Over 21 schapen en een grimmelkop, een diefstal te Hoogwoud anno 1778
Door Bernd Ooijevaar
In februari 1778 stonden 22 jonge schapen op een weiland aan de Mienakker, tussen de Koningspade en de Langereis te Hoogwoud. Alle schapen waren voorzien van merktekens aan de oren, 18 schapen hadden een zwarte dwarsstreep van teer, drie schapen waren gemerkt met rode aarde en een schaap was een zogenaamde grimmelkop, een zwart schaap met een wit gevlekte kop. De schapen en het land (*1) waren eigendom van Sijmon Braak, woonachtig aan de Langereis onder Winkel.
Op zondag 15 februari 1778 ontdekte Cornelis Jansz Cramer, de knecht van Sijmon Braak, dat de 22 schapen uit het weiland waren verdwenen. Hij zocht tevergeefs de omgeving af en kwam met zijn baas tot de conclusie dat de schapen gestolen moesten zijn en waarschijnlijk inmiddels al ver waren weggedreven. Sijmon Braak liet het er niet bij zitten en besloot de zaak uit te gaan zoeken. Hij vertrok de volgende dag naar Purmerend alwaar dinsdag de 17e een veemarkt gehouden zou worden.
De Beestemarkt te Purmerend in 1726.
Op maandagavond was Sijmon Braak reeds in Purmerend en begaf zich naar het huis van Claas Breek, koopman in vee. Daar hoorde hij dat, gezien de merktekens, de schapen vermoedelijk waren gekocht door ene Jacob Schippers, mede vee-koopman te Purmerend. Nog dezelfde avond word Jacob Schippers, door Sijmon Braak, verzocht om ten huize van Claas Breek te verschijnen en verslag te doen van zijn mogelijk gestolen aankoop.
Veehandelaar Schippers verklaarde dat hij twee dagen daarvoor, te Hoorn, 22 schapen voor 7 gulden en 5 stuivers per stuk had gekocht van drie zogenaamde kleitrekkers waarvan hij de namen niet wist. Wel wist hij dat deze kleitrekkers aan de Oudendijk bij Hoorn woonden maar of het de gestolen schapen van Sijmon Braak waren die hij had gekocht, liet hij in het midden.
De volgende dag, dinsdag 17 februari, ging Sijmon Braak naar de veemarkt alwaar hij zijn schapen terug vond, ergens achter de markt in een hok van Jacob Schippers. Nu was gebleken dat laatstgenoemde de gestolen schapen toch had gekocht, vertelde hij dat hij de schapen nog niet had afbetaald en maar afzag van de koop. Zodoende kwamen de schapen weer in handen van de kleitrekkers die zich ook bevonden op de markt te Purmerend. De kleitrekkers bleken Pieter Arentsz, Harmen Claasz Cramer en Claas Lammertsz te zijn en inderdaad woonachtig aan de Oudendijk. Zij verklaarden de betreffende 22 schapen te hebben gekocht op 14 februari van Jan de Haan uit Twisk en een onbekende jongeman in boerenkleding, lang van postuur, een 'schraal' gezicht en blozende wangen. De koop geschiedde te Hoorn, Kleine Noord, in de herberg van Claas Osba.
Jan de Haan, een van de verkopers, bevond zich diezelfde zaterdagmorgen op het erf van de herberg van Willem Pot aan het Keern, tussen 7 en 8 uur zag hij een onbekende jongeman met een koppel schapen, op het Keern richting Hoorn lopen. Later zou blijken dat deze jongeman een paar uur daarvoor (in de nacht van 13 op 14 februari, omstreeks 2.30 uur) de schapen van Sijmon Braak had gestolen. Voor de herberg van Willem Pot ontstond een onderhandeling over de schapen tussen Jan de Haan en de onbekende jongeman, die vertelde dat de schapen uit Hoogwoud kwamen.
Samen met de jongeman liep Jan de Haan richting de Noorderpoort van Hoorn en aangekomen bij de `Rustbreg’, nog buiten de stadspoort kwamen zij tot een overeenkomst. De afgesproken prijs was 6 gulden en 10 stuivers per schaap en de jongeman zou de schapen pas op de markt, binnen de stad aan Jan de Haan overdragen. Toen het tweetal met de schapen, rond 8 uur, op de markt verscheen, zei Jan de Haan, dat hij de schapen niet voor 12 uur zou kunnen betalen, maar dat was voor de `vreemdeling' geen probleem. Ook had de jongeman aan Jan de Haan een horloge laten zien en hij zei dat hij deze gekocht had, aldus koekventer Dirk Bakker, die op de markt stond, vlak voor de herberg `de Arke Noag' Kort hierop troffen Jan de Haan en de vreemdeling de drie kleitrekkers in de herberg aan, waar de schapen weer werden doorverkocht voor 6 gulden en 15 stuivers per stuk. De kleitrekkers betaalden aan de jongeman, die op zijn beurt afrekende met Jan de Haan.
De Noorderpoort te Hoorn van buiten gezien.
De jongeman had verteld dat hij op last van zijn vader, voor 60 gulden een goed zilveren horloge moest kopen, waarop Jan Lammertsz, een der Kleitrekkers, zijn horloge tevoorschijn haalde en het voor 40 gulden aanbood aan de jongeman. Deze ging er echter niet op in, betaalde zijn gelag en ging naar buiten, waar hij koek ging hakken bij Dirk Bakker. Het was inmiddels 10 uur toen de jongeman, geblinddoekt, de koek die op het hakblok lag, met een bijl in tweeën trachtte te hakken. Op dat moment werd hij herkend door twee passerende Hoogwouders: Tijs Maartensz Dijkman, de boerenknecht van Cornelis Glas en Pieter Gerritsz Caag, die de jongen herkende als zijnde Claas Jansz Schenk. Deze Claas Schenk was zo’n 22 jaar oud en de zoon van de gerechtsbode van Veenhuizen, die woonde in het aldaar gelegen polder- of raadhuis (*2). Claas Schenk, de schapendief, had in 1777 gewoond en gewerkt bij Arij Sijbrantsz Cos en was per 2 februari 1778 in dienst bij Louwris Cornelisz Sijp aan de Hoogwouder (Noorder) Gouw (*3).
Nadat hij daar in dienst trad, ging hij op 3 februari al weer 14 dagen te warskippe (logeren) bij zijn vader in Veenhuizen. Dit werd bevestigd door Abram van Exter en Aerjan Claver, de buren van de Veenhuizer gerechtsbode. Dit tweetal verklaarde dat Claas Schenk, lang van postuur en schraal van aangezicht was, hij zou zwart haar hebben en blozende wangen. Gewoonlijk droeg hij zijn hoed neerhangend en droeg boerenkleding, een bruinlaken rok en dito broek, gespikkelde zwart/witte kousen en een roodgebloemd hemdrok met zilveren knopen en gouden knopen op het hemd. Soms droeg hij een rode neusdoek om de hals en op zijn schoenen zaten grote, ronde zilveren gespen. Voorts wisten de buren toe te voegen dat Claas Schenk in de nacht van vrijdag 13 op zaterdag 14 februari, omstreeks 2 uur ’s nachts, in grote begerigheid naar Hoorn was vertrokken.
Dit was dus de vreemdeling die op zaterdagmorgen stond koek te hakken en werd herkend door Tijs Dijkman, die naar hem riep: ‘Heb jij het daar?’, waarop Claas Schenk antwoordde: ‘Ja, heb jij het daar ook?’, mogelijk met de hand onder de elleboog of met de vinger naar het voorhoofd wijzend. Tijs Dijkman vervolgde zijn weg, de stad in, terwijl Pieter Caag, de andere Hoogwouder, met Claas Schenk afsprak om ’s middags gezamenlijk terug te reizen.
Enige tijd later gingen zij beiden over Wognum, Wadway en Spanbroek terug. Onderweg vertelde Claas Schenk dat hij een paar zilveren gespen van zijn oom geërfd had en deze voor een horloge had omgeruild. Op de weg naar Opmeer scheidden hun wegen. Claas Schenk ging over de Lage Hoek naar Veenhuizen, waar hij sinds 3 februari bij zijn vader logeerde, en Pieter Caag ging noordwaarts richting Hoogwoud.
Op dinsdag 17 februari, in de avond, kwam Claas Schenk, na twee weken logeren, weer terug bij zijn nieuwe baas Louwris Sijp aan de Gouwe. De baas zag dat zijn knecht een zakhorloge bij zich droeg en had gezegd: ‘Veel geluk met je horloge’, waarna de knecht het horloge nader toonde. Louwris Sijp zag dat het een zilveren horloge was met een gladde ronde kas. Zijn dienstmaagd, de 18-jarige Maartje Jacobs Maakal, had die avond iets soortgelijks met de knecht meegemaakt.
De dagen daarop werd de situatie voor de schapendief al nijpender. Louwris Sijp en zijn dienstmaagd vonden dat de knecht zich wat verdacht gedroeg en op zaterdagavond 21 februari werd hij voor het eerst beschuldigd. Pieter Sijp, de broer van Louwris, uitte deze beschuldiging, maar erg hoog liepen de spanningen niet op. Toen het tijd was om naar bed te gaan, ging Claas Schenk naar het achterend van de boerderij, waar zijn slaapplaats was. De volgende morgen bleek dat de knecht, via een schuifvenster, met de noorderzon was vertrokken.
In de tussentijd had ook de baljuw van Hoogwoud en Aartswoud, Jacobus de Goede, lucht van de zaak gekregen en besloot op 26 februari, met de justitieel dienaar, een bezoek te brengen aan het polder- of raadhuis te Veenhuizen. In de voormiddag, omstreeks 11 uur, betraden zij beiden het huis van de gerechtsbode met zijn inmiddels verdachte zoon. Erg lang waren de baljuw en justitieel dienaar niet binnen geweest, geen spoor van de vermoedelijke dader. Op 10 maart, ’s avonds omstreeks 7 uur, probeerden zij het opnieuw, echter zonder resultaat……….
Helaas is er (tot dusver) niets bekend over het verdere verloop van deze gebeurtenis. Mogelijk bevindt het vervolg zich ergens anders in de archieven. Het bovenstaande verhaal is geheel samengesteld uit de getuigenverklaringen zoals die staan beschreven in de band ‘informatien’ d.d. 11 maart 1778 (Archiefdienst Westfriese gemeenten te Hoorn, Oud Rechterlijk Archief Hoogwoud en Aartswoud, bergnummer 5492).
De getuigen (woonplaats en leeftijd 1778):
Sijmon Braak, Winkel (Langereis), 54 jaar; Tijs Maartensz Dijkman, Hoogwoud, 24 jaar; Pieter Gertsen Kaag, Hoogwoud, 22 jaar; Aerjan Sijbrandtsz Cos, woonplaats onbekend, 28 jaar; Jan de Haan, Twisk, 29 jaar; Pieter Arentsen, Oudendijk, 38 jaar; Jacob Schippers, Purmerend, 30 jaar; Dirk Jansen Bakker, woonplaats vermoedelijk Hoorn, 32 jaar; Louwris Sijp, Hoogwoud (Noorder Gouwe), 37 jaar; Maartje Jacobs Maakal, Hoogwoud (Noorder Gouwe), 18 jaar; Abraham van Exter, Veenhuizen, 54 jaar; Arie Kalver, Veenhuizen, 29 jaar.
Noten:
(*1) Dit land heette in 1817 de Goudmijn; Pieter Haremaker (koopman te Medemblik) verkoopt aan Jacob Gorter te Aartswoud, een stuk land groot 6 morgen en 205 roeden, genaamd de Goudmijn, gelegen bezuiden de Mienakker aan de Langereis (1-3-1817). Bron: registers van Eigendomsovergang Hoogwoud 1812-1829 (streekarchief Hoorn, niet geïnventariseerd).
(*2) Dit pand bestaat nog steeds. Tegenwoordig gemeentelijk monument: ‘Schoolhuis met erachter de gewezen school van Veenhuizen, Kerkweg nr. 28. Hier bestond reeds een school in 1800. In 1840 werd een nieuwe gebouwd, die in 1892 afbrandde. Deze werd daarna herbouwd en was tot 1934 in gebruik’. Zie verder over dit pand als raadhuis en polderhuis het boek van Ed Dekker over Veenhuizen.
(*3) Deze boerderij te Gouwe 48 Hoogwoud bestaat nog steeds en is voorzien van een gevelsteen met daarop afgebeeld een schip en het jaartal 1671. De hoeve is eeuwenlang bewoond geweest door het geslacht Sijp. Bronnen: Westfriese families, 2e jaargang nr. 3 (1957), blz. 53; West-Frieslands Oud en Nieuw, 12e jaargang (1938), blz. 102 en 103.