Stichting Hoochhoutwout biedt u het heden en het verleden van de (vroegere) gemeente Hoogwoud (Hoogwoud, Aartswoud, De Langereis, De Gouwe, De Weere). De Stichting Hoochhoutwout heeft als doelstelling om de (vroegere) gemeente Hoogwoud in al haar facetten te belichten.

Archeologische vondsten op de Gouwe

Door Co de Rijcke

Toen Gerrit de Boer in 1934 achter de boerderij aan de Gouwe te Aartswoud bij het ploegen (scheuren) van een stuk weiland een pijlpunt en een halve stenen bijl vond, kon hij niet vermoeden dat er in 1975 onder leiding van drs. F.R. van Itterson Scholten[1] een onderzoek zou beginnen op 1 ha. Land van de heer de Boer. Er wroeten mensen in de grond, die herinnert aan het harde lot der turfstekers van weleer. Hun doel was echter geen turf, maar ze graven naar het verleden, meer dan vierduizend jaar van ons verwijderd.

Er ligt alleen maar een stukje grasland tussen ons en de mensen, die hier eens hebben gewoond en ook al een cultuur hebben gekend n.l. de Strandvoetbekercultuur. Het onderzoek is begonnen op een stukje land dat eertijds een bewoonde kwelder is geweest, dat juist droog bleef als de slikken en schorren door de vloed werden overspoeld.

Het zand en slib dat bij vloed werd aangevoerd en afgezet, droeg bij tot vorming van wadplaten. De onbetreedbare slikken werden schorren of kwelders. Het eigenlijke begin van nieuw land. Naarmate ze langer droog lagen, kregen allerlei zoutminnende planten een kans: zeekraal, kweldergras, lamsoor en zeealsum kleurden de schorren groen. Deze vegetatie hield zand en kleideeltjes vast en droeg zo bij tot het hoger opslibben van de schorren. Uiteindelijke ontstond een situatie waarbij het land alleen nog blank kwam te staan bij storm of springtij. Als het omringende kleidek opdroogde en inklonk, bleef het zand van de kreekbedding, dat nauwelijks aan klink onderhevig was, liggen. Geleidelijk kwam zo’n fossiele bedding dan boven het omringende land uit te steken. Deze hoogste, droogste en minst bedreigende punten, de vloerwallen en de kreekruggen werden door de eerste bewoners uitgezocht als woonplaats.

De mensen leefden er, in de periode tussen 4000 - 2700 v.Christus, van de jacht en de visserij. Zij aten mosselen en gooiden de lege schelpen weg in het land. Die schelpen liggen er nog. Je kon dat goed zien in de verticale wanden van de sleuf die studenten in het weiland hadden gegraven. Op een diepte van 30 tot 50 centimeter was die laag schelpen zichtbaar. Misschien hebben ze ook wel dienst gedaan om paden te verharden. Dhr van Itterson Scholten was ervan overtuigd dat deze schelpenlaag een andere oorsprong had dan de schelpenverzamelingen hier en daar langs het strand.

Toen Gert de Boer tegen de onderzoekers vertelde dat zijn vader het land scheurde liepen de rillingen over hun rug, hoeveel schade hadden de prehistorische schatten opgelopen? De Boer stelde ze gerust, dat scheuren gebeurde vroeger met paarden, die gingen niet zo diep. Twintig centimeter hoogstens, daar beneden tot een diepte van zestig tot tachtig centimeter zat nog genoeg.

Een lange smalle gleuf geeft de geheimen prijs van de prehistorie.

De Boer was zich toch bewust van de spullen die naar boven kwamen met het ploegen, dat hij zo veel mogelijk bewaarde in doosjes en zakjes. De studenten groeven een lange sleuf, voorzichtig schraapte ze de grond weg, verzamelden hun oogst in emmers en gingen dat spoelen op een zeef. Er moet een nederzetting hebben gestaan, die ongeveer tweehonderd meter lang moet zijn geweest met een wisselende breedte van 20 à 50 meter. Het is zo’n oude stroomrug geweest waarvan er hier en daar in het landschap nog enkele ander te vinden zijn, je kan ook nog zien waar die kreken hebben gelopen.

Er zijn hier graan - en gerstekorrels gevonden, die verbouwde ze zelf. Er werden ook hazelnoten en appelpitten gevonden maar die moeten uit het achterland gekomen zijn, want hier konden geen bomen groeien in die tijd. Er zijn ook stukjes barnsteen gevonden, wat er op zou kunnen wijzen dat de “Strandvoeters” handel hebben gedreven met tijdgenoten uit het Oosten.

Laagje voor laagje wordt de pikzwarte bodem onder 
de grasmat afgepeld door een Engelse student.

We spreken van de Strandvoetbekercultuur, omdat de mensen die strandvoetbekers hebben gebruikt. De bewoners uit de prehistorie werden genoemd naar de cultuur of naar de vindplaats. Hier hebben we te maken met de Strandvoetbekercultuur, en later de Klokbekerscultuur[2]. De strandvoetbekers hadden een platte bodem en waren S-vormig. Tot hun breedste buikomvang waren ze voorzien van een hele rij kerfjes De klokbekers waren wat hoekiger van vorm en vertoonden een stouwversiering, er werden touwtjes om heen gespannen die in de nog natte klei werden afgedrukt. De Klokbekers moeten op de hoogte zijn geweest van het maken en gebruiken van touw. In de sleuven zijn 15 en 18 cm hoge slanke bekers gevonden. Scherven met een eenvoudige inkeping geven aan dat men toen weinig fantasie had. Tekenen deed men ook niet, waarschijnlijk was daar geen tijd voor, want de meeste mensen werden niet ouder dan 30 jaar. Het vermoeden bestaat dat de nederzetting bij Aarstwoud alleen in de zomer heeft bestaan. De kwelder vormde een ideaal jachtterrein voor de visvangst. Een kleine kilometer ten zuiden van de opgravingsplaats bevond zich een zeearm waarvan vele kleine kreekjes het land in liepen.

In het bodemprofiel van de werkput was duidelijk een bedding van een kreekje te onderscheiden, evenals de vloer van een woning. Vier jaar lang heeft de familie de Boer zomers de studenten gehuisvest. Ze huisden op de koegang maar tegen de herfst moest de koegang worden ontruimd, dan moesten de koeien weer op stal. In de winter werd alles gedocumenteerd en in het voorjaar werd er weer gegraven.

De koegang van de hoeve van de familie de Boer is tijdelijk herschapen in een 
wetenschappelijke opslagplaats van het opgravingsproject.

Het was erg gezellig zegt mevrouw Jopie de Boer-Bruin, we zijn er zomaar ingerold, de hele zomer mensen in de kost. Het was soms erg druk en erg heet, vooral in keuken, maar het was ook erg gezellig. Als de koeien opstal kwamen verdwenen de mannen en vrouwen van de wetenschap en kon het winterwerk op hoeve Jan-Marie beginnen.

Niet iedereen was gediend van opgravingen op zijn land. Boer v.d. Woude had land dat grensde aan het archeologisch monument. V.d. Woude was een echte West-Fries van een type dat zich de wet niet voor liet schrijven. Hij heeft toen ze hier in 1975 bezig waren een paar studenten met een hooivork van zijn land gejaagd. Ze hadden geen toestemming gevraagd en probeerde hem wijs te maken dat ze op het land van Ger de Boer bezig waren.

Alsof die knappe koppen geen kaarten konden lezen. Ook v.d. Woude’s land zat in de ‘monumenten’. Hij liep even naar een molshoop en kwam terug met een hand potaarde. In de zwarte aarde zitten prehistorische schelpjes. Het feit dat vierduizend jaar geleden ook al mensen in deze omgeving woonden interesseerde v.d. Woude weinig. Per slot van rekening heeft een boer alleen maar last van een monument op zijn land. De Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (R.O.B.) heeft bij het Rijk aangeklopt om geld voor het beschermen van bodemschatten in Aartswoud en omgeving. De R.O.B. wil land aankopen waar belangwekkende prehistorische vondsten zijn aangetroffen. Als maatregel denkt de R.O.B. de meest waardevolle vind-plaats-en ‘in het gras te leGgen’. Vader Meindert Nieuweboer en zoon Kees hebben ook bezoek gehad. De maatschap heeft aan de kolkweg een groot veehouderijbedrijf waarvan een groot gedeelte in prehistorisch gebied ligt met 6 belangwekkende archeologische vindplaatsen. Meindert Nieuweboer zegt dat je bij beperkingen een vergoeding krijgt. Dan moet je elk jaar je handje ophouden. Boeren houden daar niet van, die willen hun brood met twee handen verdienen. Nieuweboer vindt de aandacht voor bodemschatten overdreven. Al eeuwenlang wordt in dit gebied onbeperkt gewerkt op het land. Dat moet zo blijven, door te blijven boeren houden wij een stolp uit halverwege de achttiende eeuw in stand. ‘Dat is pas waardevol, dat zie je en daar kan je van genieten. Wat in de bodem zit zie je niet’. De bodemschatten lopen volgens de familie Nieuweboer geen last met ploegen en spitten. Met deze werkzaamheden kom je 25 tot 30 centimeter diep in de grond. Scherven en ander materiaal kom je pas op grotere diepte tegen.

4 bekers in volgorde van ouderdom: 
2 - 3000-2800 v. Chr. Visgraatbeker
3 - 2800-2600 v. Chr. touwversierdebeker
4 - 2600-2500 v. Chr. Europese klokbeker
5 - Veluwse klokbeker.

In 1990 zijn opgravingen van 4 bekers geweest aan de Mienakker te Hoogwoud op het land van de familie van Berkel. Aan de Mienakker zijn sporen van een kleine nederzetting van ca 2500 jaar geleden gevonden afkomstig van de ‘Enkelgrafcultuur’. De mensen van ‘Enkelgrafcultuur’ begroeven hun doden meestal in individuele grafmonumenten. Ze zijn bekend in een groot deel van Europa, van Nederland tot ver in Rusland en Scandinavië. De woonplaatsen zijn vrijwel niet bekend maar in Noord-Holland is vanwege de vochtige ondergrond wel veel van de organische resten van de woonplaatsen teruggevonden. Aan de Mienakker werden sporen teruggevonden van zo’n nederzetting, die in 1990 volledig is opgegraven. In 121 dagen hebben 42 medewerkers uit acht verschillende landen een oppervlakte van 500 m² onderzocht. Om droog te blijven in dit drassige gebied hoogde men het terrein regelmatig op met grote hoeveelheden riet en bies. Op de ophogingen bouwde men kleine huisjes van ca. 20 à 35 m² met behulp van palen die rechtop in de grond werden gezet, diverse paalresten werden teruggevonden.

Opgravingen bij de Mienakker op het land van Cees van Berkel.

Onder de oudste laag werd in een kuiltje een pot met daarin de resten van een mosselmaaltijd gevonden. Er werden ca. 16000 botresten verzameld. Deze waren vooral afkomstig van vogels o.a. eenden en wintertalingen en vissen zoals kabeljauw en schelvis. Verder waren er resten van jachtwild aanwezig maar ook runderen, tevens werd een kuil met veel graan gevonden. Het kamp bleek in de lente en zomer en een deel van de winter te zijn gebruikt. Het hier verzamelde voedsel werd geprepareerd en als wintervoorraad meegenomen naar de hoofdnederzetting.

Een andere activiteit waarvan duidelijk sporen zijn aangetroffen, is het vervaardigen van barnsteen sierraden. Verder werden er duizenden potscherven, vuursteenfragmenten enz. gevonden. Een onverwachte vondst was de ontdekking van een skelet van een jonge man op het hoogst deel van de nederzetting. Het ging hier om een tweede skelet van de ‘Enkelgrafcultuur’ dat in de omgeving is gevonden in Nederland.

Het gevonden skelet 'Cees' in vol ornaat.

Het eerste werd gevonden bij het onderzoek op de Veken bij Sijbekarspel en dat was een skelet van een vrouw ‘Het woiffie van Sijbecarspel’ en werd Mies genoemd. Het gevonden skelet aan Mienakker werd Cees genoemd, verwijzend naar de eigenaar van het land Cees van Berkel. Opvallend aan het skelet aan de Mienakker is dat de onderbenen en voeten en de rechteronderarm ontbraken. Van de scheenbeen werd slechts een klein door honden aangevreten fragment teruggevonden. De man wordt geschat op 20-25 jaar.

Men vertoefde hier regelmatig, maar niet voor vast. Men kwam vroeg in het voorjaar en de tijd werd besteed aan vissen en jagen. De jagers leefden gedurende de tijd dat ze hier bivak-keerden van de visvangst en jagen dat werd geconserveerd b.v. roken of drogen.

Aan het eind van de zomer ging men hoogstwaarschijnlijk naar een grotere nederzetting nabij Winkel genaamd “Zeewijk”, een directe relatie was niet uitgesloten, maar bewijzen zijn hier niet voor gevonden.

Op de Mienakker werden scherven van kleine potten en bekers gevonden niet hoger dan 17 cm. Veel scherven waren versierd op de Enkelgraf-manier, waarvan de meeste met indrukken van touw. In “Zeewijk” zijn grotere potten tot 35 cm hoog gevonden. De verklaring hiervoor moet zijn, dat op de kleine kampen individuele porties voedsel werden bereid en in b.v. “Zeewijk” met grotere potten de voorraad werd bewaard. En zo blijft het een verrassende speurtocht naar de eerste West-friezen. Het R.O.B. zal dolgraag in het gebied de Gouwe de onderzoeken willen voortzetten, maar beschikt niet over de financiële middelen op dit grondig te doen.

Momenteel is onderzoek naar prehistorische rijkdommen op bouwlocatie Hoogwoud Oost urgent. Er zijn proefboringen gedaan. Er kwamen scherven, botten en vuurstenen naar boven. Ook troffen archeologen verkleuringen in de bodemlaag aan, die duiden op paalgaten voor een huis. Een bewijs dat hier in de periode tussen 1800 en 1000 voor Christus bewoning is geweest. Dat is opzienbarend, omdat de algemene indruk was dat in die natte tijd de bevolking zicht ophield in hoger gelegen gebieden.

Archol, een onderzoeksbureau uit Leiden adviseert om tijdens de bouwwerkzaamheden een actieve begeleiding in te stellen, dat betekend dat er tijdens de bouwwerkzaamheden een archeoloog toezicht zal houden. Deze persoon moet dan de bevoegdheid krijgen om activiteiten ten alle tijden stil te leggen als er interessante vondsten aan de oppervlakte komen.

De sporen in Hoogwoud verschillen sterk met het buurtschap de Gouwe die hadden vooral betrekking op de periode tussen 4000 en 2500 voor Chr. Voor de te starten ruilverkaveling in het gebied de Gouwe zijn goede afspraken gemaakt. Als er tijdens de werkzaamheden nieuwe archeologische resten worden gevonden, dan wordt dit aan het R.O.B. gemeld.

Het blijft altijd weer spannend zo geeft Hoogwoud langzamerhand zijn geheimen prijs, voor de prehistorische tijd, tevens de latere vondsten van aardewerk[3].

Geraadpleegde bronnen:

Noordhollands Dagblad
Vrij Nederland
Jaarverslagen Rijksdienst voor oudheidkundig bodemonderzoek

Foto’s:

Opgravingen C. de Boer, dhr. Berend Ulrich
Opgravingen C. v. Berkel, mevr. C. Maager-Schekkerman

Footnotes:

[1] Van het Albert Egges van Griggen Instituut voor Pre- en Prohistorie te Amsterdam
[2] Tegenwoordig wordt dit “Endelgrafcultuur” genoemd (periode nieuwe steentijd) zie Cees en 
het woiffie van Sijbecarspel
[3] Zie scherven uit de Gouwe tijd, uitgave augustus 2001 van stichting Hoochhoutwout.

 Website designed and build by

deanluma logo shade xsmall