Klaas Groot ‘van Fien’, een levensverhaal. (Deel II)
Door Martien Hoogland
Ergens in de zomer van 1985 ging ik voor het eerst langs bij Klaas Groot en zijn vrouw Fien Terschure om te praten over het leven van tuinders en boeren aan het Noordeinde in Hoogwoud. Klaas werd op 7 juli 1908 geboren als zoon van Teun Groot die op dat moment boerenknecht was bij Gert Ursem aan de Koningspade 23. In 1916 nam Teun de tuinderij van zijn vader aan het Noordeinde (thans Herenweg tussen de viersprong en Aartswoud) over en Klaas werkte daar tot aan zijn trouwen in 1932. Na zijn trouwen ging Klaas als boerenknecht werken. In 1938 gingen Klaas en Fien aan het Groene Wuiver wonen waar Klaas in 1946 een tuinbouwbedrijf begon. Het eerste deel van het verhaal handelde over de jeugd van Klaas, zijn huwelijk met Fien en zijn jaren als arbeider tussen 1932 en 1946. Dit tweede deel handelt over de periode dat Klaas op het bedrijf van vader Teun werkte en over het bedrijf van Klaas zelf zoals dat bestond tussen 1946 en 1965.
Klaas Groot overleed op zondag 5 januari 2003.
Tuinders aan het Noordeinde
Tuinders zaten er al in De Weere en aan de Gouwe maar vestigden zich omstreeks 1900 ook aan het Groene Wuiver. Daar ligt een strook zavelige en dus lichte grond die geschikt is voor tuinbouw. Deze strook loopt door tot aan de Koningspade waar nu Theo Bakker een tuinbouwbedrijf heeft (nr 33). Tuinders waren vaak boerenknechten die zelfstandig wilden worden.
In het kadaster lezen we dat in 1891 de 42 hectare land uit de nalatenschap van boer Sijp (Herenweg 96) werd verkocht. Het grootste deel bleef in gebruik van veehouders. Herenweg 96 met 20 hectare land werd voortaan verhuurd, terwijl notaris de Boer negen hectare land aan de overkant van de weg kocht. Deze negen hectare werden in 1908 door Deken gekocht. Daarnaast kochten diverse tuinders percelen land. Grootvader Klaas Groot sr kocht 1.9 hectare land terwijl ook Hannes Spaander (nu René Koning, Herenweg 91) 2.5 hectare land kocht. De Aartswouder bakker Purmer kocht 1 hectare land die in 1917 door Arie Bakker Dzn werd gekocht. Deze Bakker had al in 1901 het verste huis aan het Groene Wuiver gekocht van C. Blokdijk uit Veenhuizen. In 1900 kocht Roen Hoogland 0,9 hectare bouwland van H. Rol (eigenaar van boerderij Zorgwijk), leraar te Abbekerk. In 1901 kocht Cees van Stralen het land van bovengenoemde Blokdijk, ter grootte van 0,4 hectare. Dit waren de tuindersfamilies die jarenlang aan het Groene Wuiver zouden wonen en werken.
Het bedrijf van Teun
Zoals in het vorige verhaal beschreven nam Teun in 1913 de boerderij de Hagedoorn over met 0.8 hectare land. In 1916 kocht Teun nog eens 0.9 hectare land van de boerderij Zorgwijk. Deze boerderij was eerder dat jaar openbaar verkocht. Het grootste deel van het land kwam terecht bij Cees Klaver, de rijkste boer van Hoogwoud. Verder kochten Klaas Slagter van de Gouwe, winkelier W. Speets en koopman P. Bossen een perceel van 0.9 ha voor 2.400 gulden om het later dat jaar door te verkopen aan Teun voor (2.630). Teun begon dus in 1916 met 1,7 hectare land, maar bouwde geleidelijk aan zijn bedrijf uit. Al in 1918 kocht Teun nog eens 0,8 ha van zijn vader.
Teun werkte eerst samen met broer Klaas bij het ploegen en eggen van het land. Ze ploegden met een paard dat ze leenden van buurman Ursem. Na het ploegen werd het land geëgd. De eg werd verzwaard met een zak grond.
De zavelige grond was niet moeilijk fijn te krijgen. De samenwerking tussen de broers duurde niet lang. Na een paar jaar gingen ze zelfstandig werken. Teun bleef een paard van buurman Ursem lenen. In ruil daarvoor werkten de zoontjes Groot voor Ursem. Een keer rond 1930 moest de kroos omwijd gereden worden, terwijl tevens de mollenhopen en de stront geslecht moesten worden. Ursem bood veertig gulden dacht Klaas, maar al gauw kwamen ze er achter dat dit bedrag veels te weinig was. Nou ze wisten wel een oplossing: de hopen kregen hier en daar een klap en zo was het werk gauw geklaard. Toch was de verhouding met Ursem redelijk te noemen.
Pas toen zijn kinderen gingen meehelpen, breidde Teun zijn bedrijf verder uit. Klaas herinnerde zich dat vader Teun in 1926 het oude bouwland van buurman Cees Ursem kocht, aan het begin van het Groene Wuiver, dat een omvang had van 1,9 hectare. Later zou zoon Floor daar een bedrijf beginnen. Teun kocht van Ursem niet alleen het bouwland maar ook zijn ploeg, eg en waaier. Teun kocht toen ook een paard, voor ongeveer 300 gulden. Later kocht Teun een jong paard van 600 gulden. Het paard was verzekerd bij iemand uit Heerhugowaard, waarschijnlijk bij een onderlinge. In 1929 zou Teun nog eens 3.9 hectare land kopen van de gebroeders Eeken. Dit land behoorde eerste toe aan de boerderij Zorgwijk, maar was in 1916 door de Eekens gekocht om er te rentenieren tegenover hun oude boerderij aan de Herenweg 96.
De Hagedoorn met op de voorgrond rechts Marie Groot
(dochter van Klaas en Fien) met buurkinderen.
Zaad
Zaad was lang het belangrijkste product voor Teun. Zaad van bloemen als viool, kers en papaver werd verkocht aan de firma Sluis en Groot uit Enkhuizen. Rode koolzaad werd verbouwd voor Jac Jong uit de Langedijk. Deze bedrijven domineerden de markt voor tuinbouwzaden in Europa, samen met Royal Sluis uit Enkhuizen. West-Friesland was tot het begin van de 20ste eeuw het belangrijkste zaadkweekgebied in heel Europa. Deze firma’s leverden in het voorjaar het zaad aan de tuinders en hun vertegenwoordigers kwamen bij de tuinders langs om de planten te controleren. Bekende namen waren dhr Van Zwol van Sluis en Groot of Klaas Kramer van Jac Jong. De tuinder mocht geen verschillende soorten van één product telen om onderlinge bestuiving te voorkomen. De firma’s namen in het najaar de hele oogst in.
Café de Otter aan de Gouwe in de zomer van 1941.
Op de voorgrond mevrouw Renooi-Langereis met haar kleindochter
mw Modder-Bood. In dit Café werden de tuinders op derde zaterdag
van december betaald door de zaadfirma's.
Uitbetaling gebeurde op de derde zaterdag van december in café de Otter aan de Gouwe. Tuinders verzamelden zich daar om één voor één hun geld in ontvangst te nemen. De firma’s bepaalden de prijs, afhankelijk van de geldende internationale markt. De tuinders hadden daar geen enkele kijk op en moesten maar afwachten wat ze vingen. Teun ving in de jaren twintig maximaal 1.100 á 1.200 gulden, wat een heel kapitaal was in die tijd. Je werkte er wel de hele zomer voor met vier mensen. De zaadbouw was toen haar vroegere winstgevendheid al kwijt. In de boeken lezen we dat 1923 het laatste goede jaar was. Andere tuinbouwproducten leverden volgens Klaas ook al ongeveer 1.000 gulden per hectare op, maar zij vroegen minder arbeid.
Slechte prijzen
In de jaren dertig waren de prijzen van zaad ronduit slecht, herinnerde Klaas zich. Teun stootte daarom het grootste deel van deze bouw af, uitgezonderd het koolzaad. De prijzen daalden vooral toen de zaadbedrijven in hun laboratoria de kiemkracht van het zaad gingen bepalen. Dit ging buiten de tuinders om. Regelmatig deden zich conflicten voor tijdens de uitbetaling in café de Otter. Tuinders protesteerden daar, vooral als er wegens ‘onvoldoende kiemkracht’ helemaal niet uitbetaald werd. Ook Teun was slecht te spreken over de betaling, ‘wat een rotlui’ zei hij dan. Een keer wilde Van Zwol een paar kilo witlof kopen en Teun rekende een hele gulden wat een verschrikkelijk hoge prijs was. Van Zwol vroeg stotterend of ‘dat niet wat veel was’. ‘Nee, dat was het niet’ volgens Teun. Hij stopte eind jaren dertig met telen.
Teun teelde meestal een hectare zaad, soms meer. Hij huurde dan land van buurman Dirk Bakker. Het ging ‘om halven’, wat betekende dat de oogst in tweeën wordt verdeeld. Bakker bracht het land in en Groot de arbeid. ‘Je plokte dan tot ver in oktober wat gewoon te bar was’ volgens Klaas. Ook de verdeling van het geld was volgens Klaas en Pauw niet helemaal rechtvaardig. Na een paar jaar stopte Teun er dan ook mee.
De rode hoek
Het Groene Wuiver was het ‘territorium’ voor rode kool. Zij kreeg daarom de bijnaam ‘de rode hoek’. Zaad van rode kool ofwel de ‘rooie stul’ was belangrijk voor Teun. Land voor zaad werd bemest met mest, guano en thomasslakmeel. Daarna werd het met de klauw goed fijngemaakt. De kool werd in het laatst van augustus of begin september uitgezaaid op een wachtbed. De plantjes werden daarna in december uitgezet. Dit gebeurde langs de slootkant, als windbreker, of op een akker. In het laatste geval werden de plantjes op regels gezet met een tussenruimte van 40 cm. Dan volgde een pad van een meter, waarna weer twee regels volgden. De planten werden de volgende zomer zo groot dat de uitlopers de grond dreigden te raken. De zaadpeulen aan de uitlopers dreigden te verrotten. Bij de planten werden daarom stokken gezet om ze op te binden. Dit gebeurde met raffia, een soort stroachtig touw. Eind augustus werden de planten omgetrokken waarna de wortels eraf gestoken werden. De planten werden vervolgens op ‘hokken’ gezet. Een koolplant of ‘bos’ werd omgekruld en in het midden gelegd. Dan werd er een laag bossen omheen geplaatst en erbovenop weer een laag bossen. Zo’n hok was wel manshoog. Deze hokken liet men zo’n drie weken in de zon drogen.
In september werden de bossen gedorst. ‘s Avonds bond men de bossen van een hok aan elkaar zodat het hok de volgende dag naar het dorszeil gedragen kon worden. Dit gebeurde met twee speciale draagstokken, die in het midden dikker waren dan aan de uiteinden. Het dorsen gebeurde met de dorsvlegel. Eerst dorsten vader Teun, ome Klaas, buurman Jan de Boer en Klaas het zaad, dus vier mannen in een slag. Aan het einde van de dag werden de gedorste planten met een vork van het zeil geschoven, waarna een hoop peuldoppen en zaad overbleven. Dan werden de doppen nog gedorst met de handzeef om het laatste zaad eruit te halen. Ten slotte liet men het zaad door de wind lopen om het stof en het kaf te verwijderen. Helemaal schoon kreeg je het zaad trouwens nooit, aldus Klaas. Het zaad werd in vijf zakken van zo’n 50 kilo opgeborgen. Deze werden uiteindelijk opgehaald door de T-Ford van De Jong.
De familie Roen Hoogland in het violenveld (18 juli 1927).
V.l.n.r. Wouter, Roen, Maarten, een Hongaars meisje, Marie en Grietje Hoogland.
Overig zaad
Kers was een belangrijk bloemgewas. Je had ze in rood, blauw en geel. De kers werd het laatst van maart gezaaid. In juni werden aan weerszijden van de planten rietmatten geplaatst om het drogen van de zaadbol te versnellen. Het zaad zat in een dikke groene schil. Dit omhulsel moest droog zijn anders ging de pit rotten. Het oogsten gebeurde van eind juli tot en met augustus. De planten werden met de sikkel afgesneden en uitgeschud. De eerste rijpe omhulsels vielen dan op de grond. Ze werden met de hand gepakt of met een stoffer en blik opgeveegd. Bij ongelijk land kon dit natuurlijk niet. De planten werden vervolgens op een hoop gelegd om ze drie weken te laten drogen, waarna ze op een zeil werden uitgeschud.
Violen werden als plantjes aangeleverd door het zaadbedrijf. In juni begon men met het plukken van violen. Op de knieën ging men om de paar dagen alle plantjes af om de rijpe knoppen te plukken. Dit was verschrikkelijk tijdrovend werk. Het plukken duurde tot ongeveer half september. De violenknoppen werden op een zeil gedroogd. Als de knoppen rijp waren sprong het zaad er vanzelf uit.
Papaver zag eruit als blauwmaanzaad. De planten hadden een lange steel met een zaadbol aan het einde. Het zaaien gebeurt in het voorjaar en de oogst in juli. De planten werden er met de sikkel afgesneden en op hokken gezet. Een hok bestond uit één laag planten. Het drogen duurt 14 dagen. Daarna worden ze met de vlegel gedorst. Het wannen gebeurt met de hand of met de wanmolen.
Spinazie werd in het voorjaar gezaaid en in het laatst van augustus geoogst. Er waren verschillende soorten, met korte en lange uitlopers, ofwel met kort en lang stro. Spinaziezaad moest droog zijn om het te kunnen oogsten. Op de dag zelf kon je het voor tien uur niet oogsten, de dauw moest eerst weg zijn. Het dorsen gebeurde met de kneppel of met de hekelmachine.
Doperwten werden in het laatst van maart gezaaid, zo’n 100 roede. Ze waren gauw slecht en het uitzoeken was dan een hele klus. Ze gaven wel goed geld, volgens Klaas.
Vanaf 1926 gebruikte Teun voor het dorsen van het grove zaad de hekelmachine die hij van Cees Ursem had gekocht. Dit spaarde tijd uit. Graan, erwten en bonen, koolraap en papaver werden zo gedorst. Teun ging ook voor andere tuinders dorsen, tot in Nibbixwoud toe.
Bloembollen
Teun verbouwde omstreeks 1920 ook nog een paar jaar tulpen. Klaas wist niet meer waar het plantgoed vandaan kwam of waar het verkocht werd. De tulpen werden afgestoten omdat het te weinig opbracht. Je had er de kennis niet voor, nog de ruimte om het te drogen. Verder verzopen de bollen nog wel eens op oud bouwland. Toch was het een foute beslissing volgens Klaas. Later (in de jaren dertig) ging Teun weer tulpen telen maar toen was het al op vergunning. De buren Willem en Dirk Bakker en Roen Hoogland hadden wel tulpen.
Vroege aardappelen
Vroege aardappelen waren het tweede gewas op het bedrijf van Teun. Het ging om een hectare ‘Zeeuwse Blauwen’ of Bevelanders. Teun verkocht zijn aardappelen op de katholieke veiling Sint Josef in Medemblik. ‘s Ochtends haalde vrachtrijder Wagemaker (woonachtig in het huis van Kamps aan de Herenweg) ze op. Begin jaren twintig waren de prijzen slecht. Soms werden de aardappelen niet verkocht zodat je ze ‘s avonds weer terugkreeg. Ze werden dan in een kuil bewaard en half november weer geleverd na een oproep van de veiling. De aardappelen werden dan wel opnieuw gesorteerd en omdat ze maanden in de kuil hadden gelegen was er veel uitval. Op de veiling werden ze weer gekeurd. De veiling had voor deze situatie een soort minimumprijssysteem in het leven geroepen. De tuinder kreeg in de zomer fl. 1,80 voor 100 kilo aardappelen en in het najaar nog eens fl. 1,80 herinnert Klaas zich. In de loop van de jaren twintig ging Teun zijn aardappelen aan de veiling de Tuinbouw in Obdam verkopen. Waarschijnlijk dachten vele tuinders er zo over. In de notulen van de veiling Sint Josef staat dat Roen Hoogland in 1923 uit het bestuur stapte omdat de veiling in deze omgeving nauwelijks leden meer had.
Ziektes en gekeurd pootgoed
De teelt van vroege aardappelen verkeerde omstreeks 1920 in een crisis. Ziektes waren de boosdoener. Klaas herinnerde zich dat de aardappelen om het jaar op hetzelfde land geteeld werden, waardoor het land last kreeg van aaltjes. De opbrengsten waren daarom laag: 25 ton was heel best, maar meestal was het minder. Een tweede reden was dat er geen geselecteerd pootgoed werd gebruikt. Teun hield zijn pootgoed namelijk over uit de eigen oogst. Nadeel was dat je steeds meer kriel kreeg. Teun vond dat niet zo erg omdat de kriel aan het vee gevoerd kon worden. Toen Klaas een jaar of twintig was werd het verplicht om niet meer dan eens per drie jaar aardappelen op hetzelfde perceel te telen.
Aardappelen rooien in de jaren '20 op het land van vader
Teun Groot achter boerderij de Hagedoorn aan de Herenweg.
Vlnr Paul, Klaas, Floor en vader Teun.
De veilingen en de Land en Tuinbouw Bond (LTB) probeerden de aardappelcultuur te redden door het instellen van keuringen. De Obdammer veiling haalde in 1921 zelfs gekeurde poters uit Friesland. Klaas herinnerde zich vaag dat ook zij deze poters gebruikt hebben. In 1921 ging de Obdammer veiling zelf aardappels keuren en wel voor vijf gulden per hectare, zo lezen we in de notulen. Bekende rassen waren Eersteling en Saskia. Verder ging men het pootgoed ontsmetten om ziekten als de gevreesde resetonia te voorkomen. Obdam was natuurlijk eerder dan Hoogwoud. Teun volgde omstreeks 1925 het voorbeeld van broer Jan die in Obdam een tuinbouwbedrijf had. Het ontsmetten gebeurde volgens Klaas eerst nog op het bedrijf van Jan maar later deed Teun het zelf.
Broer Jan ging ook gekeurde poters gebruiken en Teun volgde omstreeks 1928 zijn voorbeeld. Vader was er eerst niet zo voor maar veranderde op aandrang van zijn zonen Pauw en Klaas van mening. Men begon met een klein hoekie gekeurde poters, die gekocht waren bij de veiling. Om de twee jaar nam je andere poters. Siem Bruin uit het Waarland kwam op het bedrijf van Teun om het gewas te keuren. Vanaf 1932 werkte hij voor de Nederlandse Algemene Keuringsdienst (NAK) die toen gevormd werd uit de regionale keuringsdiensten. Bruin deelde de aardappels in naar de kwaliteitsklassen E, A, B of C. Des te hoger de kwaliteit des te hoger de prijs natuurlijk. De prijzen voor gekeurde poters waren hoger dan van de vroege aardappelen. Dit moest ook wel omdat de opbrengst in kilo’s minder was dan van consumptieaardappelen. Ze moesten voor ongeveer 10 juli al gerooid zijn. Dit scheelde nogal wat kilo’s aangezien het gewicht vooral in de laatste weken toenam.
Nagewas
Aardappelen werden half april gepoot, wat natuurlijk nog gebeurde met het potersgraafje. Drie man waren hiermee een week bezig. De vroege piepers werden vroeg in het seizoen gerooid, ook om het land klaar te maken voor het nagewas. Het rooien duurde in totaal vijf weken, wat gebeurde in de laatste week van juni en de hele maand juli. Je was met drie man bezig. Het kriel en de eetaardappels werden op het veld apart gedaan en in jute zakken van 25 kilo opgeslagen. Daarna werd het nagewas gezaaid. Slabonen moest je al voor half juli zaaien anders kwamen ze niet goed op, wortelen idem. Teun verbouwde daarom de piepers met een tussengewas. De piepers werden op een afstand van 70 centimeter gepoot met voederbieten, slabonen en later witlof ertussen. De tussenteelt had zo meer tijd om te groeien dan wanneer het gewas pas na het rooien van de aardappelen gezaaid werd. Het was wel een arbeids- intensieve bouw, maar dat gaf niet want er was toch volk zat, aldus Klaas. Andijvie was ook een nagewas, maar werd eerst op een kweekbed gezaaid en vervolgens geplant tussen 21 juni en half juli. Al deze producten werden gezaaid voor de langste dag, anders zou het gewas schieten.
Antje Groot-Schaper en Teun Groot.
Erwten en bonen
In het voorjaar werden erwten als eerste gewas gezaaid op het bedrijf van Teun. De erwt was een sterk gewas en kon al begin maart de grond in. Bonen volgden in mei. Eerst teelde Teun een paar honderd roe van elk product. Na de koop van het oude bouwland van Ursem in 1926 nam het areaal peulen toe tot meer dan een hectare. Teun oogstte dan wel zo’n 15 a 16 mud erwten. De erwten werden in augustus geoogst en de bonen in september. Na de erwten kon je eigenlijk alleen nog veldknollen telen, die voor de koeien waren. Je kreeg ook wel eens een plak van zo’n knol op brood herinnert Klaas zich. De erwten en bonen werden in de herfst uitgezocht. Dit gebeurde ‘s avonds op de tafel in de achterkeuken. Een fornuis hield de ruimte warm. Teun zocht alleen zijn eigen peulen uit. Sommige families namen dit werk aan voor de firma Koomen uit Opmeer.
Erwten en bonen werden op de vrije markt verkocht in het Park in Hoorn, waar de beurs gevestigd was. Dit gebeurde eind november en begin december. Teun deed dan een aantal monsters in een zakje en ging op zaterdagochtend naar Hoorn. Vanaf het einde van de jaren twintig ging Klaas erheen. Hij kreeg van vader een prijs mee van een tientje tot dertien gulden de mud. Vader zei: ‘als de prijs goed is verkoop je ze maar’. Klaas ging dan langs bij handelaren als Piet Koomen uit Opmeer (hét adres voor bonen), J. Besseling en Schipper uit De Weere. Na levering van de hele partij aan de handelaren kreeg je het product wel eens terug omdat de levering niet ‘volgens monster zou zijn’. Erwten en bonen gaven zevenhonderd gulden per hectare.
Teun teelde zijn peulen op het oude bouwland van Ursem. Dit was slecht land waar veel kweek en ander onkruid groeide. Het land moest eerst verbeterd worden wilde je andere gewassen verbouwen. Teun teelde er ook gerst en haver. Bij erwten ging het om het soort genaamd Wijker Valen. Deze waren volgens Klaas niet te eten, maar de oogst was wel goed. De peulen werden met het kleine potersgraafje gezaaid. Al lopend stak je een ‘vlook’ gat in de grond en strooide er met de hand de bonen in, elke stap een paar steken. Je kon 100 roede per dag doen. De peulen werden gedorst met de hekelmachine. Sommigen deden het nog met de dorsvlegel, zoals Roen Hoogland.
Groenten
Verbouw van verse groenten zoals slabonen, andijvie en kool was aanvankelijk nog niet zo belangrijk. De veiling in Medemblik lag eigenlijk te ver. De kinderen van Teun gingen nog een paar jaar met een handwagen de deur langs om deze producten te venten. Dit gebeurde op zaterdag. Cafébaas Breed was een beste klant. Men stopte met venten nadat Henk Dam als handelaar begon. Dam woonde eerst in het huis van Boots aan de Herenweg en vanaf 1929 aan het Noordeinde. Teun verkocht ook groenten aan buurman Arie Bakker. Deze woonde in het laatste huis aan het Groene Wuiver. Hij was eerst opperman bij Hannes de Boer, maar werd ontslagen toen de kinderen de Boer (met Jan als oudste) gingen meewerken. Bakker handelde in van alles, kalveren, schapen, eieren, groenten en later ook nog vis. Toen Klaas in 1938 diens huis kocht was het op het erf een grote troep, het lag bezaaid met vissenkoppen.
Met de komst van de veiling van Obdam in 1916 verbeterde de afzet van groenten voor de tuinders uit deze regio. De veiling riep op om naast aardappelen ook andere gewassen te telen. In de notulen van februari 1921 staat te lezen dat tuinders werden opgeroepen om nieuwe cultures zoals slabonen en witlof te telen.
Deze oproep was blijkbaar succesvol want hetzelfde jaar werden deze producten al geveild. Teun begon in 1927/8 met het telen van witlof en was één van de eersten aan het Groene Wuiver. De tuinders in Nibbixwoud en Wognum waren zijn voorbeeld. Teun teelde maximaal een halve hectare. Het zaad kwam van Koomen uit Opmeer. Het was nogal duur, zowat 60 gulden de kilo in die tijd. Teun hield drie jaar zaad over uit de beste kroppen en kocht dan weer vers zaad. Er waren drie soorten witlof (vroege, midden en late) die in de herfst gerooid werden. De pennen werden in november in de kuil gedaan en bedekt met 30 cm aarde. In april/mei kon dan geoogst worden, het vroege soort eerst. De lof was de eerste groente die in het voorjaar geoogst werd. Teun verkocht zijn witlof in Obdam. Hij bracht zijn lof en die van buurman Roen erheen met de bakwagen van Ursem. Na een paar jaar wilde Teun overgaan naar de veiling van Wognum, waar betere prijzen te krijgen waren. Obdam wilde Teun beboeten maar de LTB heeft dit voorkomen.
Veehouderij
Teun begon als tuinder maar vee werd steeds belangrijker. In het begin stonden er in de zomer twee stuks vee op stal. In de herfst kocht hij nog een paar ‘opzetters’ op de najaarsmarkt in Hoorn. Deze koeien leverden nog wat melk en werden vetgemest met tuinbouwafval. De mest was weer bestemd voor het land. De koeien stonden altijd op stal want weide had Teun nog niet. In de winter was dit de koeienstal en in de zomer de paardenstal. Dit was een aparte stal naast de dars. De koeienstal werd in het voorjaar schoongemaakt en in de zomer niet gebruikt.
Op de foto met de hooiwagen voor de Hagedoorn.
Melk voor buurman Eeken
Teun leverde zijn melk de eerste paar jaar nog aan buurman Eeken, Herenweg 96. De broers Jaap en Aldert en zus Em huurden de plaats. Het waren eenvoudige, ouderwetse mensen. Zij verkaasde de melk nog zelf. Teun bracht de melk er ‘s ochtends en ‘s avonds heen. In de winter droeg Teun de melk in emmers aan een juk. In het voorjaar was er meer melk en gebruikte Teun een bus van dertig liter die met een kruiwagen werd vervoerd. Toen Klaas een jaar of twaalf was stond er in de kaasruimte een grote kaastobbe waar ‘s ochtends de melk werd verwerkt. Jaap haalde de kliender (een koperen mes) door de kaasmelk om de wei van de wrongel te scheiden. De wrongel ging daarna in de koppen van de pers. Dit was een grote pers met 8 of 10 koppen. De pers was mooi opgeschilderd, mogelijk met motieven van een koe, maar dat weet Klaas niet zeker meer. De kazen werden gewassen in een pekeltobbe en op planken opgeslagen. Eeken verkocht de kazen elke 14 dagen op de kaasmarkt van Alkmaar. Teun was het echter niet eens met de melkprijs: ‘meer dan een paar centen kreeg je er niet voor’ herinnert Klaas zich. Eeken gaf wat hij wou. Teun ging daarom aan het melkfabriekje van De Gouwe leveren. Klaas wist niet goed meer of ook andere tuinders aan Eeken leverden. Ome Klaas had zomers geen vee. Buurman Hannes Spaander wel maar wat ie met zijn melk deed is Klaas niet duidelijk. Vele boeren aan de Herenweg maakten nog kaas. Voorbeelden waren Jacob de Jong, Klaas Groot van Herenweg 100, Jaap Klaver en Piet Deken. Het gaf status aan een boer. Wanneer Deken van de markt terugkwam dan liep ie op zijn mooi geverfde klompen een rondje over zijn hele land.
Teun maaide in zijn eerste jaren als tuinder ook nog het gras voor Eeken. Dit maaien met de zeis was nog algemeen in die tijd. In Hoogwoud kocht Klaas Groot van Herenweg 100 tijdens de Eerste Wereldoorlog als één van de eersten in het dorp een maaibalk. De overige boeren huurden elke zomer één of twee maaiers. Deze boden zich aan op de markten van Hoorn of Purmerend. Ze stonden er om gekeurd te worden, als slaven, herinnert Klaas zich. De maaiers werden betaald per oppervlakte. Soms werden de maaiers belazerd, herinnert Klaas zich. De boer gaf dan een te geringe oppervlakte van de gemaaide percelen op. Zo kreeg Teun onenigheid met buurman Eeken over de omvang van een gemaaid perceel. Omdat hij ook al over de melkprijs niet eens was, verbrak Teun het contact met Eeken. Eeken ging omstreeks 1916 rentenieren aan de overkant van de weg, in het huidige huis van Henk Dam Tzn. Van der Plas ging de plaats Herenweg 96 huren maar hij stierf al gauw aan de Spaanse Griep. Velen stierven dat jaar, herinnert Klaas zich. In de boeken lezen we dat het 1918 was. Vervolgens gingen Jan Slagter en daarna Klaas Hoek de boerderij huren. Dit was een paardjesman die de voordam uitging. Hij werd opgevolgd door zijn schoonzoon Dik Ruyter.
Meer vee
Teun bouwde geleidelijk aan zijn veestapel uit. Het aantal koeien nam vooral toe na de koop van de 3,9 hectare weiland in 1929. Naast twaalf vaste koeien kocht Teun in de herfst nog zo’n acht opzetters op de najaarsmarkt in Hoorn. Deze beesten werden door Klaas teruggelopen naar ‘de Hagedoorn’. Het waren koeien van een mindere kwaliteit die door boeren waren afgestoten. Het ging om oude koeien (worstkoeien) of om jonge, ‘gelde’ beesten die niet drachtig geworden waren. Ze waren allen bestemd voor de mesterij. Zo’n koe gaf dan nog 8 a 10 liter melk, maar de hoeveelheid nam steeds af. Op een bepaald moment, meestal in januari, zette je de koe droog. Je ging eenmaal daags melken en vervolgens sloeg je het melken een dag over. Je voerde dan ook minder. Na veertien dagen stond het beest droog en kon het gewicht toenemen. In het voorjaar verkocht Teun deze opzetters met maximaal 25 gulden winst. Een koe kostte zowat 300 gulden eind jaren twintig. Een gemeste koe werd verkocht aan de dorpsslager en de overige koeien aan een weider of aan handelaar Buis die aan de deur kwam.
In 1929 kocht Teun 3,9 hectare weideland van Jaap Eeken. Dit land hoorde eerst bij Zorgwijk maar op de verkoping in 1916 werd het gemijnd door commissionair Visser uit Oude Niedorp. Deze kon het land niet betalen waarna Eeken het kocht. Hij zou er later een boerderij laten bouwen en er gaan rentenieren tot aan zijn overlijden. In 1929 moest het land en de boerderij zowat 21.000 gulden opbrengen, wat een fors bedrag was. Teun riep zijn kinderen bij elkaar en zei dat het land alleen gekocht kon worden, wanneer ze volledig achter de koop stonden. Dit was zo en het land werd gekocht. Teun ging voor deze landaankoop naar de boerenleenbank, alhoewel dit als tuinder zeker niet gemakkelijk was. Teun had echter onvoldoende geld om ook de boerderij te kopen, zodat deze bij Henk Dam terechtkwam. ‘Zonde’, aldus Klaas omdat de uit de 17de eeuw daterende boerderij ‘de Hagedoorn’ eigenlijk een bouwval was. Het bedrijf van Teun was echter wel zo groot dat later Klaas, Floor en Wim elk met een behoorlijk stuk grond konden beginnen.
Lenen bij Ursem
Teun had in het begin geen geld om opzetters te kopen. Hij leende daarom geld van buurman Ursem die het vee trouwens ook kocht. Ursem leende op behoorlijke schaal geld aan allerlei particulieren in Hoogwoud en omgeving. Hij vroeg hiervoor twee procent boven de rente van de boerenleenbank. Ook Teun leende voor de opbouw van zijn bedrijf bij Ursem: ‘Vader vertrouwde Ursem en het lenen ging gemakkelijk: je ondertekende alleen maar een papiertje, dit ging een stuk gemakkelijker dan bij de boerenleenbank’. Toen Klaas een jaar of 21 was hoorde hij bij toeval een gesprek over de hoogte van dit rentepercentage. Hij en broer Pauw vonden dit onrechtvaardig en drongen er bij vader op aan om elders te lenen.
Vetweiders en opzetters
Ursem was een echte herenboer, in de traditie van het Noordeinde. Hij hield een draver net als de buren Dirk Aartman, Klaas Hoek en Jaap Groot. Dit was een dure bezigheid, die geld en tijd kostte. Men bezocht draverijen en tentoonstellingen en verder de paardenmarkten van heel Nederland. Ursem was een echte handelaar. Hij hield geen melkkoeien, maar was wel de grootste vetweider uit deze omgeving. Dit was typisch een bezigheid voor boeren met veel geld, veel land en weinig kinderen. Ursem had maar een knecht, namelijk Rikus Kaijer sr. Elk voorjaar kocht Ursem zo’n 200 magere koeien in Purmerend of Leeuwarden. De koeien werden in het laatste geval met de boot naar Hoorn gebracht en vandaar met de tram naar de Koningspade in Hoogwoud. De koeien liepen een paar maanden op zijn land tot ze vet waren. Ze werden dan verkocht op de slachtveemarkt van Purmerend. De tuinderszoontjes van de buren liepen het vee erheen. De Roenzonen vertrokken dan al om drie uur ‘s ochtends. Ursem stopte volgens het dagboek van Olfert Schermer in 1936 met
het vetweiden van vee.
Het station Hoogwoud. Rechts de Willemshoeve en op de
achtergrond molen de Lastdrager. Links zien we
de beun waar het vee van of op de tram kon komen.
Teun was altijd zelf eigenaar van de opzetters. Arme tuinders zoals P. Koenis, J. de Boer en De Jong hadden niet het geld om zelf een koe te kopen. Ze kregen dan in de herfst een beest in gebruik van een boer voor ‘de melk en de mest’. Zo’n boer had in de winter onvoldoende voer voor alle koeien en bracht er een paar onder bij een tuinder. Deze had altijd wel afval van zijn tuin die hij kon voeren. De tuinder kreeg alleen de melk en de mest. De boer was een vetweider die het beest in het voorjaar weer terugnam om het af te mesten en te verkopen aan een slager of in Purmerend. Wanneer het een goede koe was kreeg de tuinder naast de melk en de mest ook nog een beetje stalgeld.
Veevoer
Teun voerde zijn vee met wortelenafval en pinksternakelen van zijn bouw. Uiteindelijk verbouwde hij wel 1,5 ha voer. Op het in 1926 gekochte land van Ursem verbouwde hij ook nog haver. Het graan werd geteeld in rijen die op 30 cm afstand stonden en werd dan geplant met het potersgraafje maar kon ook met de hand breedwerpig gestrooid worden. Daarna ging je er met een handeg overheen om het zaad onder te werken. Dit was gemakkelijker maar het nadeel was dat je geen vuil kon wieden. Schoffelen gebeurde met een handgetrokken schoffelmal van twee meter breed, die bestond uit een houder met pennen. Geoogst werd met de zicht en een korte stok. Het graan en de bonen werden gedorst met de hekel. Sommigen deden het met de dorsvlegel. Verder hooide Teun met broer Klaas de walkanten van de tramlijn tot aan de Mienakker op de grens met Aartswoud. Later huurde hij nog 1 hectare pinksternakelland van schelpenboer Thijs Koeten uit Aartswoud. Deze leverde schelpen voor de ongeveer 25 kippen die Teun op zijn erf had lopen. Teun verkocht zijn eieren aan plaatselijke handelaren als D. Rood, die ze weer in Hoorn verkocht, of aan buurman Bakker. De kinderen Groot kregen trouwens alleen melk van de drie geiten die Teun bezat. Klaas is groot geworden met geitenmelk, de koe van de kleine man.
Vetgehalte en veefonds
De 12 vaste koeien waren er voor de melk en het jongvee. Het vee werd gedekt door stieren van de buren Jaap Klaver, Klaas Groot of De Jong of ook wel door de stieren van de bullenstiek van De Gouwe. Teun was daar lid van. Bulloper A. Wit ging met een stier de weg langs en blies op zijn toeter als hij eraan kwam.
Teun hield meestal twee kalven over van die koeien die de meeste melk gaven. De overige werden verkocht aan veehandelaren als Dirk Dam, Mulder of Wever. Een koe leverde tien tot maximaal twintig kan melk. In totaal leverde Teun twee bussen melk in mei, één bus in de herfst en in de winter nog minder. De melk was voor het fabriekje aan De Gouwe. Deze controleerde nog niet op vetgehalte. Weer later leverde Teun aan De Prinses. Deze fabriek ging de melk op vet controleren, waarna bleek dat de melk een laag vetgehalte had. Melkrijder was J. Knijn.
Teun was lid van het veefonds. Men begon met een gulden per koe en kwam bij tekorten in de loop van het jaar nogmaals langs. Teun had ook een paar keer een dooie koe. De veearts moest dan een verklaring schrijven dat het beest niet door nalatigheid was gestorven, anders kreeg je geen uitkering. Diverse opzetters waren lid, zoals J. de Boer of Kolken van de Boekel, die lang knecht van Klaver was.
Ons Belang
Teun kocht veevoer, steenkool en kunstmest bij Ons Belang in Hoogwoud. Kunstmest kocht hij trouwens pas laat, omdat zijn vee mest leverde. Bij kunstmest was de dosering belangrijk. Je kon hiervoor grondmonsters laten nemen maar Teun vond dat de eerste jaren niet nodig. Later ging hij op aandrang van zijn zonen toch akkoord. Het grondmonster werd eerst naar Groningen gestuurd, wat ongeveer twaalf gulden kostte. Bij de eerste keuring bleek dat men teveel van een bepaald soort had gestrooid. Vervolgens liet Teun om de paar jaar een monster nemen. Hij las dan het briefje en zei dan: ‘zo dit of dat hoeven we niet te strooien’. Later werd het monster naar de LTB in Alkmaar gestuurd terwijl uiteindelijk de aardappelkeurder het deed. Teun reed ook de gier van zijn vee over het land uit. Hij liet door Hannes de Boer een gierkelder van 30 m3 aanleggen. De kelder was natuurlijk gegraven door de Teunzonen.
De molen van Bos met de in 1924 bijgebouwde opslagruimte
voor Ons Belang. Echter nog zonder de in 1934 gebouwde graansilo.
Teun was tussen 1923 en 1928 lid van Ons Belang. Daarnaast kocht Teun van de Handelsraad die aan de Waterkant in Opmeer een depot had. De Handelsraad was in 1916 vanuit de katholieke Land en Tuinbouw Bond opgericht in het bisdom Haarlem. Omdat katholieke agrariërs in Hoogwoud en Opmeer geen plaatselijke coöperatie opzetten, kwam de leiding in handen van handelaar Piet Koomen. De LTB adviseerde om daar te kopen. De Goede ging als vertegenwoordiger de deur van de agrariërs langs herinnert Klaas zich. Verder werkte Willem Bakker van het Groene Wuiver er, een broer van Dirk en Arie, en ene Koelemeyer. Ze brachten de spullen rond.
Teun had echter goede contacten met Ons Belang. De Teunzonen werkten regelmatig voor deze coöperatie. Klaas hielp met het leeglopen van een boot met kunstmest of veevoer wanneer deze in Opmeer was aangekomen. Klaas was ook regelmatig (misschien eens in de maand) werkzaam op het bedrijf bij de gebroeders Bos, zoals bij het rondbrengen van steenkool. Deze werd met de stoomtram gebracht en opgeslagen in een houten cel. Klaas schepte de kolen in zakken die de broers Simon en Willem met paard en wagen rondbrachten. Bij slecht weer plaatsten ze een linnen kap op de bok. Aan het einde van de jaren twintig hielp vrachtrijder Meier van De Gouwe de gebroeders Bos met het rondbrengen. Blijkbaar liepen de zaken goed. Klaas ging mee om de zakken bij de burgers af te leveren. Boeren haalden de zakken vaak zelf op. Een gemiddeld gezin had in de winter toch wel zo’n twintig zakken nodig herinnerde Klaas zich. Soms moest je deze zakken helemaal naar de zolder sjouwen.
Klaas herinnert zich verder hoe de tram stro uit Groningen aanvoerde, bestemd voor Ons Belang. Het stro kwam trouwens ook uit de nabijgelegen Waardpolder. De akkerbouwers lieten het dan met hun grote wagens met luchtbanden naar Hoogwoud brengen. De veeboeren hadden nog karren met houten wielen. Klaas herinnerde zich ook nog hoe in een hele droge zomer het trammetje grote bakken met water aanvoerde. Het was zo droog dat zelfs de waterbakken van de kerk leeg kwamen te staan.
Naastenliefde
Na de oorlog werd in Hoogwoud een Naastenliefde opgericht. Deze onderlinge hulpvereniging hielp leden bij ziekte. Oprichting ging uit van de afdeling van de LTB. In de notulen van deze afdeling staat te lezen dat al in 1937 oprichting aan de orde werd gesteld door de toenmalige voorzitter Jaap Klaver. Dit was de zoon van de rijkste boer van het dorp. Klaver vroeg zich af of ‘boeren en tuinders wel konden samenwerken’. Hij bedoelde hier niet alleen mee dat ze verschillende soorten werk deden, maar natuurlijk ook dat boerenzonen in het algemeen geen trek hadden om bij tuinders op knietjes te gaan werken. Besloten werd tot uitstel.
Na de oorlog ging er een andere wind door de afdeling waaien. Kleinere agrariërs protesteerden tegen de samenstelling van het vooroorlogse bestuur, waarin de boeren van stand zoals J. van Diepen, P. Wijnker en C. Schouten domineerden. Vooral Wout Hoogland en Jo Blauw probeerden om meer kleinen in het bestuur te krijgen. Na het aftreden van Klaver in 1947 was Wout Hoogland nog een tijdje voorzitter. Dit ging echter niet goed volgens Klaas. Hoogland gaf namelijk stevig commentaar op het gedrag van de boeren. Na een jaar werd Piet Laan uit de Lage Hoek voorzitter. Hij was voor iedereen acceptabel. Klaas herinnert zich dat Laan in zijn openingswoord zei dat hij van de tuinbouw niet zo veel verstand had en daar dus ook niet zo veel over kon zeggen. Dat moesten de tuinders hem maar niet kwalijk nemen. Dit viel goed bij de tuinders, aldus Klaas.
De aanleiding voor de oprichting van de Naastenliefde was de ziekte van Wout: daar moest wat aan gebeuren, volgens Klaas. Het initiatief ging uit van tuinders. Er zaten geen boeren in het bestuur, ze wilden niet. Klaas Groen van de (Opmeerder) Pade was de eerste voorzitter. Hij vroeg Klaas als secretaris. Groen werd later opgevolgd door zijn zoon Jaap. Dirk Scholten was penningmeester. Men ging de huizen langs om de agrariërs te vragen lid te worden. Een minimum van 20 leden was nodig om te kunnen beginnen. Men begon met ongeveer 24 leden, voornamelijk tuinders maar men moest ook boeren vragen omdat er anders tekort leden waren. Het liep eigen lijk vanaf het begin al niet. Het aantal leden nam af en al gauw waren er minder dan 20 leden. De Naastenliefde had te lijden onder deze gemengde samenstelling. Boeren konden veel tuinderswerk niet doen en melken behoorde niet tot de taken. De Naastenliefde was dus voor boeren minder interessant. Diverse tuinders konden ook niet melken zoals opa Roen en oom Dirk Hoogland.
Klaas bracht kaartjes rond waarop stond wanneer mensen moesten werken. De kaartjes werden gehaald bij Cor Meisen. Men werkte maximaal vijf dagen in het jaar bij anderen. Boeren gingen op dinsdag eerst naar de markt van Purmerend of op donderdag naar Schagen. Ze werkten dan van tien tot vier uur waarna ze weer te melken moesten. Ook waren ze het tuinderswerk, op knietjes over het land, niet gewend. Je kon er weinig van zeggen want het gebeurde op basis van vrijwilligheid. Toen Klaas eens met een zeer oog zat, maakte hij zich daar kwaad over. Op jaarvergaderingen kwam de inzet van de boeren ter sprake. De Naastenliefde ging ter ziele toen Klaas ermee ophield.
Eigen Bedrijf
Klaas kon in 1946 op het bedrijf van vader komen. Hij kocht 2,5 ha land van zijn vader voor 3.000 gulden per ha. Dit was een lage prijs aangezien een hectare op de markt al wel bijna 4.000 gulden deed. Klaas had als knecht geen geld overgehouden. Hij leende een deel van het geld van zijn vader en 3.000 gulden bij notaris De Boer. Zijn vader was borg. Klaas verdiende het eerste jaar niet meer dan gemiddeld vijftien gulden in de week.
Dirk Hoogland trots voor zijn Holder.
Een tractor
Klaas werkte samen met zijn broers Floor en Wim. Dit gebeurde vooral bij het bewerken van het land. De broers gebruikten eerst nog het paard van vader en huurden er in de drukke tijd ook nog een, vaak van Ursem. Het eigen paard raakte af en ze moesten een tweede paard lenen.
Wim begon over de koop van een tractor. Buurman Dirk Hoogland was de eerste met een tweewielige tractor van het merk Trustee. Hij werkte wel eens voor de Grootten onder andere bij het lichten van witlof. De broers besloten in 1951 om een tweewielige trekker te kopen. Het was een Algaier van 14 PK gekocht bij Cor Bakker voor 5.500 gulden. Daar kwam nog voor 3.000 gulden aan werktuigen bij. Vader was er eerst op tegen. Hij vertrouwde het niet en zei: ‘koop toch gewoon een paard’. Uiteindelijk leende hij wel het geld aan zijn zonen die het bedrag in twee jaar terugbetaalden. Het geld moest eigenlijk in drie jaar terugbetaald zijn. Je kon elk jaar 1.500 overhouden.
Op de tractor gebruikten ze verschillende werktuigen. Een cultivator voor het losmaken van de grond, bijvoorbeeld voordat de piepers gepoot werden. Een frees voor het verder fijnmaken van de grond kon de tractor niet trekken. Verder was er een lichter voor het rooien van de witlofpennen. Met een voorraadrooier konden de aardappelen gerooid worden. Verder paste er een éénscharige ploeg op die echter niet veel gebruikt werd. Je had geen tijd om te ploegen. Dit werk werd gedaan door loonwerker Van Diepen uit De Weere die f 70 per uur rekende. Met de ploeg werden wel de tulpen uitgeploegd. De schoffelpennen werden weinig gebruikt, de te schoffelen percelen waren te klein. Na vijf jaar was de oude tractor al behoorlijk af en kochten ze een nieuwe van 24 PK. Ze hadden volgens Klaas meteen al die zwaardere tractor moeten kopen, want de broers bewerkten in totaal negen ha land, ook gelegen in de Wieringermeer. De tweede trekker kostte een paar duizend gulden meer dan de eerste.
Klaas kocht in 1961 zelf een Agria. Deze kostte ongeveer ( 5.000, plus ( 1.100 voor de frees, ( 400 voor de cultivator. In totaal ging het om 6.500 gulden. Klaas leende hiervoor 5.000 gulden van de notaris. Dit was niet moeilijk: alleen de rente moest terugbetaald worden, de rest kon betaald worden wanneer je het geld had. Bij een bank zou het moeilijk geweest zijn om te lenen. Klaas had weinig geld en negen kinderen. Toen Klaas in 1965 stopte verkocht hij de Agria aan Kees Bakker.
Het forceren van witlof
Klaas teelde vanaf het begin witlof. Het ging om maximaal een halve hectare. Omdat het beter was om elk jaar op een ander stuk land te telen, gingen Klaas en zijn broers samen met Frinkel in de jaren vijftig land huren in de Wieringermeer. Dit gebeurde eerst via de gemeente Hoogwoud die voor diverse tuinders land huurde. Na een tijdje gingen de Grootten zelf land huren. Klaas maakte de afspraken met de boeren omdat hij in de Wieringermeer gewerkt had. De broers huurden onder andere bij Andringa en Verbrugge.
Fien Groot-ter Schure aan het witlof opknappen.
De witlof werd in het voorjaar gezaaid. Het zaad kwam van Zwaan uit Rotterdam. Tichelaar van de voorlichting adviseerde om niet in april maar in mei te zaaien. Dan zou de juiste temperatuur heersen. Klaas oogstte de pennen in het najaar zo laat mogelijk. Hij had namelijk geen koelcel om de pennen op te slaan. In Hoogwoud begon Van Essen hiermee. De pennen werden in een kuil gezet en afgedekt. Na vier weken was de witlof klaar. Door vroege, middel en late witlof te zaaien had je van januari tot mei witlof. Klaas, Fien en één of twee van de kinderen verwerkten de lof. Je zat ook vaak ‘s avonds te werken. Eerst werden de pennen met de witlof uit de kuil gehaald. Vervolgens werd het lof eraf gesneden en werden de lelijke buitenste bladen eraf gehaald, het zgn. ‘opknappen’ van de witlof. Ten slotte werd het lof in kisten gedaan. Van een vierkante meter kuil haalde je 25 tot maximaal 30 kilo witlof. Op een dag oogstte je ongeveer 7 m2 wat goed was voor zo’n twintig kisten van 10 kilo. De lof werd op de veiling van Wognum verkocht. Zij bracht gemiddeld 20 tot 30 cent de kilo op, maar ook uitschieters van 70 tot zelfs 90 cent waren mogelijk. Een halve hectare witlof bracht gemiddeld 1.000 gulden op.
Klaas teelde de witlof anders dan zijn vader. Hij ging ‘forceren’. De witlofpennen werden verwarmd zodat niet in het voorjaar maar al in de winter lof gaven. Ook in de winter moest er brood op de plank komen. Broer Floor ging vlak na de oorlog mee met een excursie van de LTB naar België om daar de kunst af te kijken. Klaas had trouwens al op zestienjarige leeftijd gezien hoe in Nibbixwoud met forceren van witlof werd geëxperimenteerd. Tuinder Knol was voorloper op dit terrein. Hij stookte in een pot een vuur van briketten en turf. De warme lucht werd via buizen onder de witlofpennen door geleid. Klaas forceerde de witlof eerst nog een paar jaar in de buitenlucht. De pennen werden in een kuil naast elkaar gezet en afgedekt met een laag grond, stro en rieten matten. Via drie buizen werd de warmte onder de witlofpennen door geleid. De warmte kwam van een kachel die op een betonnen vloer in een gat stond. Na een maand was er een oogstbare krop op de pennen gegroeid. Het uithalen van deze kuil was koud werk in de winter. Klaas liet daarom na een jaar of drie een schuur bouwen om binnen te kunnen zitten. Het was een uitkomst, alhoewel het nog steeds koud bleef. De schuur en de warmwater-installatie kostten in totaal 2.500 gulden. De schuur werd gebouwd door buurman Dirk Hoogland voor één gulden per uur en dat was goedkoop.
Witloftrekken in de schuur. Hier bij Floor Groot.
De boerenleenbank en de notaris
Klaas moest toch nog 500 gulden lenen voor de witlofschuur. Hij ging eerst naar de boerenleenbank waar Piet Deken, Piet Wijnker en meester Wegdam in het bestuur zaten. Klaas moest al zijn papieren overleggen. Er moest eerst over vergaderd worden. Na een paar weken ging Klaas er weer heen, waar hij te horen kreeg dat hij de volgende week uitslag kreeg. Dit duurde Klaas te lang. Hij ging naar de leverancier en zei dat hij over twee maanden zijn poters zou verkopen. Dit was voldoende.
Een tuinder had volgens Klaas niet veel aan de boerenleenbank. Je ging er zelfs met bibberende handen heen. Hoofdmeester Wegdam had onvoldoende invloed om dit te veranderen. De bank was er vooral voor de boeren, aldus Klaas. Als ze naar de markt gingen namen ze 1.000 gulden op. Als een tuinder echter voor een winterkrediet kwam dan kon dat nauwelijks. Kleine tuinders hadden onvoldoende geld om de winter door te komen. De witlof gaf weer het eerste geld in het voorjaar. Voor de Agria ging Klaas naar notaris De Boer. Hij liet hem zijn papieren zien waaruit bleek dat Klaas weinig schulden had. Hij kon zo lenen.
Tulpen
Van groenten alleen kon je op zo’n klein bedrijf niet leven. Klaas moest ook producten hebben met een hoge opbrengst per eenheid land. Daarom begon hij in 1946 met tulpen. Hij teelde ze eerst voor de bollenhandelaar Van Waveren met J. Vit als commissionair. Klaas begon met honderd roede. Het was teelt op contract en leverde zes gulden de roede op. De tulpenteelt vroeg om een behoorlijke begininvestering in een teeltvergunning. De overheid had deze regel ingesteld om overproductie in de bollenteelt te voorkomen. Verder was plantgoed kostbaar. Klaas had hiervoor als beginnende tuinder geen geld. Zowel vergunningen als plantgoed werden door Van Waveren geleverd. De tulpenteelt was een goede bouw. Ze leverde zeker 4.000 gulden per hectare op terwijl met groenten niet meer dan de helft te verdienen was. Klaas vroeg om een vroeg soort tulpen zodat hij het land weer kon gebruiken voor een nagewas, zoals rooie bieten.
Het land aan het Groene Wuiver was niet zo goed voor tulpen. De bollen zijn zelfs een keer verzopen. Je moest eigenlijk nieuw land hebben, maar in die tijd verhuurden boeren hun land nog niet aan bollentelers. Klaas teelde vier tot vijf jaar op contract waarna hij voor zichzelf begon. Een reden was dat Vit naar Zeeland vertrok en geen tulpen meer leverde. Klaas kreeg ook voldoende geld om zelf plantgoed en teeltvergunningen te kopen. Hij teelde maximaal 300 roede maar heeft er nooit veel mee verdiend. Hij kocht elke keer meer zodat het geld in teeltvergunningen ging zitten. Prijzen waren 19 tot soms wel 38 gulden de roede. Deze teeltvergunning werden gecontroleerd door Dirk Bakker of door Dirk Koorn uit het Waarland. Had je teveel geteeld dan kreeg je een boete. Je kon ook op de vrije markt nog proberen extra vergunningen te kopen, maar dit was kostbaar.
De bollenteelt was nog echt handwerk. De grond werd eerst gefreesd waarna er bedden van ongeveer 1 meter breed werden aangelegd. Van het eerste bed werd een laag van een decimeter grond afgeschept. Het plantgoed werd in zes rijen op het bed neergelegd waarna een laag grond van het volgende bed erop geschept werd. Enzovoort. Dit planten gebeurde door twee man, die zo’n twintig roede per dag deden. De laatste drie jaar werd machinaal geplant door tuinder P. Schuit, die zo’n 150 roede per dag deed. De tulpen werden gerooid met de troffel. Een geoefende rooier deed 1000 regels per dag. Thuis werd de grond uit de tulpen gezeefd. Dit gebeurde eerst met de hort. Later kocht Klaas een trilzeef van het merk Hades, die ook dienst deed als sorteermachine voor de piepers. Voor de bollen gebruikte je andere platen. Nog later volgde een echte bollensorteermachine waarmee Klaas zelfs bij andere tuinders langsging. Het tellen gebeurde met de hand, van de maat ‘twaalf’ gingen er zo’n duizend in een mand.
Fien Groot-ter Schure, Antje Groot-Schaper, Teun Groot en
Klaas Groot op het 25-jarig huwelijksfeest van Klaas en Fien in 1957.
Klaas kocht zijn plantgoed bij handelaar Sjerps uit Spanbroek. Hij was de enige handelaar in deze buurt. Bij Sjerps sloeg Klaas ook zijn tulpen op omdat hij zelf geen droogruimte had. Klaas verkocht zijn tulpen altijd op de veiling van Lisse omdat deze meer zekerheid bood betreffende betaling en prijs. Klaas verkocht niet aan handelaren. Hij zat onvoldoende in de bollenhandel. Klaas verkocht dus ook nooit ‘op voor’ aan handelaren. Hierbij sprak je al voor de oogst een prijs af met een handelaar. Nadeel is dat je de bollen terugkrijgt wanneer de werkelijke prijzen in de markt lager blijken te zijn dan de afgesproken prijs. Je kon in die tijd rekenen op 300 tot 500 leverbare tulpen van de roede. Klaas teelde soorten als Kopland en Klare Butte die 6/7 cent per bol opleverden. Dure soorten zoals Apeldoorners brachten al 12/13 cent op, maar deze had Klaas niet. Klaas verdiende bruto maximaal 30 tot 35 gulden de roede met de bollenteelt. Klaas verbouwde de tulpen tot hij in 1964 stopte met zijn bedrijf. Buurman Bakker kocht zijn plantgoed voor f 3.000. In hetzelfde jaar verdween ook de vergunning en kon je vrij telen.
Anemonen
Klaas ging ook anemonen telen. Begin jaren vijftig vroeg de Obdamse handelaar J. Bakker aan Klaas of hij ze voor hem wilde verbouwen. Klaas begon met honderd roede en breidde zijn areaal uit tot maximaal een halve hectare. Anemonen was een speciaal gewas dat alleen in Noord Holland werd geteeld. Het ging om niet meer dan 40 hectare. De handelaren probeerden via contracten telers aan zich te binden om zich te verzekeren van een aanbod. Ook Klaas verbouwde ‘op contract’ aan Bakker maar wel voor een goede prijs. De anemonensector werd gedomineerd door handelaren. Zij kwamen bijeen op de Beurs in Uitgeest. Klaas is daar slechts eenmaal geweest, maar hij teelde te weinig om zelf te handelen. Telers hadden zich niet georganiseerd in een veiling.
Zaai gebeurde in het voorjaar. De handelaar leverde het zaad (uit pitten van maat zes), evenals de bestrijdingsmiddelen. Het land werd eerst geploegd, geëgd terwijl de bovenlaag ook nog gefreesd werd. Vervolgens werden op regelmatige afstanden smalle paden geschept om de bedden af te bakenen. Half februari kreeg je een lading zaad dat nat gemaakt werd en met zand werd gemengd. Half maart werd het gezaaid, breedwerpig. Het zaaien was in een paar uur bekeken. Vervolgens werd regelmatig vuil gewied. Dit gebeurde door te spuiten of met de hand. Dit was een tijdrovende bezigheid: ‘was je aan het einde dan kon je van voren al weer beginnen’.
De anemonen waren in de zomer het hoofdwerk. Het rooien gebeurde van half augustus tot half september, door in totaal vier man, waaronder broer Wim. Je deed 25 tot 30 roede de dag. De pitten werden eraf geschept, machinaal gezeefd en gespoeld met een spoelmachine. Dit was een bak en een waterpomp gekocht voor zo’n 800 gulden. Opbrengst aan pitten was tussen de drie en twaalf liter de roede met een gemiddelde van negen tot tien liter. De pitten brachten tussen de 350 en 800 gulden de mud op, met een gemiddelde van 500 gulden. Een roede anemonen bracht dus ongeveer vijftig gulden op. Verbouw op contract leverde een goede prijs op. Een keer was het gewas niet goed opgekomen. Klaas vroeg of hij het gewas niet mocht omploegen. Nee dat mocht niet, maar de handelaar verdubbelde wel de prijs.
De wereld op zijn kop voor Floor Groot. Even
een moment van ontspanning tijdens het anemonen spoelen.
Aardappelen
Piepers werden met de hand gepoot. Op knietjes kroop je over het land waarbij om de 70 cm met een potersgraafje een gat in de aarde werd gestoken waar het pootgoed in werd gelegd. Je deed een paar honderd roede de man per dag. Rond 1960 liet Klaas het machinaal doen door Bakker. Deze trok vier geulen waar de poters ingelegd werden, waarna de geulen gedicht werden. De aardappelen waren ziektegevoelig en moesten regelmatig bespoten worden. Dit gebeurde eerst met de handspuit, die op de rug gegespt werd. Het was tijdrovend en zwaar werk. Voor elke honderd roede moest de spuit zeven maal gevuld worden ofwel veertig maal per hectare. Je deed een hectare per dag. In 1954 of 1955 kocht Klaas een motorspuit. Een hectare deed je in drie uur.
Floor Groot met op zijn rug een handspuit.
De piepers werden eerst met de hand gerooid. Van vijf uur ‘s ochtends tot zes uur ‘s avonds rooide je veertig kist plus kriel. Vroege piepers werden vanaf de laatste week van juni gerooid. Er zaten minder kilo’s aan dan latere soorten. In de laatste weken zou het gewicht zich namelijk verdubbelen. Bij de Agria die Klaas in 1961 kocht zat een lichter, maar deze werkte niet zoals het hoort. Klaas liet het lichten daarom doen door de loonwerker die een voorraadrooier had. De piepers moesten dan wel op ruggen staan. Je kon dan tachtig tot honderd kisten per dag rapen.
Het einde van het tuindersbedrijf
Klaas had een klein bedrijf en geen opvolgers. Daar kwam bij dat in begin jaren zestig de prijzen voor vele producten gewoon slecht waren. Nu bood de Nederlandse overheid kleine agrariërs de mogelijkheid om gebruik te maken van de Regeling Bedrijfsbeëindiging. In ruil voor een jaarlijkse financiële vergoeding konden ze stoppen met hun bedrijf om zo ruimte te scheppen voor de overblijvende bedrijven. Klaas besloot om van deze regeling gebruik te maken. Dit was niet echt moeilijk volgens dochter Marry: ‘vader was klaar met zijn bedrijf’. Toen hij terugkwam van het ondertekenen van de papieren zei hij: ‘zo dat is rond’. Buurman Dirk Hoogland zei nog wel: ‘dat je het land van je vader kan verkopen’. Klaas had nog een tuin, een kas en bessenbomen waar hij zijn liefhebberij voor de tuinbouw op kon richten.
Verder ging Klaas te werk bij Thaam Dam, de kippenslachter. Dat was wel wennen voor iemand die altijd buiten had gewerkt. Ook met het doden van de kippen had Klaas in het begin moeite. Toch werkte hij er van zijn 57ste tot zijn 70ste levensjaar. In januari 1985 verhuisde Klaas en Fien en dochter Marry naar een seniorenwoning aan de Schermerlaan 15. Klaas en Fien vierden er in 1992 nog hun zestigjarig huwelijk. Korte tijd later overleed Fien. Klaas begon last van zijn hart te krijgen maar bleef tot op hoge leeftijd vitaal. Een paar dagen voor zijn overlijden vroeg hij nog welke dag het was. Oh, dan is het nog geen Drie Koningen zei hij. Op 5 januari 2003 overleed Klaas. De kaars was op.
Naschrift
Mijn vader Maarten Hoogland (28 mei 1905 - 7 oktober 1986) vertelde me altijd verhalen over zijn jeugd aan het Groene Wuiver. Over opa Roen Hoogland die gras maaide met de zeis en zondag uitgeteld in zijn stoel zat, Roen die weigerde in vaste dienst van boeren te werken, over de aankoop van dik 4 ha land in 1917 waarbij Klaas Laan van de boerenleenbank vroeg of Roen een gat in zijn hoofd had om zo’n hoge landprijs te betalen, over Krelis Klaver de gouden buul, die uit zijn binnenzak hele boerderijen betaalde, over de chagrijnige en heerserige Arie Groot, over Cees Ursem die in het voorjaar 200 weidkoeien kocht die vader helemaal naar Purmerend liep, over Ons Belang en Sluis en Groot en over vele anderen. Door mijn gesprekken met Klaas en Fien ben ik veel te weten gekomen over het Groene Wuiver en het Noordeinde en zijn bewoners. Daar ben ik blij om.
Martien Hoogland, mei 2003.
Kippenslachten bij Thaam Dam. Het doden van de kippen was het werk wat Klaas in die periode deed.
Foto’s:
- Familiearchief P. bakker
- Familiearchief Groot
- Familiearchief Hoogland
- Familiearchief K. Mooij