Westfriesland had boeren en prachtig zwartbont vee, en wat al daar mee samen hing, nemen wij als herinnering mee.
Door Bep de Haan-Appel
De melkveehouders hebben in het dorp Hoogwoud al een hele lange geschiedenis, maar over de mensen die dagelijks zorg droegen voor het transport van de melk naar de melkfabriek is maar heel weinig geschreven. En het was altijd zo vertrouwd, die melkwagen volgeladen met bussen, die je in de zomermaanden tweemaal daags langs zag gaan. En één keer in de veertien dagen kon je ook de grote houten bak met enveloppen zien staan en dan wist je: de boeren ontvangen hun melkgeld vandaag. En op de rustige zomeravonden, kon je het geluid van de melkbussen op de transportband bij de melkontvangst duidelijk horen. Dat waren vertrouwde geluiden die hoorden bij ons boerenland. Maar dat alles is vort en daarom verdient het een plaats in ons jaarboek opdat het nooit vergeten wordt.
De melkfabriek Aurora
We schrijven het jaar 1914 en op 1 februari van dat jaar wordt de eerste melk in de nagelnieuwe fabriek van Aurora te Opmeer verwerkt. Gelijktijdig begint dan ook de geschiedenis van het melk ophalen bij de West-Friese boeren hier in de dorpen Hoogwoud en omstreken.
Aurora met melkwagens en de aanlegsteiger
waaraan de melkschuit ligt.
(Foto: Trien Klaver-Ursem).
Melkrijders
Willem Schermerhorn is de eerste melkrijder die in dienst komt van Aurora. Hij neemt die baan aan voor een bedrag van ƒ53,00; later wordt het verlaagd naar ƒ48,00. Hij rijdt dan met twee eigen wagens twee maal daags. Per wagen kan hij 50 bussen vervoeren. Het was een man met gebruiksaanwijzingen, je komt zijn naam ook dikwijls tegen in de verslagen van de vergaderingen. Maar hij had wel de sympathie van de boeren binnen zijn wijk Wognum en Spanbroek.
De melkschuit
In het jaar 1917 werd er een melkschuit aangeschaft. Die haalde de melk op vanaf het stoomgemaal bij Aartswoud, de Lemmerschouw, de Langereis en de Berkmeer en zo via de wipbrug naar Aurora voer. Boeren moesten zelf zorgen voor een steiger en het onderhoud daarvan. Niet alle boerderijen waren gelegen aan de ringvaart. Deze mensen moesten zelf zorgen dat hun melk bij een dichtstbijzijnde steiger kwam, maar daar stond wel een vergoeding tegenover.
De melkschuit van Aurora met o.a. Henk Blanken.
(Foto: Harrie Blanken).
De eerste schippers in 1917 zijn: P. v. d. Molen en A. de Groot. Deze mensen waren in vaste dienst van Aurora. Aan het einde van de Eerste Wereldoorlog in 1918 is er geen petroleum meer te krijgen en is het bestuur genoodzaakt om paarden aan te kopen en de motorboot als trekschuit te gebruiken. In 1925 komt H. Klaver op de schuit samen met S. Kort.
Maar een heel bekend duo, voor veel mensen aan de Langereis, waren de heren Henk Blanken en Jo Bossen. Heel behendig wisten zij, zonder te stoppen, de volle bussen op de schuit te zetten en de lege bussen weer op de steiger te plaatsen, terwijl deze dan ook nog veelvuldig gevuld waren met waai. Men was in de beginjaren verplicht de waai af te nemen. Deze waai werd aan de varkens of kalveren gevoerd. Maar het ging ook wel eens mis met dat varen. Zo vertelde Mevr. Jo Boon Gaijaard, dat zij na het melken de bussen op de steiger moest zetten en dat zij, met steiger en al, in de ringsloot terechtkwam. Waarschijnlijk was de melkschuit er tegenaan gevaren en was daardoor alles ontzet geraakt. Wanneer je je realiseert dat in die tijd een volle melkbus van 60 liter maar ƒ1,00 opbracht. Het dieptepunt in de melkprijzen was in 1934-1935, toen ving men ƒ 4,51 voor 100 kg melk.
IJsplezier en ergernis
In de winter was de melkschuit vaak een bron van ergernis voor de schaatsliefhebbers en de ijsverenigingen. Wanneer het ging vriezen en men begon aan schaatsen te denken, dan was het de melkschuit die het mooie ijs weer stukvoer, ook al kwam hij in de winter maar eenmaal daags. Er is toen een boze brief naar het bestuur van Aurora gegaan om te vragen of het niet anders kon, zo bederven jullie ons ijsplezier. Het antwoord van de toenmalige directeur Veldstra was: Natuurlijk kan het anders, wanneer de beide ijsclubs bereid zijn de extra kosten van het melkophalen per wagen te betalen. Heel rebels hebben de mensen aan de Langereis de koppen bij elkaar gestoken en heeft men besloten een zware ketting over de ringvaart te spannen. De boerderijen die door deze actie niet meer bereikbaar waren, brachten hun melk gezamenlijk naar de fabriek toe. In de winter was de aanvoer van melk toch maar heel gering omdat er dan veel koeien droog stonden (Dat zijn koeien die moeten kalveren).
Het vervoer per schuit was in die jaren een goed vervoermiddel en we lezen dan ook in het jaarverslag van Aurora in 1929 dat de trekschuit van schipper Helder in andere handen is overgegaan en men voor het vervoer van boter en kaas nu is aangewezen op eigen vrachtwagens.
Het vervoer per as.
In het voorjaar van 1917 werden er melkritten gegund aan personen die zelf over vervoer beschikten en naast hun gewone werk wel tijd vrij konden maken om in de zomer ‘s morgens en ‘s avonds de melk op te halen . In de winter kon men met één keer daags volstaan. Voor het bestuur was het moeilijk om de routes goed in te schatten.
Henk Blanken en Jo Bossen op de melkschuit van Aurora.
(Foto: Harrie Blanken).
In het eerste jaar worden er dan ook nog ritten uitbesteed voor 30 cent per 100 kg. In het volgende jaar worden de routes aanbesteed tegen een vast tarief.
uuu | uuu | Rijer | uuu | Tarief per week | |
Obdam | W. Schermerhorn | 42.50 | |||
Kolk | R. Boon | 67.00 | |||
Pade | C. Dol | 34.00 | |||
Zomerdijk | J. van Etten | 32.00 | |||
Wognum | Jac Spruit | 54.00 | |||
Lemmerschouw tot Winkellerbrug | A. Rol | 16.00 | |||
Middelweg | W. Loos | 52.00 |
De paarden die de wagens moesten trekken hadden het soms heel zwaar, vooral in de zomer wanneer er veel aanbod van melk was en de bussen twee hoog stonden. En iedere melkrijer wilde natuurlijk het eerste bij de losplaats zijn, want stond je achteraan en dan kon het wel eens laat worden voordat je thuis was.
Jaap Tromp vertelde, dat hij op de zomeravonden de paarden en wagens dan hoorde en zag aankomen. Er was in die tijd nog maar weinig bebouwing, dus kon je ze vanaf de Veken en vanaf Hoogwoud zien aankomen daar in Opmeer. Dan ging de zweep er vaak over om toch maar als eerste bij de fabriek te zijn.
De melkontvangst van Aurora. We zien hier dat de melk
aangevoerd werd per paardenkar en vrachtauto.
(Foto: C.G. Stapel).
Voor je weer aan je volgende rit begon, moest je controleren of je de juiste bussen mee had en ook voldoende (iedere boer had zijn eigen nummer). Veelal moest je de bussen met ondermelk en waai meenemen en ook boter en kaas.
Het autotijdperk
In 1924 kwam voor de eerste maal de melk per auto aan de fabriek en dat was aanmerkelijk vroeger dan met paard en wagen. Tjade Koelemeijer was de eerste chauffeurs op een melkauto en in vaste dienst van Aurora. In de beginjaren werkte hij in de fabriek. De tweede chauffeur in vaste dienst was Tienes Boode, daarvóór had hij enkele jaren op de melkschuit gevaren. Bekende namen die in een latere tijd op de melkauto reden waren N. Schuurman, C. Moeijs en Siets Schuurman.
In de jaren dertig ging men al meer over op vrachtwagens en raakte het vervoer met paard en wagen wat uit beeld. Maar niet voor de heer Daan van Dolder, die later het Beetsland kocht aan de Koningspade 26 in Hoogwoud en daar ging boeren. Hij woonde voor de oorlog met zijn gezin in Zandwerven. Hij begon als arbeider in de melkfabriek, maar dat was voor hem geen goed klimaat, hij was een buitenman. Tien jaar lang is hij melkrijder geweest en reed met twee paarden voor de kar. ‘Ik was altijd zuinig op mijn paarden,’ vertelde hij, want de andere dagen moesten zij het werk ook weer aankunnen. Behalve dat hij melk ophaalde en boter en kaas meenam voor de boeren, verkocht hij ook boenders, borstels en dweilen, al wat er op een boerderij nodig was aan schoonmaakartikelen.
Wanneer hij op pad was met zijn beesten, stopten ze automatisch bij iedere klant en gingen ook uit zichzelf weer verder, van de linkerkant naar de rechterkant van de weg. Het was ook niet raadzaam ze uit te lenen aan een ander voor een ritje, want ze stopten steeds. De uren die hij over had werkte hij veel bij K. Slachŧer in Spanbroek op de boerderij. Het is in de drukke hooitijd wel gebeurd, dat hij ‘s morgens eerst zijn melkrit deed, zijn paarden verzorgde, dan bij Slachter met de hooiwagen het land in ging en ’s avonds weer zijn melkroute ging rijden. Het waren dagen van zes uur ‘s morgens tot elf uur ‘s avonds. Zijn ochtendrit begon altijd bij de viersprong van Obdam, waar het huis met de naam ‘Later Beter’ staat. Daar stonden dan de melkboeren van Obdam op hem te wachten en gaf hij aan hun de melk, karnemelk en pap, al wat ze zo al nodig hadden.
Het waren hele lange dagen, maar het werken met paarden was zijn lust en zijn leven, Toen hij later zijn eigen boerenbedrijf had aan de Koningspade in Hoogwoud, heeft hij in het begin ook wel met paarden gewerkt, maar om efficiënt te kunnen werken is een tractor beter.
Foto uit de zomer van 1941.
R. Haak met de melkwagen van Aurora.
(Foto C.G. Stapel).
Melkrijden in oorlogstijd
Dat Daan van Dolder een goede band met zijn klanten had, is in de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) wel tot uiting gekomen. Aurora verstrekte in die moeilijke oorlogsjaren aan haar werknemers één pakje roomboter per week, maar de melkrijders vielen daar niet onder. Toen de boeren van Obdam en Hensbroek dat hoorden (daar had hij zijn wijk) namen zij daar geen genoegen mee en hebben dat aangekaart bij het bestuur, en met succes. De heer van Dolder zat in de oorlog goed met zijn paardentransport, want in 1941 gaat men bij Aurora geheel over op paardenkracht, benzine is niet meer te krijgen. Het is hem in die jaren een keer gebeurd dat hij door een vliegtuig werd beschoten. Maar hij bleef bij zijn paarden om ze in bedwang te houden en gerust te stellen. ‘Ik kon ze toch niet aan hun lot overlaten’ was zijn nuchtere commentaar.
vrnl Kees Huisman, zijn vrouw en dochter Sjaan. (Foto: Niek Huisman).
Het uitbetalen van het melkgeld
In de begin jaren van de melkfabriek werd het melkgeld voor de boeren iedere 14 dagen meegegeven met de melkrijers. Later kwam de mogelijkheid om het geld per bank of giro te ontvangen. Maar in 1956 waren er nog maar 200 klanten die het langs deze weg wilden vangen. De meeste kozen toen nog voor de bekende manier: handje contantje. Gelukkig voor de melkrijer, want het leverde hem altijd weer een leuke fooi op. En vergeet ook niet de sigaren die men veelal kreeg. Heel slim had men daarvoor dan altijd een kistje mee, of men had zelf wat getimmerd, want ze mochten natuurlijk niet beschadigd raken. De houten bak met geld, netjes in enveloppen, stond dan voor op het kret en in latere jaren in de cabine van de vrachtwagen. De melkrijer bracht het geld naar binnen. De deur van de cabine stond gewoon open en er was niemand die er maar iets uit ontvreemde. Wanneer de mensen niet thuis waren, werd de envelop met geld ook wel tussen het deksel en de bus geklemd die dan vervolgens gewoon aan de weg werd gezet.
Kees Huisman
Kees huisman kwam op 1 mei 1930 in dienst bij Aurora en bleef daar tot aan zijn pensionering. Het personeelsbestand van Aurora was in die jaren nog klein. In het boekje met het personeelsoverzicht kun je lezen dat hij als het 32e personeelslid staat ingeschreven. Zijn oudste zoon Niek heeft het boekje nog in zijn bezit. Maar voor hij als chauffeur aangenomen werd moest hij zijn rijbewijs halen. Daarvoor leende hij een auto met een platte bak van een kennis en reed er mee naar de toenmalige huisarts in Hoogwoud, dokter Pool Sr. Je hoefde dat in die jaren niet vooraf te bespreken want dokter was toch altijd thuis. Maar dokter was op dat moment met een patiënt bezig en zij: ‘Huisman, je weet de weg hier wel hè.’ Ja, de weg wist Kees Huisman wel. ‘Nou, dan rij je maar richting Aartswoud en dan keer je daar ergens in het Noord-End en dan kom je maar weer bij mij’. (Dokter zelf bleef altijd thuis, wel zo veilig).
Kees Huisman reed richting Aartswoud en wilde de auto keren bij de boerderij van Klaas Ursem. Maar ja, bij dat keren ging het niet helemaal goed en raakte hij met de achterkant van de auto in de walkant en hij kon de auto niet meer op de weg krijgen. Hij is toen hulp gaan halen en gevraagd of ze die auto misschien met een paard ervoor eruit konden trekken. Maar dat lukte in eerste instantie niet zo heel erg goed. Hij heeft toen een fiets geleend en is daarmee naar dokter Pool gereden om te vertellen dat het nog wel even kon duren want dat hij wat pech had met die auto. Ja, daar had dokter alle begrip voor, je kon pech hebben met zo’n ding. Dat het andere trubbels waren heeft hij nooit verteld. Snel weer op de fiets naar het Noord-End en daar hadden de boeren met behulp van twee paarden, de auto weer op de weg gekregen. Hij werd weer gestart en Kees Huisman kwam weer rijdende in Hoogwoud aan en kreeg zijn rijbewijs. De auto werd goed schoongemaakt en aan de eigenaar teruggegeven. Kees Huisman heeft altijd schadevrij gereden.
Tinus Bode voor de "Papwagen" (Foto: Toon Appel).
Hij had de melkrit Sijbekarspel/Benningbroek en als tweede rit Obdam/Hensbroek. Wanneer het volop zomer was, was het aanbod van melk heel groot. Hij reed dan met een wagen en een aanhangwagen vol en de bussen twee hoog opgestapeld. In latere jaren deed hij ook wel ritten, met een dichte vrachtwagen, naar de kaaspakhuizen in Oosthuizen en naar de haven in Amsterdam. Vanuit Amsterdam werden de kazen per schip naar het buitenland geëxporteerd. Ook deze man maakte hele lange dagen.
Toen zijn zoon Niek groot genoeg was nam hij die mee en kreeg als taak om de enveloppen met melkgeld in huis te brengen. Vader kon in die tussentijd de melkbussen er op en af zetten. De goeie sigaren die hij op zijn rit kreeg bewaarde hij voor zichzelf en de mindere verkocht hij. De meeste sigaren verkocht hij aan Piet Sijm, de bloemist die aan de Veken woonde. Dat was een verwoede roker. Wanneer ze ‘s avonds van zo’n rit terugkwamen, werd alle fooi geteld en de sigaren goed en droog opgeborgen.
Tijdens de oorlog heeft Kees Huisman nog wel melk opgehaald, maar het aanbod werd steeds minder. Het werd ook een gevaarlijke klus, want de vliegtuigen schoten op alles wat reed. In die tijd ging er een extra man mee achter op de bak. Wanneer hij een vliegtuig hoorde, waarschuwde hij de chauffeur door op de cabine te slaan. De auto werd dan aan de kant gezet en de mannen doken de walkant in. Op het laatst was er helemaal geen aanbod meer van melk en was de fabriek inmiddels een gaarkeuken geworden.
Het dagelijksbestuur van de afdeling 25 jaar in functie in 1959.
Vlnr Jo Floris, Piet van de Gracht, Kees Huisman en iemand van de bond.
(Foto: Niek Huisman).
De Gebroeders Bankras uit De Weere: Jaap, Gerrit en Kobus
Wie heeft ze niet gekend? Hun vader was melkrijder voor de melkfabriek De Hoop aan de Gouwe, deze fabriek is later overgenomen door Aurora. Zijn zoons werden al gauw aan het werk gezet. Ze moesten in hun jonge jaren de melk ophalen in het Paradijs en in de Hardewik. Daar woonden niet zo veel boeren en de jongens brachten de melk op een handwagen naar de fabriek aan de Gouwe. Hun vader haalde dan de melk op in het dorp De Weere. De oudste zoon, Jaap, heeft ook nog met paard en wagen melk opgehaald in De Weere, maar dan voor Aurora. Een leuke anekdote is het verhaal dat Jaap Bankras vanuit De Weere met paard en wagen kwam en over de Veken naar de fabriek ging. Vanuit Sijbekarspel kwam tegelijkertijd vaak Gert Appelman met zijn wagen vol met bussen en dan ging Gert bij Jaap op de voorste wagen zitten en zijn paard met wagen sjokte er wel achteraan. Maar dat ging niet altijd goed, want het is ook wel gebeurd dat het paard duidelijk wel trek had in het lekkere gras langs de kant van de weg. Gert Appelman was, samen met Bankras al aan het eind van de Veken. Ja, toen moest de man alles terug lopen om paard en wagen weer op te halen.
Kobus Bankras met boer en kinderen van de boer.
(Foto: Kobus Bankras).
Gerrit en Kobus zijn nooit in dienst geweest van Aurora, maar namen de ritten aan. Jaap Bankras was wel in dienst van Aurora. Gerrit was vrijgezel en had net als veel melkrijders, een goede band met zijn klanten. Toen hij stopte met werken, kreeg hij van de boeren van de Pade een mooie leunstoel aangeboden. Cilia Koenis heeft dit kado, namens de hele groep overhandigd. ‘In de winter was het een rustige tijd, dan kon je de melk uit De Weere wel op de ploegsleep (een ploegsleep is een grote beun met ijzers eronder, een grote slee) hebben,’ vertelde Kobus. ‘Je had soms maar 7 bussen en ze werden lopend, met een paard er voor, naar Aurora gebracht. En zo was het ook toen er M.K.Z. was uitgebroken, dan kon het ook weer op de ploegsleep.
Jan Sneek
Jan kwam na zijn diensttijd op de melkwagen van de Gebr. Bankras, die de melk ophaalden in Hoogwoud en omgeving. Op maandag was het altijd moeilijk om op tijd weer bij de fabriek te zijn. Om zes uur was Jan dan al bij de eerste klant en het waren altijd dezelfden die de melk al aan de weg hadden staan of die het met een melkkrossie nog achter je aan moesten brengen. In het drukst van de tijd vervoerde je wel zo’n 300 bussen. Was het volop hooierstijd dan hadden de boeren het liefst dat je ‘s avonds zo laat mogelijk kwam, dan konden ze wat langer doorgaan op het land. Maar het waren meestal de boerinnen die daar niets van wilden weten. ‘Gewone tijd komme, hoor Jan, anders benne we hillegaar zo laat klaar.’ Op zondag en dinsdag, marktdag in Purmerend, wanneer er veel mensen langs kwamen waren er wel boeren die halfvolle bussen aan de weg zetten, want dat was natuurlijk wel een rijk gezicht wanneer er zoveel bussen stonden. Maar Jan zei dan: ‘Ik ben geen lege-bussen-ophaalder,’ en goot alles bij elkaar.
Hij ging altijd op de fiets het melkgeld rondbrengen, tas aan het stuur en af en toe een koppie doen. Het is hem een keer overkomen, dat hij het melkgeld van een klant miste. Toen bleek dat de klant het ‘s morgens persoonlijk al bij de fabriek had gehaald. Bij één klant kreeg hij altijd 15 cent fooi en dat kreeg hij dan door een klein raampje in de deur. Het gebeurde op een keer dat dat kleine raam openging en een hand naar buiten kwam om de envelop met geld in ontvangst te nemen. Jan overhandigde die en de hand verdween weer. Toen kwam er een gezicht bij het raampje en werd er aan Jan gevraagd of hij wisselgeld bij zich had, want er zaten alleen maar twee dubbeltjes in de knip van de klant. Jan zei, dat hij geen 5 cent bij zich had. Een dure dag voor de klant en een goede voor Jan.
Piet Broersen zwaait de melkbussen de wagen op.
Een fysiek zware klus.
(Foto: Trien Klaver-Ursem).
In de winter was het met veel sneeuw best wel moeilijk om bij alle boerderijen te komen. De schop had hij dan ook altijd mee in de wagen voor nood, wanneer hij vast kwam te zitten in de sneeuw. Kinderen had Jan ook wel mee in de auto. Miep van Berkel ging heel vaak met hem mee en kwam zo gemakkelijk bij de kleuterschool.
Kobus Bankras met zoon bij de melkontvangst. Door het verdwijnen
van de melkbus behoorde ook dit beeld tot de verleden tijd.
(Foto: Kobus Bankras).
Het einde van de melkbus
In 1980 kwam er een einde aan dit alles en werd op 10 maart van dat jaar de laatste bus op de band gezet en kwam er een einde aan het tijdperk van bussen laden en lossen, van bussen boenen en van de vaste melkerstoid. Het gerammel van de bussen is niet meer en de melkauto zie je niet meer rijden. Het was een zware klus, die volle melkbussen op de wagens zetten. (60lt. melk en 40 pond de bus). Dit alles is verleden tijd en wanneer ik nu de tankwagen zie rijden denk ik bij mezelf, deze mensen hebben het minder zwaar en dat geeft ook een heel goed gevoel.