Rond de korenmolen van Hoogwoud
door Bernd Ooijevaar en Louis Groen
In de middeleeuwen
In de 14e eeuw bestonden reeds molens in Hollands Noorderkwartier. Dit blijkt uit de rentmeestersrekeningen van de Grafelijkheid van Holland onder het Henegouwse Huis, toen Graaf Willem IV in 1343 zijn molens verkocht aan het Houtwouderambacht. Of dit watermolens waren is niet bekend. Het zouden ook korenmolens geweest kunnen zijn, wat blijkt uit een volgende mededeling in genoemde rentmeestersrekening: »8 April 1344. De Graaf verkoopt het malen, den wind en de gruit aan die van Drechterland«. Gruit is een bestanddeel, dat wordt gebruikt voor het brouwen van bier. De verkoop aan Drechterland zal dan wel betrekking hebben gehad op het malen met korenmolens, die hetzij door een ros ofwel paard, hetzij door de wind werden aangedreven.[1]
Reeds in artikel 50 van het handvest van »Eduwaert, Bastert van Holland, heer van Hoochtwout«, verlenende stadsrecht aan zijn heerlijkheid Hoog- en Aartswoud, d.d. 29 maart 1450, had deze eerste heer van de stad Hoochtwoudt zijn onderdanen toegestaan, dat zij »wintmolen oft rosmolen mogen maken, waer sy willen in den mynen vryheden. Ende des-gelijcx mach ik ofte mynen nacomelingen mede doen«[2] . Onbekend is echter of daadwerkelijk van dit recht gebruik is gemaakt, en of er vsgelijcx mach ik ofte mynen nacomelingen mede doen.
De korenmolen te Aartswoud
Niet bekend is wat het bouwjaar was van de meelmolen te Aartswoud die tot de stad Hoochtwout behoorde. De meelmolen had de naam De Groene Molen en is in 1762 gesloopt. De taak van de molen werd door de molen van Hoogwoud overgenomen.[3]
In elk geval passeerde in 1637 schipper Jan Jacobsz. met het Aartswoudse schip De Groene Molen (100 last) de Sonttol, in de vaart naar Oostzeehavens.[4] Bij een schip van 100 last groot zijn de afmetingen, ruw berekend, lengte 93 voet, breedte 23 voet en de holte 9.3 voet. Bij beladen schip is de diepgang van dat soort schepen ongeveer 6.5 voet.[5] Op 12 juli 1647 werd de Aartswouder Jan Jacobsz. opnieuw met zijn schip De Groene Molen geregistreerd; ditmaal met 105 lasten.[6] Bij enige schippers uit Aartswoud ging de scheepsnaam over in geslachtsnaam, zo ook komt circa veertig jaren later in het lidmatenboek van de Gereformeerde gemeente een zoon van Jan Jacobsz. voor met de naam Cornelis Janz. Groenmolen.[7] Omdat in de Oostzeehavens graan verscheept werd, is het mogelijk dat het schip graan haalde voor de eigenaar van bedoelde molen, dat deze molen eveneens
bekend stond als De Groene Molen en dat molen en schip dezelfde eigenaar hadden.[8]
Gezicht op 't dorp Eertswoude. Een gravure uit 1726.
De meest op de voorgrond staande molen van het dorpsgezicht » ’t Dorp Eertswoude, 1726« uit »Het Verheerlijkt Nederland«, rechts van de kerk, zal waarschijnlijk deze korenmolen zijn geweest, die in 1733 nog in de verpondingslasten was aangeslagen.[9] Naast deze meelmolen stond de bakkerij,[10] op de kruising van de Mienakker en de Schoolstraat.
Het bouwjaar van De Lastdrager overwogen
Uit de Resolutieboeken van de Staten van Holland en West-Friesland, die met betrekking tot het gewest West-Friesland een lange serie besluiten van de Staten van Holland van 1524 tot 1793 bevatten,[11] blijkt dat op 6 juli 1608 de Staten van Holland vergunning verleenden aan Ambachtsheer Cornelis van Mierop, om de wind-korenmolen die was »geërigeerd« [= opgericht] ) »te doen bemaalen uijtsluitend tot den gerieff van den ingesetenen«, zoals de aanvraag luidde.[12] De Staten van Holland gaven op die datum aan de Commissaris order op de aanstaande verpachting te Medemblik de verpachting van het gemaal over Hoogwoud te doen, onder voorwaarde dat de pachter een collecteur zal moeten houden.[13] De eigenaar van de molen werd als producent opgenomen in het belastingsysteem, waarbij Hoogwoud binnen het district Medemblik viel.
Met de bouw van de molen die op 6 juli 1608 reeds was opgericht, zal zijn begonnen na de inhuldiging van Cornelis van Mierop als Heer van Hoogwoud en Aartswoud op 28 februari 1600.[14] Op een kaart van Gerrit Dirkszn. Langedijck uit 1603, waarop al wel de korenmolens van Veenhuizen, Spanbroek, Spierdijk en denkelijk Aartswoud te zien zijn, komt de bedoelde molen van Hoogwoud echter nog niet voor.[15] Of deze molen dezelfde is als de huidige korenmolen De Lastdrager, is in ieder geval niet duidelijk. [16] Het blijkt een vraag of de in de windbrief van 1608 bedoelde molen het soms niet zo lang heeft uitgehouden, want in de Lijsten der verponding heeft Hoogwoud in 1630/1632 géén molen en 279 huizen, terwijl in dezelfde Lijsten der verponding Hoogwoud in 1732/1733 één molen en 186 huizen heeft, en in 1749 één molen en 180 huizen.[17]
De huidige molen zou wel eens in 1645 kunnen zijn gebouwd. Op de begane grond van de huidige molen is namelijk in een van de achtkantstijlen[18] het jaartal 1645 ingehakt.[19] Dit jaartal beslaat samen met een merk, dat op een patriarchaal of Lotharings kruis lijkt,[20] een oppervlakte van twintig hij acht cm. Het is niet uitgesloten dat dit jaartal op het bouwjaar van de huidige molen slaat,[21] waarvan de voorganger eventueel een standerdmolen zal zijn geweest. Het is niet ondenkbaar dat deze standerdmolen reeds omstreeks 1630-1638 buiten bedrijf is gesteld en in opgeslagen vorm op verplaatsing hebben gewacht. Houten molens waren relatief gemakkelijk verplaatsbaar, zeker als de rietbedekking ontbrak. Houten molenconstructies waren namelijk geheel demonteerbaar, eventuele houten pennen werden uitgeboord, en de onderdelen van de molen werden per schip of boerenwagen naar zijn nieuwe bestemming vervoerd. Een voorbeeld hiervan is de standerdmolen die in 1536 vanuit Haarlem naar Wormerveer werd verplaatst om daar als eerste meelmolen ter plaatse dienst te doen onder de naam ‘De Wit’.[22]
Gezicht op 't dorp Hoogwoud. Een gravure uit ongeveer 1726. De molen is nog een binnenkruier.
Ons bekende molenaars vanaf 1621
In 1621 wordt in het oud-rechterlijk archief gesproken over Baert Pietersz., molenaar alhier aan de Paad.[23] Den Baert Pietersz. komt in datzelfde jaar ook voor in een belastingquohier uit het oudarchief Medemblik; hierin noemt men hem Baert Pietersz. Muller en hij woonde met zijn kind aan de Paad. Zijn totale vermogen aan bezittingen en geld had een waarde van 5000 gulden; merkwaardig is te lezen dat er in 1621 nog een Baert Pietersz. aan de Paad woonde met een totaal vermogen van 2000 gulden. Omdat ze ook nog eens achter elkaar vermeld staan is het niet ondenkbaar dat het hier dezelfde Baert Pietersz. betreft, mogelijk staat de 2000 gulden voor de waarde van de molen.[24] In 1638 is hij waarschijnlijk al overleden, want toen verkocht Teet Pietersdr die mogelijk zijn zus is, de weduwe van Sijvert Jacobsz. Langedijck, »een meelmolen en molenaershuys staende achter den Tooren op het kercke lant« voor 2600 gulden aan de molenaar Jan Cornelisz. Jonkert.[25]
Op een openbare veiling op 30 maart 1724 kocht Hendric Matteus van der Bussen de molen en het bijbehorend huis voor een bedrag van fl 3610,-. De koopakte werd gepasseerd op 11 mei 1724 en verkoper was Ael Jans, weduwe van de meelmolenaar Pieter Teunisz.[26]. Van de koopsom werd fl 1000,- ineens betaald, en de rest in acht jaarlijkse termijnen. Voorts moest over de koopsom nog de veertigste penning aan belasting worden betaald en nog een tiende daarvan, fl 8,- aan de armen. De molen was belast met 3 gulden per jaar voor de »vrije wind aan den eigenaar van de Heerlijkheid«, dus ten behoeve van de Hooggeboren Heer of Vrouwe van de »Heerlijkheijt Hoochtwout en Aertswout« en met 5 gulden per jaar aan erfpacht ten behoeve van de Gereformeerde (nu Hervormde) kerk van Hoogwoud. Molen, huis en erf lagen namelijk op land van de Gereformeerde (nu Hervormde) gemeente te Hoogwoud.[27] Alles bij elkaar ging het dus om een flink bedrag. Op 12 februari 1725 verscheen Ael Jans bij de Baljuw en Schepenen van Hoogwoud. Ael Jans verkocht aan meelmolenaar Hendric Matteus van der Bussen een stukje grond alwaar een deel van een middelhuis en een achterhuis met berg op had gestaan en wat kort daarvoor was afgebroken. Het voorhuis, erf en gedeeltelijk middelhuis was al in het bezit van Hendric Matteus van der Bussen en zat ten zuiden aan het gesloopte gedeelte vast.[28] Het niet afgebroken voorhuis en deel van het middelhuis,[29] hebben waarschijnlijk de basis gevormd voor het nog bestaande, nu voormalige molenaarshuis aan de Molenstraat nummer 2.[30]
Zoals eerder genoemd, staat op de begane grond van de molen in een van de achtkantstijlen het jaartal 1645 ingehakt. Vier cm hoger staat, voorafgegaan door het merk (of monogram HL), het jaartal 1727 ingehakt, die samen een oppervlakte van 8,5 bij 2,5 cm beslaan. Hendrick van der Bussen verkocht op 8 juli 1727 het hele goed aan Symon Pietersz Sijms.[31] Laatstgenoemde was gehuwd met Lijsbeth Willems en samen hadden zij een dochter genaamd Trijntje Symons. Na het overlijden van Lijsbeth Willems verkopen vader – op dat moment »regeerende Burgemeester van Abbekerk« - tezamen met zijn dan reeds met Willem de Jongh gehuwd zijnde dochter op 11 juli 1732 de »Agtkante Meelmolen« met huisje aan Heijn Sijmonsz Luijt voor 2.729 gulden.[32]
Ruim 20 jaar blijft Heyn Luijt molenaar en trouwde met de eerdergenoemde Trijntje Sijmons, die zoals reeds vermeld eerder gehuwd was geweest met Willem de Jongh.[33] Toen zij beiden in 1753 waren overleden te Hoogwoud, traden er voogden op over hun minderjarige kinderen. Op 1 juli 1753, op een openbare veiling, werd de molen voor 1.600 gulden verkocht aan Kier Jansz Koelugt uit Medemblik.[34] Ditmaal werden bij de inboedel de stenen bilhamers vermeld, waarmee het profiel in de maalstenen kon worden aangebracht. Kier Koelugt uit Medemblik, die in 1753 de molen had gekocht, was getrouwd met Adriana Tip, dochter van Anna Heijnsius en dominee J. Tip. Het echtpaar Koelugt-Tip kreeg een dochter, genaamd Anna Koelugt, die de molen later in eigendom zal krijgen en verkopen.
Modernisering in 1732
In de overring van de kap is ingehakt: A° 1732. Het jaartal was ook aangebracht in een van beide in 1971-1972 vervangen voeghouten,[35] namelijk in dat voeghout waaraan de gewichtsbalk voor de stutvang is bevestigd: »UYT A:1732«[36]. Boventafelement, rolvloer, kuip en de gehele kap zijn vermoedelijk in dat jaar vernieuwd. Waarschijnlijk is bij die gelegenheid de molen ook veranderd in een buitenkruier.[37] Op het dorpsgezicht »’t Dorp Hoogtwoude. 1726.« uit »Het Verheerlijkt Nederland« staat hij tenminste nog duidelijk als binnenkruier getekend waaraan spruiten en staart ontbreken.[38] Het kruien van een molen is het draaien van de kap met de twee roeden - die beide uit twee wieken bestaan - waardoor de molen op de wind wordt gezet. Bij de bovenkruier onderscheidt men de buitenkruier (met de staart van buiten) en de binnenkruier (waar het kruiwerk binnenin zit). Het jaar 1573 heeft de uitvinding opgeleverd van de bovenkruier, een molentype waarbij alleen de kap beweegbaar is en dat wordt beschouwd als een vertolking in hout van de ronde stenen torenmolen, waarvan het eerste (nog steeds bestaande) exemplaar in 1445 werd gebouwd in Zeddam.[39]
Gezicht op 't dorp Hoogwoud aan het einde van de 18e eeuw. De molen is hier al gewijzigd in een buitenkruier.
Windmalerij bedreigd
Het bestaan van de plattelandsmolens werd in de loop van de 17e en 18e eeuw meermalen bedreigd. Vanuit de steden gingen er stemmen op om de korenmalerij op het platteland te verbieden en in de steden te concentreren. Verzet van dorpsbesturen en meelmolenaars mondde uit in uitvoerige rekesten aan de Staten, waardoor de meelmolens voor het platteland behouden bleven. Niettemin bleef het overheidsstreven het aantal molens op het platteland te beperken. Vergunning tot amovatie werd verleend met toekenning van een opheffingspremie. Bijvoorbeeld werd in de vijftiger jaren van de 18e eeuw in het kader van deze saneringspogingen aan »dedommagement« toegekend aan Veenhuizen omstreeks 1755 fl 600,- en aan Aartswoud op 20 oktober 1758 fl 800,-.[40]
Controle op fraude
De molens werden regelmatig nauwkeurig gecontroleerd door de belastinggaarders. De molenaar was verplicht aantekening te houden van de aangevoerde hoeveelheden, de begeleidingsbiljetten direct na acceptatie door inscheuren ongeldig te maken en in een afgesloten bus te deponeren, waarvan alleen de belastingcontroleurs de sleutel hadden. Intensivering van de controle kon niet voorkomen, dat er nogal eens clandestien gemalen werd op de plattelandsmolens. Bij resolutie van 5 oktober 1751 voerden Gecommitteerde Raden een nieuwe regeling in. Naast strenge voorschriften, de verplichting tot het deponeren van een waarborgsom van fl 1000,- ter voorkoming van fraude, kwam er een premieregeling voor de molenaars, die meer bleken te hebben gemalen dan de quotificatie van hun dorp of district aangaf. Via een ingewikkelde premieberekening over zakken tarwe en rogge, van vaste toeslagen en procentuele verhogingen, kregen de eerlijke molenaars jaarlijks daarvoor een »douceur«. De borgstelling van fl 1000,- is vastgesteld bij resolutie van de Staten van Holland en West-Friesland van 29 maart 1680 in het *Placaet tot het weren van frauden, gepleeght bij de molenaers in 't middel van den impost op 't gemael«. Aanvullingen en wijzigingen van dit systeem werden onder meer in de resoluties van 18 april 1755 en 2 december 1763 vastgelegd.[41]
In het licht van het zoëven aangeduide systeem heeft Kier Jansz Koelugt op 13 januari 1756 fl 500,- gedeponeerd en neemt een hypotheek van fl 500,- met de molen als onderpand, om daaraan eventuele boeten te kunnen verhalen. Ter illustratie volgt hier de tekst van de akte:
»Copie
Wij Gerrit van der Ster Bailjuw en Schout der Stede en Heerlijkheijt Hoogtwoud en Aerdswoude, Cornelis Glas en Hendrik Claes Timmerman schepenen aldaer doen cond dat voor ons gecompareert is Kier Jansz Koelugt, Koornmolenaer tot Hoogtwoud, de welke verklaerde inconformite en ter voldoening van de publicatie van haer Ed. Grootmogende, de heren Staeten van Holland en West Friesland in dato 8 nov 1755 voor de somma van f 500,- te verbinden de koornmolen hiernae genoemt, ten sulken Effecte omme daer aen te verhalen de Pecuniele Geldboete, off boetens waarinne de molenaer moet komen te vervallen en voor het gewijsde van schepenen, commissarissen off de Edele Mogende Heeren Gecommitteerde Raeden in het Noorder Quartier, dat tegen den comparant souden mogen komen te vallen, alles en in Soodaniger voegen als bij gemelde publikatie breder staet geexpressert, verbindende den comparant voor al het voorsz: tot een specialen hypotheeq, en onderpande, de achtkante koornmolen, den comparant in eygendom toegehoorende, staende tot Hoogtwoud aen de Paede ten Stede voorsz. Voortrs als nae rechten. Aldus sonder bedrog gepasseert«[enzovoort: de gebruikelijke slotclausule][42]
Het malen van consumptiegranen was een onderdeel van de totale maalproductie. Daarnaast werden haver, erwten en bonen gemalen, alsmede afgekeurde partijen voor bemesting. Het voorschrift voor het laatst luidde: »Dat voorts de molenaars gehouden en verpligt zullen zijn, zoowel het chijnsbaar als onschijnsbaar graan en boonen welke op haar molens voor mesting word gemalen te vermengen met zodanige quantiteit zant of aarde als bij de ordonnantie van het Gemaal is geordonneert, alvorens dezelve mesting van de molen te mogen laten gaan«.[43]
Het maalloon
Om van de hooogte van het maalloon een indruk te krijgen, het volgende. Begin januari 1684 werd door notaris C. Raeau te Nieuwe Niedorp officieel een prijsafspraak voor het maalloon vastgelegd tussen »Abraham Reyers, molenaar tot Veenhuysen, Roelof Alberts, molenaar tot Oude-Niedorp, Claes Pieters, molenaar op de Sijdtwit ende Pieter Pieters, molenaar van Nieuwe Niedorp«: een zak tarwe 5 stuivers, een zak rogge 7 stuivers, een zak gerst 4 stuivers en een zak bonen 6 stuivers.[44]
De 14e januari 1783 werd door schout, burgemeesters en vroedschappen onder leiding van de Baljuw betreffende de Heerlijkheid Hoog- en Aartswoud vergaderd op het raadhuis, ter bespreking van een ingekomen adres van de korenmolenaars in het ressort van Medemblik, waartoe ook Hoogwoud behoorde. De korenmolenaars verzochten toestemming het maalloon, dat toen voor een zak tarwe 5 stuivers en voor een zak rogge 3 stuivers bedroeg, met één stuiver te mogen verhogen. Als reden werd opgegeven, dat de hoeveelheid graan voor de molens steeds verminderde, waardoor het bestaan van de molenaars bedreigd zou worden wegens de verminderde inkomsten. Dit verzoek werd door de Gecommitteerde Raden van de Staten van Holland om advies gezonden aan Regenten van Hoogwoud en Aartswoud. Door Regenten werd geadviseerd, voor zover Hoogwoud betreft, -de korenmolen te Aartswoud was in 1762 gesloopt, zodat die te Hoogwoud voor beide dorpen maalde- niet aan het verzoek te voldoen. Het aantal inwoners was de laatste jaren niet verminderd en, volgens de opgaaf van de collecteur, heeft er de laatste tijd ook geen noemenswaardige vermindering in het malen van rogge en tarwe plaats gehad. Bovendien, zeggen Regenten, zou het meerdere maalloon door de bakkers moeten worden betaald, die het dan weer op de »eters« zouden verhalen, wat toch voor de meesten een verzwaring van de last zou worden om het benodigde brood te bekomen. Regenten besloten te adviseren te Hoogwoud geen verhoging van Maalloon toe te staan, »tenzij men de korenmolenaars rijker en de gemene burgerij en inwoners armer zou moeten maken. «[45]
Transacties in het begin van de 19de eeuw
De reeds eerdergenoemde Anna Koelugt verkocht op 14 november 1804 de molen met toebehoren, via Grietje Honing, aan Maartje Pieters Wit. Maartje Wit betaalde 3.000 gulden voor de molen, huis en erf, en nog eens 275 gulden apart voor de gereedschappen.[46] Maartje Wit verkoopt de molen op 1 oktober 1806 aan Maarten Schriek; de achtkante meelmolen leverde toen 2.500 gulden op.[47] Aangezien Maarten Schriek(en) op 15-01-1818 overleed,[48] zal het Cornelis Smit zijn geweest die vanaf 1818 het beroep van molenaar heeft vervuld. Deze Cornelis Smit, gedoopt te Hoorn op 3 juni 1788, zoon van Jacob Cornelisz. Smit en Marijtje Johannes Lot is op 15 november 1818 te Hoogwoud getrouwd met Catharina Schoenmaker, de weduwe van Maarten Schrieken. Van Cornelis Smit wordt gezegd: »zijnde van beroep koornmolenaar en wonende in deze gemeente«.[49]
De molen en de kerk rond 1900.
In het kadaster, dat vlak na 1829 moet zijn ontstaan hoewel men vaak beweert dat het in 1832 is ontstaan, staat Cornelis Smit nog als eigenaar van de molen vermeld, terwijl de familie Bos op 14 juni 1927 vierde, dat de molen honderd jaar in familiebezit was.[50] In 1827 werd de molen namelijk gekocht door Cornelis Corneliszoon Bos, zonder bepaald beroep en afkomstig van Terschelling.[51] Hoe het ook zij, na Cornelis Smit ging de molen over in handen van de uit Terschelling afkomstige Cornelis Cornelisz. Bos.[52] Volgens het kadaster gaat de molen in 1851 over in handen van Willem Bos, de op 22 februari 1829 te Hoogwoud geboren zoon van Cornelis Bos. Een andere bron vermeldt dat Willem Bos de molen kocht op 21 maart 1855 voor 10.300 gulden van zijn vader Cornelis[53], welke informatie meer betrouwbaar lijkt dan het kadaster, alwaar de jaartallen van overdracht nogal eens ontbreken.
De huidige naam ‘De Lastdrager’
Het moet omstreeks deze tijd zijn geweest, toen de molen in bezit van de familie Bos kwam, dat de molen zijn huidige naam De Lastdrager kreeg. In oude aktes uit de periode van ongeveer 1724 tot 1807 wordt de molen immers nog niet bij name genoemd. Als een pand een naam droeg, werd deze meestal wel in de koopaktes genoemd, hetgeen aannemelijk maakt, dat de molen aanvankelijk geen naam droeg. Meest waarschijnlijk is dat de naam De Lastdrager door de familie Bos is gegeven. De naam De Lastdrager wordt in ieder geval genoemd als de molen in 1855 binnen de familie Bos wordt doorverkocht.[54]
Ingrijpende renovatie in 1865
Tot de restauratie van 1971-1972 was aan de noordzijde in het rietdek van het achtkant het jaartal 1865 aangebracht. Hoe steiler het dak, des te langer gaat een rieten dak mee. Op de zuid- en westzijde een jaar of 30 en aan de noord- en oostzij wel 80 á 100 jaar. Vandaar dat molens het heel lang met dezelfde rietbedekking kunnen stellen.[55] Het jaartal 1865 wijst vermoedelijk op een toenmaals plaatsgevonden ingrijpend herstel, waarbij mogelijk twee niet naast elkaar gelegen eiken achtkants-stijlen door de huidige grenen stijlen zijn vervangen. Deze reparatie was immers niet uitvoerbaar, zonder het rietdek ter plaatse te verwijderen. In een van de plooistukken van het bovenwiel is het jaartal 1879 ingehakt. Ongetwijfeld is het wiel in dat jaar geheel nieuw gemaakt.[56]
Op deze foto is het jaartal 1865 in het rietendak nog zichtbaar.
Jan Bos senior
Willem Bos en zijn vrouw verhuisden later op gevorderde leeftijd naar de meelmolen te Schagen, op welke zijn zoon Jan ruim vijf jaar molenaar was geweest.[57]Willem verkocht op 28 maart 1891 molen De Lastdrager met huizen, schuren en toebehoren voor 7.000 gulden aan zijn zoon Jan.[58] Op 14 juni 1927 was de molen honderd jaar in het bezit van de familie Bos, ter gelegenheid waarvan door de Cooperatieve Aankoopvereeniging Ons Belang een foto met onderschrift aan de familie Bos werd aangeboden.[59]
De molen met het de in 1906 bijgebouwde schuur (pakhuis). In de deuropening zijn Willem en Simon Bos te zien.
Op 22 februari 1924 verleende de gemeente Hoogwoud vergunning aan Jan Bos om aan de Paad (sectie D, perceelnr 1009), iets ten zuiden van de molen, tussen het molenaarshuis en de molen, een bergplaats ofwel pakhuis te bouwen.[60] Tussen het molenaarshuis en de molen stond reeds vanaf 1906 een schuur met een gebroken dak.[61] In de loop van de jaren `20 werd het veevoer- en maalbedrijf in deze schuur voortgezet met een koppel maalstenen dat uit de molen afkomstig was en door een electromotor werd aangedreven.[62] Vandaar dat de schuur aan de oostzijde moest worden uitgebreid met voldoende opslagruimte en aan de westzijde met een machinekamer. Later werd deze electromotor vervangen door een Kromhout dieselmotor.
Ten noorden van de aldus uitgebreide schuur die, op de pannen na, geheel van hout was, kwam een aanbouw waarvan de muren gemetseld waren met witte stenen. Ook deze aanbouw zal gediend hebben tot pakhuis en/of garage.[63] In 1934 verrees de hoge stenen graansilo ten zuiden van de maalderij.[64] Later is ten zuiden daarvan een steenkoolschuur gebouwd, waarvan de muren waren gemaakt met stenen van een Iichtblauwe tint. Na het overlijden van molenaar Jan Bos in 1963 werden de schuren eerst door weduwe Bos en daama ook door de gemeente verhuurd aan de graan- en kunstmesthandel van D. Schermer uit Hauwert.[65] In het voorjaar van 1987 werden alle gebouwen tussen de molenaarswoning en de molen weer gesloopt, om plaats te maken voor een parkeerplaats omgeven door heesters en struikgewas. Het aloude molenpad is hierbij behouden.
Overzichtsfoto uit 1957. Boven van rechts naar links zien we de molen, de witstenen aanbouw, de verbouwde schuur uit 1906, de hoge stenen graansilo uit 1934, de steenkolenschuur en linksboven het molenaarshuis met schuur.
Landschappelijke waarde aangetast
In de eerste helft van deze eeuw werd langzamerhand de Kerkelaan (nu Burgemeester Hoogenboomlaan) tussen de molen en de kerk volgebouwd. In de
jaren '50 ontstond na enige discussie, omdat het hier land met een agrarische bestemming betrof,[66] de Molenstraat. Deze bebouwing, alsmede het geboomte langs de Koningspade en het industrieterrein aan de Westerboekelweg heeft de »landschappelijke waarde« van de molen sterk aangetast. De logica gebiedt immers te zeggen, dat voor een windmolen een onbelemmerde windtoevoer vereist is.
Maar ook moet worden gezegd, dat de molen er in die tijd zeker niet florissant bij stond; de molen was sterk vervallen en de wieken, de staart en de lange spruit ontbraken. De molen verloor op 28 oktober 1936 een roed: "Van 26 op 27 veel wind, 28e zowat storm voor den middag, den meelmolen van Jn Bos te Hoogwoud verloor daarbij een roed, brak doormidden, terwijI hij aan het malen was, middags buien met onweer"[67]. De twee roeden bestaan elk uit twee wieken. Volgens Keunen, die stelt dat het verlies in 1935 plaatsvond, betrof het de houten binnenroe en werd de molen buitendienst gesteld. Zo heeft hij nog enige tijd met twee wieken maar zonder staart gestaan.[68] De molen werd volgens Slooten niet buitendienst gesteld maar draaide toch nog als hulpkracht.[69] In 1937[70] of 1939[71] brak tijdens een storm ook een wiek van de overgebleven houten buitenroe. Buitenroe, lange spruit en gaande werken zijn toen verwijderd en de lege molenromp is nadien alleen nog voor opslag gebruikt.[72] Sinds die tijd noemden de gebroeders Bos de molen een »doofpot«.[73]
De 'Doofpot'
Restanten van het gaande werk
Tegenwoordig ziet de molen er weer prima uit, ondanks dat binnen de gaande werken ontbreken. Van het binnenwerk zijn wel nog aanwezig: in de kap de uit 1861 daterende bovenas die blijkens het opschrift vermoedelijk afkomstig is van een voormalige poldermolen uit West-Friesland,[74] het bovenwiel met pal, stutvang, sabelijzer, vangbalk en vangstok;[75] op de eerste etage, ofwel de stortzolder, de van de begane grond afkomstige steenkraan (excl. steenbeugels) die werd gebruikt om aldaar op de zogenaamde halve zolder de bovenste maalstenen ofwel lopers te lichten en te keren als die gebild (= gescherpt) of vervangen moesten worden; tegen het »plafond« van de begane grond drie schuifsystemen met twee resterende spilbalken om de maalspil aan of uit te zetten, en een verplaatsbare balk ten behoeve van de steenkraan. Op de eerste etage is verder nog een voorziening bevestigd ten behoeve van een spil die wellicht heeft gediend voor een koekenbreker, namelijk aan de oost-/noordoostkant van de bintbalk tussen de stijlen II (zuidoost) en VII (noord).
Grondzeiler
Deze meelmolen is evenals de meeste watermolens in Noord-Holland een grondzeiler en is daarom geen stellingmolen, waar de maalstoelen op de stellingzolder staan. Zulke stellingmolens zijn de molen op Terschelling te Formerum,[76] De Krijgsman te Blokker, De Haan te Sijbekarspel, Het Rode Hert te Oudorp, De Stofmolen te Wijdenes, De Traanroeier te Oudeschild, De Hoop te Wervershoof, De Groot ofwel De Molen van Piet te Alkmaar, Ceres te Bovenkarspel en De Herder te Medemblik.[77]
Inwendig heeft De Lastdrager er als de meelmolens De Hoop in Den Oever, De Onderneming te Hippolytushoef, Kijkduin te Schoorl, en vooral als De Hoop te Oude Niedorp en De Otter te Oterleek uitgezien.[78] Op de begane grond bevindt zich een zogenaamde »halve zolder« waaronder de »hel«, waarin zich de stoelen bevinden, die de maalstenen dragen. Echter met dit verschil, dat terwijl de genoemde molens steeds twee maalstoelen hebben, er in De Lastdrager »tot de buiten bedrijfstelling drie koppels maalstenen waren, die op een maalstoel op de begane grond lagen«; »in 1830 waren er drie koppels stenen aanwezig, waarvan er een gebruikt werd om mosterd te malen «[79]
Op het noorden was in de tijd van de laatste meelmolenaars een koppel kunststenen waarmee brokken lijnkoeken, gerst en rogge kon worden gemalen. De maalstoel op het oosten had een koppel blauwe Duitse stenen, dat voornamelijk voor het malen van tarwe was bestemd, maar ook wel voor rogge. De maalstoel op het zuiden had ook blauwe Duitse stenen, waarmee hoofdzakelijk rogge werd gemalen en het voer voor het paard. Door een vierkant gat in de muur op het zuidoosten,[80] dat inmiddels dichtgemetseld is, maar nog traceerbaar, gingen de kippen naar binnen, om een graantje mee te pikken, en de katten voor muizen en ratten. Dit gat deed ook dienst als buiten zware balken omhoog gehesen moesten worden.[81]
De juiste plaatsing van ramen en deuren
Toen de halve zolder met de maalinrichting werd verwijderd, zijn op het oosten, waar oorspronkelijk het »helleraam« had gezeten,[82] enkele grote deuren gemaakt, waardoor een vrachtauto de molen naar binnen kon rijden, om er zakken met kunstmest op te slaan. Tijdens de restauratie in 1971-1972 zijn die deuren vervangen door een kleine deur die echter oorspronkelijk in verband met de ligging van de halve zolder op het zuiden had gezeten, precies tegenover de kleine deur op het noorden. Dit blijkt onder meer uit de mooie foto van 1904 op de voorkant van de eerste druk van »Hoogwoud in oude ansichten« uit 1971.[83] Bovendien hebben verschillende in het riet geplaatste dakkisten een andere plaats gekregen en is een raam op het westen niet teruggekeerd.[84]
Foto uit 1904. De molen met op de achtergrond het molenaarshuis.
De kleine restauratie in de jaren vijftig
Al voor de Tweede Wereldoorlog bestond er van overheidswege belangstelling voor instandhouding van de zeldzaam wordende molens. De vereniging tot behoud van molens in Nederland, De Hollandsche Molen attendeert het gemeentebestuur van Hoogwoud in 1939 voor de eerste maal op de slechte staat waarin het gebouw verkeert, maar voor een grondige aanpak miste men nu eenmaal de nodige financiële middelen. Na de oorlog liet burgemeester D. Breebaart het er niet bij zitten. Hij ging praten met de stichting De Hollandsche Molen en de provincie om de allernoodzakelijkste herstelwerkzaamheden te kunnen gaan uitvoeren.
Uit een briefwisseling tussen burgemeester Breebaart en de firma Th. Bremer en Zonen uit Adorp in de provincie Groningen blijkt dat er in 1956 weer wieken voor de molen zijn gekocht. De Groningse firma leverde een tweetal tweedehands[85] ijzeren roeden, geleverd op auto voor een prijs van fl 1.500,-. Voor het vervoer van Groningen naar Hoogwoud moesten allerlei vergunningen worden aangevraagd, daar men in dit geval met een ‘overstekende lading’ te maken had. De roeden waren 21,50 meter lang - de buitenroe echter volgens een andere bron 22,4 meter lang[86] -zodat zij te kort waren voor De Lastdrager: de binnenroe moest worden verlengd tot 22,4 meter en de buitenroe tot 22,5 meter. Ook het staartwerk -lange spruit, korte en lange schoren, staartbalk en kruirad- werd weer aangebracht. De totale kosten van deze kleine (in 1957 voltooide uitwendige[87]) restauratie bedroegen fl 8.200,- en werden gedekt door bijdragen van rijk, provincie, gemeente Hoogwoud, de toenmalige eigenaar de heer J. Bos en andere geïnteresseerden.
De roeden worden omhoog getakeld.
Van hoge vraagprijs naar symbolische som
In 1965 komen de onderhandelingen op gang tussen de eigenaresse, mevrouw C.J. Bos-Groot -de weduwe van Jan Bos, die op 2 januari 1963 was heengegaan- en de gemeente over een eventuele verkoop van het gebouw. De vraagprijs is in eerste instantie veel te hoog voor de gemeente en daarna schijnt de molen te worden verkocht aan een geïnteresseerde voor de brandstoffenhandel, die erin was gevestigd. Tenslotte was in 1968 de vraagprijs dusdanig gezakt, dat de gemeente Hoogwoud besloot de molen met overige bedrijfsgebouwen aan te kopen en wel voor een bedrag van fl 6.000,-. Op 22 juli 1968 viel het raadsbesluit.[88]
Op 7 oktober 1968 werd het aankoopbesluit door Gedeputeerde Staten goedgekeurd. Op 16 december 1968 werd de molen, uitgezonderd de overige gebouwen, verkocht aan de stichting De Westfriese Molens, voor het symbolische bedrag van fl 1,-, welke handeling werd goedgekeurd door het raadsbesluit en één dag later door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland. Op 3 oktober 1968 werd een aantal bedrijven, instanties en fondsen door de stichting benaderd met het verzoek om een bijdrage. Tot einde 1968 werden toezeggingen ontvangen voor een totaalbedrag van fl 400,-.[89] Op 14 oktober 1969 werd de molen, ten overstaan van notaris P.W. Bijlsma, met erf en de zich daarop bevindende molenstenen[90] door de gemeente Hoogwoud aan de stichting overgedragen.
De stichting Westfriese Molens maakt plannen
Voor de restauratie van de molen, waarvan de kosten werden geraamd op Fl 33.000,- werden subsidieverzoeken bij de Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, het Provinciaal Bestuur van Noord-Holland, de gemeente Hoogwoud, het Anjerfonds Noord-Holland en het Prins Bernhardfonds ingediend.
Op 26 november 1969 werd van het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk bericht ontvangen dat een subsidie van fl 14.568,-, tegemoet kon worden gezien. Van de provincie Noord-Holland werd een subsidie van fl 2.914,- verkregen. Het Anjerfonds Noord-Holland deelde op 18 december mee dat was besloten om een uitkering van fl1.000,- toe te kennen. De raad van de gemeente Hoogwoud besloot in zijn vergadering van 24 december 1969 tot verlening van een subsidie in de restauratiekosten van de korenmolen De Lastdrager tot 25% van de subsidiale kosten, zijnde fl 7.284,-. Van particuliere zijde werden eveneens giften ontvangen en wel van de directie van de Timmerfabriek Kuin N.V. te Opmeer en van het bestuur van de Cooperatieve Raffeisenbank Opmeer te Hoogwoud.
Terwijl dus de totale kosten van de restauratie in 1968 werden geraamd op fl 33.000,- waarvan het rietdekken de grootste post was, namelijk fl 7.400,-, werden de uiteindelijke kosten echter in 1971 geschat op zo'n dikke fl 50.000,-. Loon- en materiaalstijgingen hebben voor een fors meerbedrag gezorgd, terwijl er tevens, en dat is normaal bij een ingrijpende restauratie, meer moest gebeuren dan oorspronkelijk was gedacht.[91]
De molen tijdens de grote restauratie van 1971-1972.
De grote restauratie van 1971 – 1972
In 1971 begon de grote restauratie door de molenmakersfirma J.T. Poland en Zn. uit Heerhugowaard. De kap is bij de restauratie grotendeels vernieuwd. De kap kruit echter nog steeds op houten rollen, in een kuip zonder neuten. Het wieken-kruis bestaat uit twee ijzeren roeden met oudhollands wieksysteem; hun vlucht is 22,4/22,5 m. In augustus 1972 eindigde de grote restauratie. Omstreeks september 1971 werden nabij de molen in de modder geworpen, voor het merendeel ietwat aangetaste, paperassen gevonden. Die blijkbaar naar buiten geworpen waren, omdat ze voor de molenmakers en de restauratiecommissie van generlei nut waren.[92]
Een nieuwe bestemming gewenst
In het jaarverslag over 1972 schreef de heer C.H. Silver, secretaris van stichting De Westfriese Molens, dat de restauratie van De Lastdrager gereed was gekomen, en dat het bestuur in onderhandeling was met Marja en Leo Meijer te Opmeer, die de wens te kennen hadden gegeven de molen te huren om daarin exposities te houden van o.a. schilderijen, beeldhouwwerken, foto's, sieraden enz. Voorts wilde men er op gezette tijden demonstraties laten verzorgen door een pottenbakker en er een antiekbeurs houden. Ook was gedacht aan het houden van lezingen door pedagogen over het opvoeden van kinderen en wilde men voor kinderen op gezette tijden poppenkastvoorstellingen in de molen houden.[93]
Stormschade
Tijdens een storm op 13 november 1972 is de binnenroe gebroken, die evenals de buitenroe in 1956 als tweedehands roede was geleverd door de firma uit het Groningse Adorp.[94] Een tweede stormaanval op 2 april 1973 had ook de nodige schade aangericht. In het jaarverslag over 1973 meldde de heer C.H. Silver, dat een stuk stormschadeherstel wegens haar financiële positie nog altijd niet kon worden uitgevoerd en dat de molen bovendien ten behoeve van de veiligheid van een bliksemafleider zal moeten worden voorzien. Toch meldde hij, dat de restauratie in 1973 vrijwel kon warden afgerond, dat een huurder voor de molen is gevonden, die op zich heeft genomen de molen als expositieruimte in te richten en voorts dat het gemeentebestuur van Hoogwoud zich loyaal bereid heeft getoond te adviseren in de erfaanleg en het onderhoud van het terrein te verzorgen[95]
Korenmolen 'De Lastdrager' in volle glorie na de restauratie. Foto mei 1973.
Inkomsten en uitgaven
In 1974 heeft het bestuur van de stichting De Westfriese Molens kans gezien geld bij elkaar te brengen, namelijk een jubileumgift van Draka-plastics te Enkhuizen en een subsidie van het ministerie van C.R.M., opdat molenbouwer Poland zorg kan dragen voor het herstel van de schade, die de storm van 2 april 1973 aan de molen had toegebracht. Het ligt vast dat de familie Meijer de molen zal huren en als expositieruimte inrichten, alhoewel de exploitatie van de molen nog wel de nodige financiële hoofdbrekens zal opleveren, aldus secretaris ing. C.H. Silver.[96]
In het jaarverslag over 1975 leest men dat veel tijd en geld was gespendeerd aan De Lastdrager. De stichting verwacht de jubileumgift van Draka-Polva te Enkhuizen te ontvangen, alsmede steun van het ministerie van CRM, de gemeente en de vereniging De Hollandsche Molen, opdat de langdurige restauratie in de loop van 1976 kan worden voltooid en de geduldig wachtende huurders, de familie Meijer, dan eindelijk de molen in gebruik kunnen nemen als expositieruimte.[97] In 1975 is een nieuwe binnenroe geleverd door de fabr. Derckx, Beegden nr. 162.[98]
In 1976 word de restauratie ten lange leste voltooid, zodat, zodra alle subsidies zouden zijn ontvangen, de eindafrekening voor dit project zou kunnen worden opgesteld. Gemeld werd, dat helaas de huurder (echtpaar Meijer) moest afzien van ingebruikname van de molen, dat nu moest worden getracht een andere passende bestemming voor de molen te vinden. Voorts dat gegadigden de molen niet mogen bewonen, noch binnen veranderen.[99]
In 1977 werd financiering van de stormrestauratiewerkzaamheden aan de molen mogelijk dank zij medewerking van het rijk en de gemeente Hoogwoud, doch in zeer belangrijke mate dank zij de bemiddeling van de vereniging De Hollandsche Molen, die uit het ter beschikking staande Polva-fonds een aanzienlijke gift à fonds perdu verstrekte. Tevens werd financiële steun geboden door het Prins Bemhardfonds en de Koninklijke Nederlandse Toeristenbond A.N.W.B.[100]
Ontwikkelingen van recente datum
Sinds 1977 wordt de molen zo nu en dan in werking gesteld. De eerste vrijwillige molenaar was de boer J.P. Pieters, molenaar van de grondzeiler De Vier Winden te Hoogwoud. Deze had zich bereid verklaard De Lastdrager op gezette tijden te laten draaien. Ook was hij bereid gevonden schilder- en eventuele reparatie werkzaamheden aan de molen te verrichten.[101]
Op een winterse woensdag in 1978 haalt »Molen ,De Lastdrager' met de achtergrond de gewraakte opslagschuur« de avondkrant: een foto met tekst en uitleg de gemeente Hoogwoud die al bijna anderhalf jaar met de graan- en kunstmesthandel van D. Schermer uit Hauwert gewikkeld was in een gecompliceerde juridische procedure met betrekking tot de als lelijk beoordeelde schuren die de molen zouden ontsieren. De heer Silver van Westfriese Molens vertelt de journalist over zijn plan om van de molen een bistro te maken; dat stuitte echter af op voorschriften wegens brandveiligheid. Verbouwing van de molen of er een brandtrap tegenaan bouwen was ook niet mogelijk, omdat dat weer in strijd was met de voorschriften van Monumentenzorg.[102]
Op 7 februari 1979 wordt de molen eindelijk officieel in werking gesteld door oud-burgemeester D. Breebaart. De heer Pieters heeft bij deze gelegenheid gezorgd voor het vervaardigen, de aanbieding en plaatsing van een hardhouten naambord aan De Lastdrager, waarmee een langdurige restauratieperiode officieel werd afgesloten. In het naambord staat gebeiteld: »DE LASTDRAGER CMH ANNO 1608«[103]
Nadat de heer Pieters begin 1982 voor de eer bedankt had om verder als molenaar op te treden, was in zijn plaats de heer J. de Boer uit De Rijp aangesteld.
In 1985 heeft De Westfriese Molens voor De Lastdrager subsidie aangevraagd ter vervanging van een roede. De meelmolen kreeg een nieuwe molenaar in de persoon van de heer C. Bakker uit Zaandam.[104] Den heer Cees Bakker is tot op heden (1997) vrijwillige molenaar van de molen.
In het jaarverslag over 1986 meldde de heer Bart Slooten, secretaris van De Westfriese Molens, dat de nieuwe roede voor De Lastdrager was gemaakt, dat de levering tezamen zou gaan geschieden met enige andere roeden, hetgeen zo'n fl 800,- in vervoerskosten scheelt en dat de roede in de eerste heIft van 1987 zou worden gestoken.[105]
In het jaarverslag over 1987 meldde de heer Slooten, dat de molenwerf van De Lastdrager was opgeknapt: de oude maalderijgebouwen waren gesloopt en daarvoor in de plaats was een parkeerterrein gekomen met wat lage beplanting. De gemeente Opmeer had gezorgd voor een hek rond de werf. Er was een nieuwe roede gestoken, zodat de molen weer veilig kon draaien. Voor nieuwe zeilen zou nog worden gezorgd.[106]
In het jaarverslag over 1989 werd gemeld dat de molen wind- en waterdicht was gemaakt.[107]
In 1991 werd van de molen de staart gerepareerd en de molen werd ook geschilderd.[108]
Lijst van afkortingen
Het leeuwendeel van de in de noten en de bibliografie gebruikte afkortingen wordt hier verklaard:
a.w. aangehaald werk, volledig vermeld in een vorige noot
AWG – Archiefdienst Westfriese Gemeenten
NA SHA – Notarieel Archief Stede Hoogwoud en Aartswoud
ORA SHA – Oud-Rechterlijk Archief Stede Hoogwoud en Aartswoud
WFON – West-Friesland Oud en Nieuw
[1] P. Bossen. Kroniek van de dorpen Aartswoud en Hoogwoud, Alkmaar 1938, p. 44. In West-Frieslands Oud en Nieuw 44 (1977), p. 172-173 staat dat op folio 32 van rentmeestersrekening 794 1343-1344 het volgende met betrekking tot de (koren)molen van de graaf wordt vermeld: »Ten ontfaen van den molen die mijn die Grave hadde in Vrieslant, en de verkafte hien der ghemienten van den lande dair si mijn sheren brief of hebben tot horen vrien girst den gheminen bueren in Drechterland van V molen die mijn heren die Graven aldaer binnen hadde VI ££ Item den ghemeinen buren van Whiringherlant van II molen die mijn heren aldair hadde III ££ «
[2] P. Bossen. a.w. p. 117. Een oude tekening van het principe van de rosmolen vindt men in: H. Besselaar, Molens van Nederland, Amsterdam 1974, p. 73. Een foto van een rosmolen vindt men in: A.J. Kölker, Noordhollandse windmolens verhandeld en verplaatst.
[3] P. Bossen. a.w. p. 24 en 77. J. Slooten, Hoogwoud in oude ansichten deel 2, Zaltbommel 1976, nr 2.
[4] P. Bossen. a.w. p. 24 en 34.
[5] P. Bossen. Bijdragen tot de geschiedenis van West-Friesland (speciaal van de dorpen Aartswoud en Hoogwoud), Alkmaar 1941, p. 51.
[6] T.E.A. Douwes, Scheepvaartadministratie als bron voor genealogie en naamkunde. In: Centraal Bureau voor Genealogie. jrg 38 (1984), p. 208, 214.
[7] T.E.A. Douwes. a.w. p. 206.
[8] P. Bossen. Kroniek (a.w.). p. 24.
[9] P. Bossen. a.w. p. 24. Het dorpsgezicht »’t Dorp Eertswoude. 1726.« is afgebeeld in: P. Bossen, a.w. p. 21, en in: B. Voets, Een kijkje in de geschiedenis van Hoogwoud en Aartswoud, Hoorn 1977. P. 31. Het is voor het eerst gedrukt in »Het Verheerlijkt Nederland of Kabinet van Hedendaagsche Gezigten van steden, dorpen, sloten, adelyke huizen, kerken, torens, poorten; en andere voorname Stad- en Landgebouwen, in en omtrent alle de byzondere Vereenigde Nederlandsche Provinciën. Gedurende de laatste Jaaren door vermaande Kunsttekenaren na het leven getekend, en op een konstige manier in ’t koper gebragt. Dienende tot Opheldering der Beschrijvinge van den Tegenwoordigen Staat der Vereenigde Nederlanden« (Negen delen uitgegeven door Isaak Tirion, Amsterdam 1745-1774; het vierde tot zesde deel de afbeeldingen van Noord-Holland bevattende; anno 1752-1757), bepaaldelijk 4e deel nr 350, anno 1752. De door Henricus Spilman gemaakte gravure gaat terug op een in 1726 door Cornelis Pronk vervaardigde tekening. Vele van de oorspronkelijke tekeningen zijn nog aanwezig, onder meer in het Rijksarchief te Haarlem, aldus L. Brandts Buys in zijn ‘De landelijke bouwkunst in Hollands Noorderkwartier’, Arnhem 1974, p. 399-400.
[10] F.C.J. Speets, Hoogwoud en Aartswoud in de 18e eeuw. In: Westfrieslands Oud en Nieuw 23 (1956), p. 67-77, bepaaldelijk p. 75.
[11] P. Bossen. Economische toestand van noordelijk West-Friesland in de eerste helft en in de tweede helft van de 18de eeuw, in het bijzonder te Aartswoud en Hoogwoud, in: West-Frieslands Oud en Nieuw 13 (1939), p. 105-114, bepaaldelijk p. 105.
[12] A) G.H. Keunen, Moleninventarisatie. In: B.W. Colenbrander e.a., Molens in Noord-Holland. Inventarisatie van het Noordhollands molenbezit (Meijer Pers/Ideeboek B.V.), Amsterdam 1981, p. 93-233, bepaaldelijk p. 129. B) P. Bossen, a.w. p. 59. C) P. Bossen, West-Frieslands Oud en Nieuw 13 (1939). P. 105-114, bepaaldelijk p. 106-107.
[13] P. Bossen. WFON 13 (a.w.).p. 107.
[14] P. Bossen schrijft in WFON 13 (a.w.).p. 106, dat op verzoek van Cornelis van Mierop, Heer van Hoogwoud en Aartswoud, na de Wind-Korenmolen in zijn Hoogwoud is »geërigeerd« [opgericht], en in zijn kroniek, a.w. p. 52 en 59 dat Van Mierop de molen had laten bouwen. Het zou wenselijk zijn, de originele windbrief eens in te zien.
[15] Deze kaart is afgebeeld in: Ed Dekker, Veenhuizen van vroeger. Een oud dorp in jong Heerhugowaard, Hensbroek 1993, p. 19. Zie wat betreft deze korenmolens ook Marc Hameleers, West-Friesland in oude kaarten Wormer 1987, p. 54 en resp. Veenhuizen (p. 117, 126), Spanbroek (p. 86, 102, 110), Aartswoud (p. 92) en Hoogwoud (p. 86, 92, 114).
[16] G.H. Keunen, a.w. p. 129-130. Keunen geeft niet aan op grond van welke technische kenmerken deze molen als een vroeg 17e eeuwse molen kan worden beschouwd.
[17] Jan Wagenaar e.a. Hedendaagsche Historie of Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden. 1745, deel VIII (band .p.). P. Bossen, Kroniek (a.w.) p. 52. Bossen schrijft dat Wagenaar blijkbaar niet heeft geweten, dat in 1630 te Hoogwoud een korenmolen was, die in 1608 door C. van Mierop was gebouwd. Of Bossen hier gelijk heeft, is niet duidelijk.
[18] Voor de hier en hierna gebruikte technische termen en inzicht in de constructie van een windmolen-bovenkruier zie A. Sipman, Molenbouw. Het staande werk van de bovenkruiers, Zutphen 1975, 551 blz. Geïll.
[19] G.H. Keunen, a.w. p. 130.
[20] C. Pama. Heraldiek en genealogie (Prisma-boeken 1390), Utrecht etc. 1969. P. 205-206, 238. Een verkorte stam met twee verkorte dwarsbalken, waarvan de onderste meestal iets langer is dan de bovenste. Het verschilt in wezen niet van het Lotharings kruis. In zijn eenvoudigste vorm is het het kruis van Christus, met overdreven grote inscriptie.
[21] H. Besselaar, Molens van Nederland, Amsterdam 1974, p. 142. Hier wordt het jaar 1645 als bouwjaar van korenmolen De Lastdrager genoemd, alsmede in het jaarverslag van de stichting De Westfriese Molens over het jaar 1968, in: West-Frieslands Oud en Nieuw 36 (1969), p. 245.
[22] A.J. Kölker (1981) a.w. p. 244-245.
[23] Oud-rechterlijk archief stede Hoogwoud en Aartswoud (ORA SHA) bergnummer 5473, de jaren 1621-1622.
[24] Quohier van de 200e penning. Oud-archief Medemblik, bergnummer 10. (14?), het jaar 1621.
[25] Oud-rechterlijk archief stede Hoogwoud en Aartswoud (ORA SHA) bergnummer 5493, akte 116 en akte 116 II, d.d. 20-02-1638. Is de genoemde Teet Pietersdr. De weduwe van Sijvert Jacobs Langedijck soms dezelfde persoon als Teedt Schout Pieters in het Quohier van de Haerdtsteden van 1637 en als Teet Schout Pieters in het Quohier van de Haertsteden van 1644? Beide Quohiers horen bij het Archief van Medemblik, berustende bij de Archiefdienst Westfriese Gemeenten (AWG), bergnummer 1010. Teet Schout Pieters is eventueel een dochter van de schout Pieter van Bijwaert. Opmerkelijk is tevens, dat Maerten Schout Pieters in deze tijd een bakkerij had; mogelijk is hier een verband met de meelmolen; in Aartswoud stond volgens F.C.J. Speets, in WFON 23, (a.w.) p. 75, naast de meelmoolen de bakkerij.
[26] Ael Jans is heel misschien dezelfde persoon als Aelt Jans, vroedvrouw omstreeks 1652-1654, ORA SHA, bergnummer 5475.
[27] ONA Hoogwoud, Boek No 2009, d.d. 11-05-1724.
[28] ORA SHA bergnummer 5496, d.d. 12-02-1725.
[29] »Het Verheerlijkt Nederland« (a.w.), 4e deel nr 349. Dit dorpsgezicht Hoogwoud is afgebeeld in: P. Bossen. Kroniek van de dorpen Aartswoud en Hoogwoud, Alkmaar 1938.p. 52; L. Brandts Buys, De Landelijke bouwkunst in Hollands Noorderkwartier, Arnhem 1974, p. 402; B. Voets. Een kijkje in de geschiedenis van Hoogwoud en Aartswoud, Hoorn 1977, p. 31.
[30] Zie hierover L. Brandts Buys, a.w. Arnhem 1974,p. 403. Brandts Buys kan de boerderij op het dorpsgezicht »’t Dorp Hoogtwoude. 1726.« uit »Het Verheerlijkt Nederland« (a.w.), »die in ieder geval aan de oostzijde van de (Konings)pade zou moeten liggen«, niet thuis brengen: »Nu is het Zuideind en het Noordeind van Hoogwoud een dubbel bebouwde weg. De hiermee evenwijdig lopende Koningspade eenzijdig bebouwd en wel alleen aan de westzijde. Men kan veilig aannemen, dat dit steeds zo geweest is. Dit brengt mee, dat de afgebeelde boerderij er naar alle waarschijnlijkheid nimmer gestaan heeft. Ik vermoed, dat ter wille van de compositie van het prentje er maar een boerderij getekend is, waar in werkelijkheid een lege hoek had moeten komen met de bebouwing van Hoogwoud in de verte. Een boerderij in de buurt zal wel als model gediend hebben!«
[31] ORA SHA, bergnummer 5496, d.d. 08-07-1727.
[32] ORA SHA, bergnummer 5497, d.d. 11-07-1732.
[33] Mogelijk is hij dezelfde persoon als Hendrik Sijmonsz Luyt, die in 1737 diaken is van de Gereformeerde Armenzorg te Hoogwoud. Heijn Sijmons Luyt is heel misschien familie van Thonis Luytgesz., die in 1638 molenaar was van de korenmolen van Spanbroek, vermeld in het proefschrift van A. de Goede, Swannotsrecht, Westfriese rechtsgeschiedenis deel I, Utrecht 1940, p. 417.
[34] ORA SHA bergnummer 5500, d.d. 01-07-1753.
[35] G.H. Keunen, a.w. p. 130. Het voeghout waarin A° 1732 was ingehakt is vervangen door een voeghout waarin is ingehakt: A° 1971. De gewichtsbalk voor de vang, die aan dit voeghout hangt, is in 1977 vervangen door de vrijwillige molenaar J.P. Pieters. In de nieuwe is ingehakt: J.P. 1-10-77.
[36] Vriendelijke mededeling Louis Groen, die dit gegeven tijdens de restauratie van 1971-1972 heeft waargenomen en nagetekend.
[37] G.H. Keunen, a.w. p. 130.
[38] a.w., (4e deel) nr. 349, anno 1752. De door Henricus Spilman gemaakte gravure gaat terug op een in 1726 door Cornelis Pronk vervaardigde tekening. Vele van de oorspronkelijke tekeningen van Pronk en anderen zijn nog aanwezig, onder meer in het Rijksarchief te Haarlem, aldus L. Brandts Buys, De landelijke bouwkunst in Hollands Noorderkwartier, Arnhem 1974, p. 399-400. In ieder geval is daar een tekening van omstreeks 1750 aanwezig, die nagenoeg aan deze gravure uit 1752 identiek is. Die tekening is afgebeeld in: F.J. Kranenburg e.a., Het veranderd gezicht van Noord-Holland. Beelden van dorpen en steden, water en land uit de provinciale atlas, Amsterdam 1976 [p. 44-49: West-Friesland].
[39] Uit de speciale krant Alkmaar 400 jaar victoriestad, Alkmaar 1973.
[40] H. Schoorl. De Langedijker korenmolen en zijn eerste particuliere eigenaar, in: West-Frieslands Oud en Nieuw 48 (1981), p. 25-57, bepaaldelijk p. 42; Schoorls bron is: Rijksarchief Haarlem, Arch. Gec. Raden nr 118: Dedommagementen wegens afbraken van koornmolens bij het Gemeene land gegeven.
[41] H. Schoorl, a.w. p. 45.
[42] ORA SHA bergnummer 5500, d.d. 13-01-1756.
[43] H. Schoorl, a.w. p. 45-46. Schoorls bron is: Rijks Archief Haarlem, Arch. Gec. Raden nr 117, d.d. 5.10.1751 art 7 van de verordening ten aanzien van de molenaars op het platteland.
[44] V.J. Nobel, Korenmolen “De Hoop”: sedert 1641 in de Poelen te Oude Niedorp, in: West-Frieslands Oud en Nieuw 60 (1993), p. 66; Ed Dekker, Veenhuizen van vroeger. Een oud dorp in jong Heerhugowaard, Hensbroek 1993, p. 6. Bij Dekker heet de notaris C. Raeau, bij Nobel Raen. Nobel noemt in plaats van de molenaar van Nieuwe Niedorp die van Winkel. Korenmolen Het Witte Paard stond aan de Oosterweg te Nieuwe Niedorp, waar nog een restant is te zien van een stellingmolen, die op 30 april 1894 was gebouwd op de plaats van zijn voorganger, een achtkante molen. Aldus A.L. Kölker, Molenstompen en –restanten in Noord-Holland, in: B.W. Colenbrander e.a., Molens in Noord-Holland, Inventarisatie van het Noordhollands molenbezit (Meijer Pers/-Ideeboek B.V.), Amsterdam 1981, p. 234-244 bepaaldelijk p. 235 en A.J. Kölker, in WFON 51 (1984), p. 103-119, bepaaldelijk 105. Hier lezen we op p. 112 dat de korenmolen van P.C. Tijsen aan de Bosstraat in Winkel uit 1771 op 27 april 1931 is verbrand en een voorganger heeft gehad die al in 1610 wordt vermeld.
[45] P. Bossen, Kroniek van de dorpen Aartswoud en Hoogwoud, Alkmaar 1938, p. 76-77. P. Bossen. Bijdrage tot de geschiedenis van de dorpen Aartswoud en Hoogwoud, in: West-Frieslands Oud en Nieuw 12 (1938), p. 93-122, bepaaldelijk p. 98-99.
[46] ORA SHA bergnummer 5505, d.d. 14-11-1804. Volgens P. Bossen, Bijdragen tot de geschiedenis van West-Friesland, Alkmaar 1941, p. 62 was het d.d. 15-11-1804.
[47] ORA SHA bergnummer 5505, d.d. 01-10-1806.
[48] Doop-, Trouw- en Begraafregisters Hoogwoud (DTB Hoogwoud), Archiefdienst Westfriese Gemeenten (AWG) te Hoorn, Nieuwe Steen 1.
[49] DTB Hoogwoud, AWG te Hoorn.
[50] J. Slooten, Hoogwoud in oude ansichten, Zaltbommel 1976, nr. 12.
[51] A) D. Bos, Bos de korenmolenaars? Da’s waarachtige Westfriese import. In: Westfriese Families, 17, (1976), nrs 2 en 3, p. 28, 31-40. B) G.H. Keunen, p. 130.
[52] Kadaster Alkmaar, legger of artikelnr 264, Cornelis Smit.
[53] D. Bos, a.w. p. 33.
[54] G.H. Keunen, a.w. p. 130.
[55] J.J. Schilstra, Dit land boven het IJ, Hoorn z.j. [plm. 1969], p. 94.
[56] G.H. Keunen, a.w. p. 130.
[57] Over de korenmolen te Schagen, die eind van de jaren ’20 verdween: A) H.A. Visser, Moolens in Noord-Holland in oude ansichten, 1980, nr. 37. B) J. Kölker, De Westfriese windmolens in 1924. In WFON 51 (1984), p. 114. C) De Kakelepost (Historische Vereniging Schagen en Omstreken) jrg 9 (1994) 1, p. 11 en 16 (foto); jrg 10 (1995) 1,p. 11 en 12 (foto).
[58] D. Bos, a.w. p. 36 en 38.
[59] J. Slooten, Hoogwoud in oude ansichten 2, Zaltbommel 1976, nr. 12; J. Slooten, Kent u ze nog… de Hoogwouders?, Zaltbommel 1972, nr. 31.
[60] »Bouwvergunningen Hoogwoud«; in Geschiedenismap Hoogwoud, berustende in het gemeentehuis te Opmeer, Klaproos 1.
[61] J. Slooten, Hoogwoud in oude ansichten, Zaltbommel 1976, nr. 7. De foto, die de molen, de schuur met het gebroken dak en daarvoor (1995) 1, p. 11 en 12 (foto). Een 1. Uit 1771 op 27 april 1931 is verbrand en een voorganger heeft gehad die al in 1610 wordt vermeld. Anten in Noord-Holland, in: B.. rond 10 jaar zijn; 18 jaar of ouder is uitgesloten. De foto staat ook in B. Voets. Een kijkje in de geschiedenis van Hoogwoud en Aartswoud, Hoorn 1977, p. 87. Vrijwel dezelfde situatie, maar dan zonder tram, wordt getoond op p. 97, en ook in G.H. Keunen, a.w. p. 130. Keunen meent dat die fot rond 1920 is genomen. In elk geval zijn al deze foto’s na 1904 genomen. Zie de foto van 1904 op de omslag van de eerste druk van J. Slooten. Hoogwoud in oude ansichten, 1971, beschreven onder nr. 37. Vergelijk ook de foto met stoomtram, station en (op de achtergrond) molen De Lastdrager in WFON jrg. 55 (1988), p. 138.
[62] G.H. Keunen, a.w. p. 130.
[63] De witte aanbouw, die misschien uit het jaar 1922 (of 1924?) dateert, is te zien op een foto die van vóór 1930 zal zijn, daar men de tram ziet rijden, waarvan de exploitatie op 1 februari 1930 werd beëindigd. In J. Slooten, Hoogwoud in oude ansichten, Zaltbommel 1971, nr. 19.
[64] De hoge graansilo die met de maalderij en de steenkoolschuur tussen begin maart en einde juni 1987 werd afgebroken, had binnen op de begane grond bij de ingang een balk waarop het jaartal 1934 was aangebracht, het vermoedelijke bouwjaar van de silo. Vriendelijke mededeling L. Groen.
[65] Noordhollands Dagblad, woensdag 18 januari 1978, p. 5.
[66] »Behoefte aan uitbreiding in de gemeente Hoogwoud«, gemeente Hoogwoud 1948. Op copie in de Geschiedenismap Hoogwoud berustende in het gemeentehuis te Opmeer. Klaproos 1.
[67] Zie dagboek van Olfert Schermer, oktober 1936.
[68] G.H. Keunen, a.w. p. 130. Stichting Hoochhoutwout, Herinneringen aan de bezettingstijd, Hoogwoud 1995. Op de voorzijde van dit boekje is een ansicht uit de periode afgebeeld, waarop op de achtergrond de molen duidelijk is te zien. Op de originele ansicht is duidelijk te zien dat aan de molen in die tijd één roe, staartbalk en schoren ontbraken.
[69] J. Slooten, Hoogwoud in oude ansichten 2, Zaltbommel 1976, nr. 12.
[70] J. Slooten, Hoogwoud in oude ansichten 2, Zaltbommel 1976, nr. 12.
[71] B. Voets, Hoogwoud en Aartswoud (a.w.), Hoorn 1977, p. 141.
[72] Keunen, a.w. p. 130.
[73] Aldus opgetekend door Louis Groen, vriendelijke mededeling.
[74] G.H.Keunen, a.w. p. 130. Keunen noemt als technische gegevens van de bovenas: fabr. L.I. Enthoven & Co., ’s-Gravenhage, nr. 281, 1861. Het opschrift van de bovenas luidt volgens Keunen als volgt: H. WAIBOER DIJKGRAAF / R.A. KAAN HEEMRAAD / A.R. DEKKER POLDERBAAS
[75] G.H. Keunen, a.w. p. 130. Het bovenwiel heeft 63 kammen, steek 11-11,5 cm, aldus Keunen. Voor afbeelding van stutvang, zie A. Sipman, a.w. afb. 4.
[76] H. Besselaar, a.w. p. 135.
[77] Zie H. Besselaar, a.w. p. 142.
[78] G.H. Keunen, a.w. resp. p. 98-99, 99-100, 112-113, 117-118, 161. Ook de korenmolen van Roelof Kuin, aan de Waterkant vlak bij het oude Slothuis te Spanbroek, zal geleken hebben op die van Hoogwoud, zie C.P. Stapel, Spanbroek en Opmeer in oude ansichten, 1972, nr. 30 en de foto in WFON jrg. 51 (1984),, p. 109, ook afgebeeld in H.A. Visser, Molens in Noord-Holland in oude ansichten, 1980, nr. 73. Deze molen zal echter niet eerder gebouwd zijn dan 1671, omdat op een kaart van Johannes Clooster uit 1670 geen achtkante bovenkruier, maar een standerdmolen wordt afgebeeld. Zie Marc Hameleers, West-Friesland in oude kaarten, Wormer 1987, p. 110-111.
[79] G.H. Keunen, a.w. p. 130: »In 1830 waren er drie koppels stenen aanwezig, waarvan er een gebruikt werd om mosterd te malen. Tot de buiten bedrijfstelling waren er drie koppels maalstenen, die op een maalstoel op de begane grond lagen.«
[80] Het gat is goed te zien op de foto’s in J. Slooten, Hoogwoud in oude ansichten, 1971, nr. 19 en Hoogwoud in oude ansichten deel 2, 1976, nr. 12.
[81] Vriendelijke mededeling van Louis Groen, die deze gegevens heeft vernomen van Willem Bos, molenaarsknecht, staande bij de noordelijke maalstoel; de foto maakt deel uit van de collectie van mevrouw Gon Bos jr. uit Alkmaar.
[82] Dit raam, waardoor enig licht in de »hel« kwam, is duidelijk te zien op de foto van rond 1928 in J. Slooten, Hoogwoud in oude ansichten, 1971, nr. 19, en ook op de foto van 1915 in Hoogwoud in oude ansichten 2, 1976, nr. 6.
[83] J. Slooten, a.w. Deze foto ontbreekt in de tweede druk »Hoogwoud in oude ansichten deel I en 2», terwijl daarin wél (sic!) de bij de foto horende tekst wederom onder de foto van De Vier Winden staat (nr. 37).
[84] Hoe de molen er rond 1900 van buiten en van binnen heeft uitgezien, is weergegeven in een model, schaal (ongeveer) 1:20, gemaakt door Louis Groen op aanwijzingen van Willem en Gerrit Bos en met diverse foto’s van De Lastdrager; het staartwerk is echter uit tijdgebrek nog ontbrekende.
[85] G.H. Keunen, a.w. p. 130.
[86] G.H. Keunen, a.w. p. 130. De buitenroe met als nr 2734 was volgens Keunen in 1935 gemaakt door fabrikant Pot te Kinderdijk en was indertijd geleverd aan timmerman M. v.d. Meulen te Streek bij Dokkum, waarschijnlijk voor een molen uit die omgeving, en had toen een lengte van 20,4 m.
[87] G.H. Keunen, a.w. p. 130.
[88] Knipsel uit de »Westfriese Courant« van omstreeks september 1971, archief L. Groen; B. Voets, a.w. p. 141; Archief gemeente Hoogwoud. Raadsnotulen 26-7-1968, aldus B. Voets, a.w. p. 141.
[89] Jaarverslag van de stichting ‘De Westfriese Molen’ in: West-Frieslands Oud en Nieuw 36 (1969), p. 245. Daar de stichting nog slechts één molen had, staat het woord »molens« in haar naam soms in enkelvoud.
[90] Een koppel kunststenen, die op hun kant naast elkaar in de noordwestelijke hoek van de witstenen aanbouw van de maalderij stonden opgeslagen, zijn tussen 1972 en 1977 spoorloos verdwenen; vermoedelijk verkocht wegens de gebrekkige financiën en de tegenvallers tijdens de restauratie. Voor de deuren van dezelfde aanbouw lagen twee versleten gehalveerde blauwe Duitse stenen, die in 1987 tijdens de sloop van de als lelijk beoordeelde maalderijgebouwen zijn verdwenen.
[91] Jaarverslag van de stichting ‘De Westfriese Molen’ over 1969. In: WFON jrg. 37 (1970), p. 183; Knipsel uit Westfriese Courant, rond september 1971, archief L. Groen; B. Voets, a.w. p. 141; G.H. Keunen, a.w. p. 129-130.
[92] Copiën van deze stukken in bevinden zich in het archief van L. Groen, die de originelen met een brief d.d. 26 mei 1980 naar Adriaan Donker van museum West-Frisia had gestuurd, waar in die tijd tot na Donkers dood ook Groens model van molen De Lastdrager heeft gestaan.
[93] West-Frieslands Oud en Nieuw 40 (1973), p. 225.
[94] G.H. Keunen, a.w. p. 130.
[95] West-Frieslands Oud en Nieuw 41 (1974), p. 225.
[96] West-Frieslands Oud en Nieuw 42 (1975), p. 231.
[97] West-Frieslands Oud en Nieuw 43 (1976), p. 215.
[98] G.H. Keunen, a.w. p. 130.
[99] West-Frieslands Oud en Nieuw 44 (1977), p. 238.
[100] West-Frieslands Oud en Nieuw 45 (1978), p. 203.
[101] West-Frieslands Oud en Nieuw 45 (1978), p. 203.
[102] Noordhollands Dagblad 18 januari 1978, p. 5.
[103] Noordhollands Dagblad van donderdag 8 februari 1979, p. 4 (met foto; West-Frieslands Oud en Nieuw 46 (1979), p. 199 (met foto); West-Frieslands Oud en Nieuw 47 (1980), p. 231.
[104] West-Frieslands Oud en Nieuw 53 (1986), p. 219.
[105] West-Frieslands Oud en Nieuw 54 (1987), p. 215.
[106] West-Frieslands Oud en Nieuw 55 (1988), p. 227.
[107] West-Frieslands Oud en Nieuw 57 (1990), p. 229.
[108] West-Frieslands Oud en Nieuw 59 (1992), p. 224.