Tewerkstelling in Duitsland
Door Piet de Boer
De heer Piet de Boer (Kees Zn), Wuiver 5 te Spanbroek, heeft in 1985 zijn verhaal als dwangarbeider in Duitsland op papier gezet. De heer de Boer is in 1994 overleden, maar met toestemming van zijn familie plaatsen wij zijn verhaal in deze uitgave opdat het nooit vergeten wordt.
Piet de Boer oud 18 jaar.
Die bizarre en verschrikkelijke tijd in Duitsland heb ik zelf aan den lijve ondervonden. We kregen toendertijd bericht, dat je je persoonlijk moest melden en laten keuren in Hoorn. Daar wij een van de eersten waren, hoorde je nog niet van onderduiken. Als je geen gehoor gaf aan die oproep werd het gezin bedreigd met laffe maatregelen. We werden vervoerd met vele anderen uit deze streken, die al in de trein zaten en zo ging het na vele uren reizen en stoppen, richting Duitsland.
Kassei
In Kaldenkirchen, het grensgebied, werden we voorlopig in heel kale barakken gehuisvest. We sliepen de eerste nachten gewoon op de kale vloer met de kleren aan. Gelukkig hadden we zelf nog een klein voorraadje voedsel bij ons en zo kwamen we de eerste dagen door. Daarna werden we overgeplaatst naar de plaatsen van bestemming. Dat werd voor mij dan, met mijn grote vriend Jan Harder, steenhouwer uit Hoorn, de plaats Kassei. Vele anderen naar Hannover, Berlijn, Bremen enz. Toen wij daar aankwamen zag het er hier en daar al flink gehavend uit door de vele bombardementen die er al hadden plaatsgevonden en waarvan wij beslist ons deel ook nog wel zouden krijgen.
Hier in Kassei werden wij geplaatst in een heel groot werk-kamp, ‘Lager’ geheten. Dat bestond uit vele barakken, die weer verdeeld waren in vele kamers, ‘hokken’ is het juiste woord. We lagen daar met vele mensen en sliepen op zgn. stapelbedden. Op het bed lag een matras dat bestond uit een harde strozak, plus nog een voddendeken. De hoofdmaaltijd bestond uit stinkende koolsoep, waarvan de kolen lagen te rotten voor de barakken. Eenmaal in de week, uren in de rij staan, na je werk, om je zure kugje, klontje boter, met wat marmelade in ontvangst te nemen, waar je dan, als je heel zuinig deed, net de week mee door kon.
In het begin kwamen er nog wel eens pakjes over van thuis, maar naarmate de oorlog heftiger begon te worden, kwam dat niet meer door de hevige bombardementen op de spoorwegen. Mocht er nog eens een pakje overkomen, dan zat de schimmel er al dik op en schraapten we het ergste er maar wat af om je honger toch wat te stillen.
Vliegtuigfabriek
Wat het werk betreft werd ik geplaatst in een vliegtuigfabriek ‘Gerhard Fiese ter Werke’. Daar werden allerlei onderdelen vervaardigd voor de diverse gevechtsvliegtuigen. Ik was daar ‘Schlosser’, d.w.z. bankwerker. Wij moesten de jonge Duitsers vervangen, die naar het front werden gestuurd. We werkten daar met velerlei nationaliteiten zoals Russen, Polen, Fransen en nog enkele anderen. Zowel mannen als vrouwen, die net zoals wij ‘gedwongen’ te werk waren gesteld. De werktijden waren zeer lang om die moordende oorlogsindustrie draaiende te houden. Vele malen moesten we het werk onderbreken door het luchtalarm. Dan hoorde je weer dat angstaanjagende geluid van die vele huilende loeiende sirenes. Het joeg je razendsnel de schuiltoren in, vele verdiepingen hoog, waar de mensen opgepropt dicht bij elkaar zaten.
Boven op die toren het zware afweergeschut waardoor de toren stond te schudden. Iedereen was bang en angstig, velen in paniek. Zou er een bom op gegooid worden? Zou je er deze keer weer levend uitkomen? Er werd veel gebombardeerd om die ‘industrie’ plat te krijgen. Zo ook in ons werkkamp. Wel hadden wij daar schuilkelders, maar die gaven enkel bescherming voor wat scherven. Zo gebeurde het overdag. De nachtploeg sliep in de barak; een voltreffer, vele collega’s in een slag weg. Zo ook het werkkamp in puin. Wij werden verplaatst. Weer een half uur verder, in een vliegtuighal. We sliepen daar op een vuile strozak waar net vele Russische vrouwen vanaf kwamen, zo tussen de gevechtsvliegtuigen in. Zo maakten we het mee. Het was weer luchtalarm, de sirenes loeiden, wij gingen het land in, languit in de greppel, want onze schuilkelders waren al platgegooid.
De hele stad in lichter laaie door de vele fosforbommen die daar waren neergegooid. Het is een wonder, dat je daar levend uit vandaan bent gekomen. Hoewel zich dit later bij mij openbaarde: ondervoeding, geen nachtrust enz. We hebben het meegemaakt, dat die beroemde stuwdammen in elkaar zijn gegooid. Gelukkig lagen wij daar wat hoog, doordat wij achter een hoge spoordijk lagen en daar het water zijn eindpunt bereikte. Als je zag wat er allemaal aanspoelde. Je zegt wel eens: Het was bij de beesten af. Nu was dat in werkelijkheid zo.
Jan Harder
U zult begrijpen dat wij altijd paraat waren en zo met onze kleren aan ter ruste gingen. Zo goed en zo kwaad als dat ging, om zo gauw als de sirenes loeiden er vandoor te kunnen gaan. Soms niet te weten waarheen, omdat je nergens meer veilig was. Door al die spanningen ben ik daar ziek geworden en was er niet zo best aan toe. Veel werd er niet naar je omgekeken. Alleen mijn goede vriend Jan Harder heeft er alles aan gedaan om mij weer enigszins op de been te krijgen en veel verzorging geboden. Maar wat wil het geval. Jan werkte bij een particuliere baas en kreeg daar wel eens een extra portie eten en deelde dat dan ook met mij. Jan mocht van zijn baas een weekje op vakantie, naar huis. Nu u raadt het wel denk? Geen Jan meer te zien. Ik gaf hem gelijk en was ook niet meer teruggekomen.
Hij was naderhand ondergedoken bij Hannes de Boer uit Hoogwoud. Door dat niet terugkomen werd alles strakker aangehaald en was alle uitzicht daarop voor ons voorgoed verkeken. Omdat ik daar nog steeds ziek lag, werd ik verplaatst wegens ‘krankheit’ in een krankenbarak. Daar lagen er al velen hun laatste dagen af te wachten. Het stond onder leiding van een Russische arts, die ook mij vele ‘Spritsingen’ (injecties) toediende. God mag weten waartoe dat diende. Was je misschien een soort proefkonijn? Om die inspuitingen op je uit te proberen?
Terugkeer naar Holland
Na verloop van tijd werd ik ‘arbeitsunfahig’ verklaard, m.a.w. afgekeurd en dat werd je daar niet zomaar. Toch ben ik er nog enigszins bovenop gekomen en wist, na vele dagen van inspanning, want ze stuurden je van het ene bureau naar het andere, om de nodige papieren in ontvangst te krijgen, met de zo broodnodige stempels voor de terugkeer naar Holland. Mijn vele collega’s, ofwel lotgenoten, hebben mij geholpen en op de trein gezet. Bij de grens aangekomen was het een en al behulpzaamheid en ontzettend nieuwsgierig hoe of wij het daar maakten en hoever de oorlog was gevorderd. Terug in Obdam aangekomen stond daar het toendertijd bekende taxibedrijf van de heer G. Ursem. Velen weten dat misschien nog wel, die paardtractie. Ik meen nog te weten dat de bestuurder de heer Jan Wever was. Ja, toen kwamen we thuis. Het ging eerst vrij goed. Daarna, door de vele ontberingen, ondervoeding e.a. heb ik nog vele maanden moeten liggen en heb nooit meer die gezondheid gehad als die ik had voor de oorlog.
Overdenking
Ik hoop dat de generatie die achter ons komt hiervoor gespaard moge blijven en beseft wat het is om in een oorlog terecht te komen, zoals wij 40 jaar terug. Welke ontberingen je moet doorstaan, niet te weten of je er wel of niet meer levend uit vandaan zal komen. Dag en nacht in spanning. Angstig, om van honger maar niet te spreken. Vaak niet te kunnen slapen van de vele gevaren die boven je hoofd hingen. Ik wilde hiermede zeggen tegen de jeugd van deze tijd: Wij hebben eerst ook een crisistijd doorstaan, de oorlog aan den lijve ondervonden. Zo ziet u, jongeren, dat ook wij het niet zo gemakkelijk hebben gehad. Ik wil hiermee eindigen. Ben door die 40 jaar terug, misschien wel enkele punten vergeten, maar misschien zijn er ook nog anderen, die deze dan misschien kunnen aanvullen.
Het ontslagbewijs van Piet de Boer