Rederijkerskamer ‘De Hoop’
Door Cees Modder
Rederijkerskamer `De Hoop' werd in 1883 in Aartswoud opgericht. Cees Modder heeft een artikel geschreven dat ons meeneemt door de geschiedenis van deze vereniging. Eerst echter een inleiding over rederijkerskamers in het algemeen. Hiermee hopen we een historisch perspectief te geven.
Wat is een rederijkerskamer eigenlijk?
De scherpe scheiding tussen de drie standen, die de middeleeuwen kenmerkte, begon in de 15e eeuw te vervagen. De bloeitijd van de adel was lang voorbij: meer en meer werden de edelen aan de hoven verbonden, waar ze hun zelfstandigheid verloren. De geestelijke stand had veel van zijn gezag ingeboet door de steeds groter wordende misbruiken die de kerk waren binnengedrongen. De derde stand daarentegen ging zich de beschaving en de prachtliefde van de adel, alsmede de ontwikkeling van de geestelijkheid eigen maken, vooral in de steden, die steeds meer door de handel en nijverheid tot bloei kwamen.
Met de grotere welvaart van de derde stand ging een vermeerdering samen van de lust tot het beoefenen der „schone kunsten" Zo werden voor de beoefening der literatuur in Frankrijk, Duitsland en Nederland verenigingen opgericht. Deze verenigingen of ‘kamers' herinnerden in hun samenstelling aan de gilden. In deze dichtgenootschappen ging steeds meer de mening heersen, dat een ieder, bij voldoende oefening, de dichtkunst als een handwerk kon aanleren. De zucht tot navolging van de adel bracht de leden ertoe, de regels van de hoofse poëzie over te nemen en zelfs uit te breiden. Zo kenmerkten de voortbrengselen van deze verenigingen zich veelal door een verregaande gekunsteldheid, waarbij alleen de vorm werd gecultiveerd, ten koste van de inhoud. Toch vinden we ander hun werk ook producten van echte volkskunst, want naast de imitatiezucht bleef de kritiek op adel en geestelijkheid en de liefde voor het realisme bestaan.
De Nederlandse rederijkerskamers of Kamers van Rhetorike zijn omstreeks 1400 onder invloed der Franse ontstaan. In oorsprong is de retorica de klassieke leer van de welsprekendheid. Naar de retorica noemden de Franse beoefenaars ervan zich 'rhétoriqeurs', waarvan de naam rederijkers een vernederlandste vorm is en een gangbare aanduiding is geworden van de vele woordkunstenaars in de Nederlanden. Het woord rederijker had echter in zijn Nederlandse vorm nog meer inhoud. Het kreeg de betekenis van `rijk aan rede' of liever gezegd rijk aan verstand.
Ook in hun uitingsvormen stonden ze onder Franse invloed. Ze hielden zich bezig met het voordragen van gedichten en het opvoeren van toneelstukken die van ernstige, meestal religieuze aard waren. Ook maken zij toneelstukken, waarmee zij op wedstrijden, zogenaamde ‘landjuwelen' uitkomen. Hieraan zijn ook altijd feestelijke optochten verbonden. Deze toneelstukken zijn óf kluchten of moraliteiten en andere godsdienstige spelen. De bloeitijd der rederijkerskamers viel in de 15e en 16e eeuw. Vast staat, dat de meeste Rederijkerskamers in de loop van de 17e eeuw een kwijnend bestaan leidden omdat de literaire betekenis van hun werk steeds minder werd. De ene kamer na de andere heeft in de tweede helft van de 17e en de 18e eeuw haar werkzaamheden gestaakt. Op onopvallende wijze verdwenen de Rederijkerskamers van het toneel.
Totdat in de 19e eeuw een gedeeltelijke herleving plaats vond van de oude rederijkerstraditie. Amateurgezelschappen sieren zich met de naam rederijkerskamer. Doelstelling in negen van de tien gevallen: het houden van toneelvoorstellingen (een enkele keer aangevuld met voordrachten en lezingen). Één opmerkelijke constatering. Meerdere „nieuwe" rederijkerskamers nemen een oude traditie van de in de 15e eeuw ontstane kamers over.
Onder de naam wordt een spreuk vermeld. De in 1883 opgerichte Rederijkerskamer ‘De Hoop' uit Aartswoud doet dat bijvoorbeeld. Die speelt onder de zinspreuk 'Oefening kweekt kennis’.
De naam rederijkerskamer is in de loop der jaren weer van het toneel verdwenen. Met de naam gingen ook sommige verenigingen ter ziele. Andere wisten te overleven en leiden nu weer een bloeiend bestaan. En de open gevallen plaatsen werden vaak weer overgenomen door nieuwe groepen van gelijkstemde mensen, die samen toch weer een toneelvereniging begonnen. Het bloed kruipt waar het niet gaan kan en wie éénmaal met toneelspelen is begonnen zal het blijven doen. Tot de laatste snik.
Rederijkerskamer 'De Hoop' speelt onder zinspreuk 'Oefening kweekt kennis'
Het rederijken in West-Friesland
In 1921 vond in oostelijk West-Friesland, ruwweg het gebied dat wordt begrensd door Hoorn, Enkhuizen, Medemblik en Hoogwoud, een gebeurtenis plaats, die het toneel in West-Friesland tot op de dag van vandaag heeft bevorderd. In het lokaal Brander in Wognum werd op zondag 7 augustus 1921 de Westfrieschen Bond van Dilettanten Tooneelvereenigingen opgericht. In die eerste jaren is er in de notulen van de bond geen eensluidende naamstelling te vinden. Meest waarschijnlijk is uiteindelijk de naam `Bond van Dilettanten Tooneelvereenigingen in West-Friesland'.
Die bond kwam tot stand op initiatief van de besturen van de rederijkerskamers uit Twisk, Midwoud en Wognum, die ook de leiding in handen had van die oprichtingsvergadering, was een warme voorstander van zo’n overkoepelende bond. Naast de drie initiërende verenigingen waren vertegenwoordigers aanwezig van de toneelverenigingen uit Hoogwoud (Gouw), Aartswoud, Oostwoud, Benningbroek, Sijbecarspel (jawel, toen nog met een ‘c’), Opdam (ook nog met een ‘p’), Hensbroek, Blokker, Hoogkarspel, Schellinkhout en Binnenwijzend.
De in 1921 opgerichte „Bond van Dilettanten Toneelvereenigingen in WestFriesland" werd in 1949 aangesloten bij de Nederlandse Amateur Toneel Unie (NATU). De NATU werd later het N.C.A. met provinciale afdelingen en aangesloten regio's. Of de Rederijkerskamer `De Hoop' bij de bond was aangesloten lijkt uit de volgende beschrijving te blijken, waar wordt gesteld dat vanaf 1905 tot 1921 niet werd genotuleerd; aansluiting bij de bond zal dan het notuleren hebben bevorderd.
De eerste jaren van rederijkerskamer ‘De Hoop’
Rederijkerskamer 'De Hoop' werd opgericht in 1883. In dat jaar werd namelijk de nieuwe kerk gebouwd en daaraan werkten nogal wat mensen die van buiten Aartswoud afkomstig waren. Met deze mensen en natuurlijk de Aartswouders kwam de rederijkerskamer 'De Hoop' tot leven. Van de eerste jaren is weinig bekend, de oudst bekende notulen beginnen pas op 2 oktober 1896. Misschien zijn er wel eerder notulen gemaakt, maar die zijn onvindbaar, misschien komen ze ooit nog eens voor de dag. Wel weten we dat Jan Groen één van de oprichters was.
Was er voor 1883 dan geen rederijkerskamer? Tot voor kort dacht ik van niet. Er waren wel verenigingen zoals 'Nut en Genoegen' en ‘Ons Genoegen'. Twee verenigingen die iedere maand afzonderlijk van elkaar een avond hadden met voordrachten of een lezing. Die avonden werden verzorgd door de leden zelf. Op de jaarvergadering werd een lijst samengesteld van leden die een avond moesten verzorgen. Zij deden dat zelf of met medewerking van andere leden of er werd iemand gevraagd een lezing te houden, bijvoorbeeld dokter G.C. van Balen Blanken uit Spanbroek (1852-1939). Het spreekgestoelte is nog steeds in de kerk te Aartswoud aanwezig met daaraan nog een kaarsenhouder. Maar als we de autobiografie van de kroniekschrijver Pieter Bossen (1859-1950) lezen, dan merken we dat hij op 12-jarige leeftijd meedeed met de 'Kleine Rederijker' die uitvoeringen gaf in 'De Zwarte Raaf' (bij de lindeboom, Schoolstraat nr 4), maar 't geheel stond onder leiding van de 'Grote Rederijkers', die hun avonden hielden in café 'De Stompetoren'.
Hoe werd men lid?
Door de leden werden aspirant-leden voorgesteld die minimaal de leeftijd van 18 jaar bereikt moesten hebben, eerder mochten ze niet meedoen. Er werd gestemd of men tot de Kamer werden toegelaten. Tegenwoordig denken we, wie het wil proberen, die mag lid worden, maar in de eerste notulen die in ons bezit zijn (oktober 1890 tot en met februari 1905) lezen we dat het toen een ernstige zaak was. Bijvoorbeeld in januari 1891: P. Mienis algemene stemmen; W. Rempt algemene stemmen; J. de Geus algemene stemmen; Mej. G. de Geus 7 voor 1 ongeldig; C. Stapel 5 voor – 3 tegen.
Ook waren er een keer een drietal aspirant-leden: twee heren en één dame. De beide heren werden gekozen, de dame (Mej. P. Dekker) werd afgewezen. Er werd niet eens over gestemd, en waarom: er waren al dames-leden genoeg. 'Daar de ondervinding heeft geleerd, teveel dames-leden brengt concurrentie, drie dames is in de regel voldoende'.
Als je een paar maal had meegespeeld, dan werd er opnieuw gestemd over je lidmaatschap. Werd er goedgunstig gestemd, dan werd door de President
gevraagd of je het aannam. Nam je het aan dan werd je heel netjes welkom geheten en gevraagd of je één gulden in de kas wou storten. Tevens was je verplicht één gulden voor een insigne te betalen. Dat insigne kon je na het beëindigen van het lidmaatschap weer inleveren waar na je je gulden weer terug kreeg. Volgens de eerste notulen kwam dat regelmatig voor en gelukkig we hebben nog wat insignes.
Insigne
In de notulen van 1951 lees ik voor het laatst dat er gestemd werd voor nieuwe leden. Men moest wel tweemaal meespelen, voordat men lid kon worden. Als men nu lid wil worden dan wordt daar niet meer over gestemd. Wel wordt na één keer meespelen door de voorzitter officieel gevraagd, of je lid wilt worden.
Het Reglement
Het eerste schrijven wat we van ‘De Hoop’ bezitten is het Reglement. Uit het Reglement zal ik een paar punten toelichten. Het eerste artikel is: ‘Deze kamer stelt zich ter doel, de uiterlijke welsprekendheid te bevorderen.’ Er is nog een artikel dat leuk is: ‘Ook zullen alle leden, wanneer de President het woord verlangt of het wenscht te geven, moeten zwijgen. Wie zich daarin te buiten gaat, betaalt een boete van 5 cent.’
De boetes daar was men goed in, want een ieder die te laat op de repetitie kwam, verviel in 5 cent boete vastgesteld volgens ’t Reglement. En wie met een onwettige reden de gehele avond afwezig was verviel in een boete van 20 cent. Voor die tijd, omstreeks 1900, een heel bedrag.
Iedere toneelavond werden de notulen voorgelezen en het begon daardoor steeds op dezelfde manier, bijvoorbeeld ‘Oktober 1890 Den heer Bakker daar hij niet om 7.00 uur tegenwoordig was is hij in boeten vervallen ten bedrage van 5 centen vastgesteld volgens het reglement’. Op één avond waren negen leden afwezig, de penningmeester had een goede avond. Het Reglement kon ook te allen tijde worden aangepast; zo ook werd op een avond besproken om personen die tijdens het repeteren anderen het spreken belemmeren te beboeten. Het hielp ook nog.
Het reglement werd regelmatig voorgelezen aan de nieuwe aspirant-leden of leden en het werd ook door ieder lid ondertekend. Jammer genoeg is zo’n ondertekend reglement niet in ons bezit. Wel een echt reglement dat is gemaakt in 1885 en herzien in ’t jaar 1903 en gewijzigd in het jaar 1911.
Het bestuur
Het bestuur werd door de leden gekozen. Men ging stemmen en dan rolde er wel een naam uit. Had de kandidaat geen goede meerderheid, dan werd gevraagd of de betreffende persoon de functie aannam. Deed hij of zij dat niet, dan ging men weer stemmen, net zolang iemand de functie aannam. Er was zo rond 1900 dan ook wel eens een avondje geheel gewijd aan stemmen. Want stel je voor dat de secretaris tot President gekozen werd dan moest er weer gestemd worden voor een nieuwe secretaris, dan nog stemmen voor aspirant-leden en leden. Men stemde soms wel 8 tot 10 maal op één avond.
In de volgende notulen die we hebben – en dat is vanaf 1921 – gaat het anders, men stelt zich vaker al vooraf herkiesbaar. Is de persoon echter niet herkiesbaar, dan stemt men net zo lang tot men een ander heeft. In dat geval doet het bestuur een voorstel, wat practisch altijd wordt aangenomen.
In het begin van de notulen is Jan Groen de President. Jan Groen was ook één van de medeoprichters van ‘De Hoop’. Van beroep was hij timmerman, maar hij was ook een bekend vioolspeler op kermissen, bruiloften en partijen. Hij verzorgde ook de dansmuziek van de toneelavonden. Jan Groen heeft ook het souffleurhok gemaakt; hij had opdracht gekregen dat te doen voor fl. 2,50. Later werd hij nog barbier (herenkapper), verkocht knotten wol en had de eerste breimachine van Aartswoud. In de notulen van 2 maart 1899 ‘was het zo gezellig en er werd door den oude kasteleines aan ons allen een glas geschonken op de goede afloop van onze voorstelling. En daar de dames toen trek kregen in een wals werd door onze President, omdat het de laatste vergadering was, een wals gespeeld.’ In 1899 treedt Jan Groen af als President. Hoe lang hij het geweest is, is niet bekend. Hij werd opgevolgd door C. Stapel, kastelein van ‘De Roode Leeuw’, en de secretaris was J. de Geus, kastelein van ‘De Stompetoren’. Wisselingen in het bestuur kwamen nogal veel voor. Meestal waren het de heren die in het bestuur zaten maar in 1900 lees ik dat de eerste dame, namelijk mej. J. Kort, als secretaresse gekozen werd.
Jan Groen (1853-1934)
In 1905 stoppen de oudste notulen, maar in 1921 tijdens een vergadering in ‘De Roode Leeuw’ stelde Gre Hartog voor om alles wat behandeld werd te notuleren. Hetgeen met algemene stemmen werd goedgekeurd. Het geeft te denken dat er jarenlang niet genotuleerd is. Dat is jammer want veel gegevens mis je dan. Bijvoorbeeld dat er nog een toneelvereniging heeft bestaan, namelijk ‘de Eendracht’. Waarom en hoe lang deze vereniging bestaan heeft is mij niet bekend. Ook werd in datzelfde jaar Gre Hartog voorzitster, de titel President is er dus niet meer. Als voorzitster brengt zij het handwerken op de repetitie ter sprake, en zegt ‘dat het zoo vervelend is wanneer de dames dan niets mogen doen, en zou gaarne zien dat het weer zou worden toegelaten.’ Maar zegt de heer J. van Soelen, ‘denk dan evengoed goed om het repeteeren, om je beurt van opkomen enz. want wij hebben dat vroeger al eens meer gehad en er veel verdriet van beleefd’, aldus de notulen. Klaas Helder was toen secretaris en penningmeester en had toen minder schrijfwerk dan in 1900, want nu werd er een jaarverslag gemaakt en de jaarvergadering genotuleerd. De functies van secretaris en penningmeester waren toen, in 1921, bij één persoon ondergebracht en dat zou zo blijven tot 1976.
Bestuurswisselingen kwamen na 1921 niet zo veelvuldig voor, want in de volgende 70 jaar waren er een zestal voorzitters en een zestal secretarissen. Hiervan was Jan Koning (1908-1993) het langste secretaris-penningmeester, namelijk van 1947 tot 1969. Nel Deutekom die later de penningen beheerde, zat al vanaf 1965 in het bestuur tot 1991. Elly Das als secretaresse van 1976 tot 1990 en momenteel opnieuw in het bestuur maar nu als penningmeesteresse. Cees Modder was voorzitter van 1965 tot 1993. Dit was dan in grote lijnen het bestuur, maar ook de leden bleven en blijven 'De Hoop’ lang trouw en dat mogen en kunnen we niet missen. Er zijn al vele leden 25 jaar en sommigen zelfs al 40 jaar lid van ‘De Hoop’. Eén is er langer actief geweest, te weten de heer Joh. Bossen (1908-1985). Hij was speler, secretaris, penningmeester, voorzitter en heeft jarenlang de regie gehad en ook nog gesouffleerd. Hij is lid geweest van 1926 tot 1985. Maar of je nu kort of lang lid bent, een ieder draagt zo zijn steentje bij tot het welzijn van ‘De Hoop’.
Wat speelde men?
Lange tijd speelde men twee en soms drie eenakters, maar meestal waren het er twee. Het eerste stuk was dan vrij lang en het tweede noemde men een nastukje. In de beginjaren toen J. Groen President was, was er nog wel eens op zijn verzoek een jongerenkoor bij, genaamd De Jonge Zangers. Hij gaf kinderen namelijk zelf zangles. Dat men twee stukken speelde, duurde tot in 1937. Vóór die tijd speelde men ook wel eens een avondvullend stuk, maar dat was niet de gewoonte. Na 1937 komt het practisch niet meer voor dat men twee eenakters op een avond speelde, maar alleen nog een avondvullend stuk.
Regie
In de beginjaren deed men de regie vermoedelijk helemaal op eigen kracht. De oudste en de meest ervaren spelers gaven de aanwijzingen, meestal was dat de President (Jan Groen). In 1891 lees ik ‘dat er op de Nederlandsche of Hollandsche taal gelet moet worden, de heer Bood is verzocht daarbij behulpzaam te zijn’. In hetzelfde jaar werd er al over een Beschermheer (regie) gesproken, dit werd echter afgewezen. Toch is er in 1892 een Beschermheer op aanraden van erevoorzitter Koorn, namelijk den Heer Zeegers (Hij was predikant in Aartswoud van 1890 tot 1893). De Beschermheer gaf zijn aanwijzingen op het toneel, lette op het taalgebruik en kwam dan een paar weken later weer terug om te zien of er nog meer gebeuren moest.
Als Ds. Zeegers vertrekt, wordt hij in zijn functie als Beschermheer opgevolgd door de heer Van Ree, hoofdonderwijzer van de lagere school. Maar in 1896 is er een nieuwe dominee en ja, u raadt het al, die werd Beschermheer. In 1898 vertrok hij echter weer en Van Ree neemt het weer over. Ook Jan Groen heeft het veel gedaan. Na 1905 weten we door het gemis van notulen en programma’s niet wie de regie had, wel is er nog een programma van de jubileumuitvoering in 1909. Beschermheer is dan de Wel. Eerw. Heer Ds. D.N. Zuithoff (Predikant te Aartswoud 1906 tot 1911). In 1921 is het de Wel. Eerw. Heer Ds. Spaargaren (Predikant te Aartswoud 1919 tot 1930). Op het feestprogramma van het 40-jarig bestaan, in 1923, staat Leider Ds. J.J.T. Spaargaren. De titel Beschermheer komt daarna niet meer op de programma’s voor. Na het vertrek van Ds. Spaargaren is het afgelopen met het regisseren door dominee’s.
Op de programma's is een tijdlang geen naam te vinden maar in de notulen noemt men de heer Kl. May (Hfd onderwijzer van de lagere school van Aartswoud) en ook de heer Verhoeven (Hfd onderwijzer van de lagere school van de Langereis). Maar in 1937 heeft de heer Slikker uit Noord-Scharwoude de regie. In de oorlogsjaren in 1943 vond hij zich te oud worden en hij moest ook voor spertijd (10 uur) binnen zijn. Joh. van Vliet, ook een bekende naam in de toneelwereld, neemt het over. Hoe lang kan ik niet precies nagaan, maar in het slotwoord van de jaarvergadering op 26 september 1952 zegt Joh. Bossen `enkel als regisseur zal ik tot de kerstuitvoering jullie nog een beetje kunnen regeren, maar daarna is het ook gedaan'. Woorden van dergelijke strekking komen daarna regelmatig terug tot Joh. Bossen echt met de regie gaat stoppen in 1977. Daarna is er steeds een vrij sterke wisseling van regie geweest.
Financiën en allerlei
Hoe hoog de contributie in het begin was kunnen we niet nagaan. Buiten de nodige boetes die er vrijwel iedere week waren, verkocht men ook de gebruikte toneel-boekjes. Ook werden er van andere Kamers boekjes gekocht, er was handel in. Tot wanneer is echter niet bekend. Men moest de boekjes ook kaften en netjes houden anders verviel men ook weer in een boete. In 1890 had men inkomsten van twee avonden fl. 69,95. De uitgaven waren fl. 75,33. Op 18 maart 1891 lezen we een leuk bericht: 'De rederijkerskamer gevestigd aan de Gouw gaarne als erkende kamer bij ons zou willen aansluiten om alzoo tegenover elkander vrije toegang te verlenen' waarover van onze zijde goedgunstig wordt beschikt. Deze verzoeken komen regelmatig voor, in 1893 onder meer door Rozenknopje uit Winkel en in 1898 door Aurora uit Winkel.
Rekening voor de Rederijkerskamer
Ook was de vereniging voor al haar spullen tegen brand verzekerd. Het eerste bewijs daarvan is uit 1898. Men had de verzekering zo afgesloten dat; in welk café men ook speelde, men altijd verzekerd was. De premie in 1898 bedroeg fl. 1,00 en de kosten voor taxatie fl. 0,35. Je denkt wel eens: 'Is dat allemaal nodig?' Maar in oktober 1927 brandde café de Stompetoren af en men kreeg volgens de overlevering een bedrag uitgekeerd. Iets waar men eigenlijk geen recht op had om reden dat de spullen van 'De Hoop' op dat moment in café de Roode Leeuw waren. Na uitbetaling heeft men een zeer gezellige avond gehad.
De uitvoeringen waren meestal op 1 e Kerstdag en de dinsdag daarna, wat de avond was voor de ouderen van het dorp. Er werd gespeeld in beide cafés, De Stompetoren toen van J. de Geus en De Roode Leeuw van C. Stapel. Om geld binnen te krijgen van kunstlievende leden had men een bode. Een bode word voor zijn diensten betaald fl. 1,50 per jaar. Hij was tevens de man die de anderen van het dorp op de hoogte hield van het wel en wee van de Kamer. Om geld bij elkaar te sprokkelen trad men vaak elders op, bijvoorbeeld in Noord-Scharwoude, maar voor hoeveel heb ik niet kunnen vinden. Ook verhuurde men de kamer (het decor) wel eens voor fl. 2,- aan verenigingen van het eigen dorp en voor fl. 4,- aan verenigingen van buiten, bijvoorbeeld het voorscherm aan 0. Schermer te Hoogwoud voor de somma van fl. 0,50. Entree was toen 40 cent en 30 cent en aanvang 19.00 precies. Het 12 ½ jarig jubileum werd gevierd op 12 en 15 maart 1896. Opgevoerd werd Toneelstudiën en Den Westfriesche visser; tevens waren er enige zangnummers en voordrachten. Entree 50 cent, minvermogenden halfgeld en onvermogenden vrijen toegang. De heer Groen is die avond blijkbaar goed in het zonnetje gezet, want voor de volgende bijeenkomst had hij een lied gemaakt `bestaande uit twee versjes en wenschte dat dit door elk lid werd aangenomen als bewijs zijner dankbaarheid'.
Lied bestaande uit twee versjes door Jan Groen in 1896
Balmuziek, hoeveel kostte dat? Ik kwam er maar niet achter, wel dat de heer Groen dat verzorgde, tot ik in de notulen van 1898 las dat van de entree 10 cent afging voor de muziek. Entree op zondag was 40 cent en ingekomen was fl. 22,-, dus zijn inkomsten die dag waren hoog. Maar op de dinsdag daarna was er maar fl. 3,50 binnengekomen hij een entree van 40 en 30 cent. Men speelde dus maar voor weinig personen.
De eerste prijs behaald op 14 januari 1900 te Schagen met het blijspel Tooneelstudien
In 1900 doet men mee met een toneelwedstrijd te Schagen en wint men de eerste prijs. Op een programma staat dat er een extra tram zal lopen van Schagen naar Opmeer 's nachts om 01.00 uur. Later deed de vereniging ook vaak mee met de onderlinge wedstrijden in de gemeente Hoogwoud met L.O.L (Langereis), Harmonie (Hoogwoud) en Eensgezindheid (Gouwe). Er waren ook wedstrijden met andere verenigingen uit de regio Westfriesland b.v. met Twisk, Abbekerk, Opmeer en Hensbroek.
Ook werd in 1900 de bode afgeschaft en het werk werd door de leden onderling verdeeld. Dat spaarde dus weer wat uit want geldgebrek had men nogal eens. Kastelein C. Stapel gaf een renteloos voorschot van Fl. 20,-. Toen hij van het dorp afging in 1898 om in Enkhuizen een Hotel-Café-Restaurant te exploiteren nam kastelein J. de Geus het nog af te betalen voorschot van fl. 10,- op dezelfde voorwaarde over. Het ging goed met De Hoop want men betaalde het laatste tientje vlot af en dat was maar goed ook want na de voorjaarsuitvoering in 1901, die goed geslaagd was, vertrok de Geus en er werd gedronken en geklonken op het welzijn van ons allen en vooral op dat van de heer J. de Geus. Het werd moderner, men had klachten over de muziek en men zou praten met J. Groen; toch verzorgde die nog lange tijd een dansje toe. Maar de kosten daarvan werden van toen af gedeeld door de kastelein en De Hoop.
Men had in 1903 at 32 kunstlievende leden. Men ging ook met elkaar uit; men ging dan te rederijken. Zo ook in 1904: men ging op donderdag naar Abbekerk en een ieder zou 50 cent uit de kas krijgen. De heer C. Schagen zou inspannen zodat het een mooi uitje was. Men ging ook wel eens uit zonder naar toneel te gaan. Ook werd de Kamer regelmatig geschilderd. In 1904 werd het gedaan door schilder Jonker omdat het de vorige keer gedaan was door schilder Met. Ook is er een bedrag van 60 cent betaald voor het huren van een fiets. De leden krijgen geen melk meer tijdens de repetitie en zij moeten bijbetalen voor de huur van de kolfbaan 10 cent per repetitie. Het besluit om geen melk meer uit te delen werd teruggenomen en de kastelein schenkt dat voor 15 cent per avond (1905).
Foto uit ongeveer 1920. Achterste rij: Piet Kramer, Niek Godfriedt, Jan Vetman, Gert Koomen, Herman Bakker, Jan van Soelen, Kees Mienes en Klaas Langedijk. Middelste rij: Antje Bijl, Trijntje Hartog, Dieuw Nes, Neeltje Oortgijsen en Aaf Sloovis. Voorste rij: Anne Hartog, Bet Rempt, Cornelia Peetoom en Geertje Rempt.
In 1921 is het lidmaatschap fl. 1,50 per jaar en de koffie of thee is gratis. In de notulen van 1921 is er een vergadering geweest op uitnodiging van de Kamer Wognum, Twisk en Midwoud om een Bond van Dilettanten Toneelverenigingen op te richten. Daarna lezen we regelmatig dat er een afgevaardigde van de vereniging heen gaat.
Het 40-jarig bestaan werd groots gevierd. De Kamer werd vernieuwd in een vertrek van de pastorie. Ds. Spaargaren was beschermheer en zette alles op alles om een goede uitvoering te maken. Een paar weken voor de uitvoering ging men het toneel op om 'in staand houding te repeteren' Het stuk 'Meuse' werd driemaal opgevoerd en wel op 25, 27 en 29 December 1923, dus de dominee had het weer druk met de kerst. Mevr. Scheltus-de Wit sprak over de oprichting van De Hoop; het verhaal is helaas niet genotuleerd. Men kreeg nog toneelbekleding en een enveloppe met inhoud van de burgerij maar toch had men geen geld meer in kas. De naam Rederijkerskamer verdwijnt van de programma’s in 1924, het wordt Toneelvereniging De Hoop. Er wordt met de plaatselijke toneelverenigingen een wedstrijd georganiseerd door de Floraliavereniging te Hoogwoud en wordt gehouden op de Floraliafeesten van 19 en 24 september 1924.
In 1929 is het decor in slechte staat, men praat over vernieuwing daarvan maar het gaat slecht met de financiën. De leden gaan 10 cent per repetitieavond bijdragen, we zijn nu in 1932. Daarna zijn er een poos geen notulen.
Maar in 1947 is er verslag gemaakt over de oorlogsjaren 1940-1945 door Maarten Groot (1913-1994). Het was toen beter geen vergaderingen te houden in verband met de bezetting. Hij schrijft in die jaren 5 x fl. 50,- achterover gedrukt te hebben om de bezetter te misleiden. Men speelde wel in die jaren en dat gebeurde 's middags in verband met de spertijd. Ook ging men uit spelen bijvoorbeeld naar Sint Maartensvlotbrug alwaar aanvang om 14.00 uur. 'Maar de mens wikt en de generator (hout of kolen gestookte aandrijving van auto's gedurende de oorlogsjaren) beschikt’. Men vertrok pas om 14.00 uur van Aartswoud; de zaal zat al vol met mensen, maar de uitvoering was prachtig.
Het staat niet in de notulen, maar omstreeks 1945 is er een nieuwe Kamer gemaakt onder leiding van Jan Koning. De contributie gaat omhoog naar fl. 3,-. De thee is gratis en goedkoper dan koffie en men krijgt een maandblad van de NATU; er waren 3 stuks beschikbaar voor de vereniging. Ook komt regelmatig ter sprake dat het moeilijk is om de vereniging draaiende te houden, dit vooral door gebrek aan heren-leden.
Foto uit 1938. Achterste rij: Maarten Groot, Jaap Bossen, Ariaantje Groot, Simon Bakker en Jan Koning. Middelste rij: Simon Groot, Klaas May, Dirk Rempt, Joh. Bossen en Ma Helder. Voorste rij: Grietje Koorn en Lies Helder.
In 1967 wordt voor het eerst bezwaar gemaakt tegen de kerstuitvoering. Maar pas in 1974 kwam er een voorstel om die avond af te schaffen. ‘Zelfs Nel (Deutekom-Grootewal; red.) sputterde tegen volgens de secretaris.’Twee jaar later was het toch zover en werd het veelal te tweede en derde zaterdag in december. De doordeweeksedag was er toen al een poos uit. Ook in die jaren werd er telkens over de coulissen gesproken. Om de kas te spekken wordt in 1977 de eerste rommelmarkt georganiseerd. Dit gaat jaar om jaar met A.G.S.V. hetgeen prima verloopt. Maar kosten blijven, net na het 100 jarige bestaan worden nieuwe coulissen gemaakt door Jaap Mol. Dan volgt er een betere verlichting en belichting en tevens werden er versterkers gekocht om alles beter verstaanbaar te maken. Want je moet wel meegaan met de tijd en met dezelfde inzet als die van de leden in 1883 is het:
Wat de tijd doet vergaan,
wij hopen ‘De Hoop’ blijft bestaan.
Bovenstaande informatie is genomen uit:
Dr. H.A.C. Spruyt-Spoelstra e.a., Literatuurgeschiedenis van West-Europa, Culemborg 1973, pp 28-30, 49, 58-59.
Dr. W.A. Ornée en Dr. N.C.H. Wijngaards, Letterkundig kontakt. Overzicht van de geschiedenis van de letterkunde in Noord- en Zuid-Nederland, Zutphen 1971, pp 31-48.
Novem, Wereld in wording 1: Prehistorie, Oudheid, Middeleeuwen, ’s-Gravenhage 1962, pp 137 en 158.
Hans Rijswijk, Zestig jaar “rederijken” in West-Friesland. In: West-Friesl;ands Oud en Nieuw 51 (1984), pp. 160-170, bepaaldelijk pp. 160, 161 en 163.