De oorlogsjaren 1944-1945
Door Mats de Jong
De familie Klaas de Jong woonde op de boerderij welke stond aan de Dorpsstraat 121 (Vlak bij de splitsing Spanbroekerweg-Pastoor Meriusstraat). Ons gezin bestond uit vader, moeder en drie kinderen. Opoe woonde ook bij ons in en dat was voor die tijd heel gewoon. Jan Hoek, die al twaalf jaren onze knecht was, woonde ook bij ons in en het was gewoon zijn thuis. Maar sinds de zomer 1944 hadden wij een onderduiker in huis, Theo genaamd en hij was al eens achtervolgd.
Eerst waren het enkele mensen die aan de deur kwamen voor eten, maar toen de hongersnood zich verergerde, kwamen er dagelijks meer dan tientallen mensen aan de deur om eten. Met handkarren, kinderwagens, oude fietsen of alleen slechts een tas bij zich. Dagelijks werd er in een enorme grote pan 24 liter melk gekookt en hier werd een stevige pap van gemaakt. Deze pap werd uitgedeeld aan de mensen die langskwamen. Als er voldoende groente, aardappelen of tarwe was, dan werd daar ook vaak nog wat van meegegeven naar huis.
De boerderij van Klaas de Jong (hoek Past Meriusstr. Spanbroekerweg)
Inmiddels hadden ook Aart en Dien, die zich met het verzet in Amsterdam bezig hielden, bij ons regelmatig een verblijf gevonden. Zij beschikten over zeer goed vervalste persoonsbewijzen. Niet kort daarna sloot ook Dolf zich bij hen aan. Hij was een student die Amsterdam moest verlaten in verband met razzia´s die regelmatig werden gehouden op hogere scholen en universiteiten. Daar ging men op jacht naar jonge jongens. Dolf zag er namelijk met zijn tengere postuur en bril, omdat hij vrij slechte ogen had, jonger uit dan dat hij was. En in deze koude winter van 1944-1945, die al vroeg begon, was het niet meer bij te houden hoeveel mensen er langskwamen voor eten en de nacht doorbrachten op de koestal. Daar achter de warmte van de koeien en gelegen in het hooi, met een koedek als dekens, had men een goede nachtrust alvorens men de volgende dag verder ging trekken.
Toen kwam de overval!
Het was in de vroege ochtend van 27 februari 1945 en iedereen was in diepe rust. Totdat er plotseling reuring om het huis was en er geschreeuwd werd: ‘Offen, offen…’. Voordat het goed en wel tot iedereen doorgedrongen was werd de deur van de koestal met geweld geforceerd en kwam de vijand binnen. Doordat deze overvallers even afgeleid werden door zo´n 10 slapers in het hooi, waren mijn ouders die in de bedstee in de woonkamer sliepen al vlug hun bed uit. Theo lag samen met mijn broer op een matras op de grond. Er werd vlug geroepen ‘Wegwezen Theo’ en deze vluchtte met zijn kleren in de hand vlug naar de volgende kamer. Daar bevonden zich namelijk ook twee bedsteden, waarvan er een als kledingkast werd gebruikt. In deze laatste bedstee was een luik gemaakt naar een schuilplaats. Daar vluchtte Theo naar toe. Inmiddels hadden de Duitsers de kamerdeur ook ingetrapt en moest een ieder met de handen omhoog gaan staan en werd er ‘Hoek’ geroepen. Tevens liepen een aantal Duitsers door naar de volgende kamer waar behalve voornoemde bedsteden ook nog een ledikant stond. Daar lag mijn zus Nel te slapen en normaal gesproken lag ik daar ook te slapen. Het toeval wilde dat ik te logeren was deze nacht en dat is de enige keer dat ik in deze vijf oorlogsjaren van huis was. In de bedstee lagen Aart en Dinie en deze moesten er direct uit en naar de kamer toe. Daar werden zij ook zwaar ondervraagd en de bril werd van Aart zijn neus geslagen. De kleren van Theo waren in de haast bij Nel onder de dekens verstopt en Theo bevond zich inmiddels al in de schuilplaats, waar hij het luik niet goed dicht kon krijgen. Hij hield de bovenkant van het luik vast met zijn handen. Nel mocht, als een wonder, in haar bed blijven liggen.
Met een grote zaklantaarn werd er in de kast geschenen door de Duitsers. Theo zag het licht door de kier van het luik, dat nog niet helemaal gesloten was, maar hij bleef het luik vasthouden. Kleren werden verschoven, de lamp ging nogmaals omlaag maar daarna keerden zij zich om. Men ging weer verder en mijn moeder moest met ze meekomen. Zij kwamen aan bij het bed van mijn Opoe die dood- en doodzenuwachtig was. En van het oude mensje van 78 jaar werden de dekens van haar lijf afgetrokken. Op dit moment vloog er een V1 over en alle aandacht was daar even op gevestigd en men sprak daarover. Dit moment nam Theo meteen waar om het luik wel goed te sluiten. Dit ging echter niet geruisloos en mijn moeder, die dit hoorde, had grote angst. Maar de V1 had de aandacht getrokken van allen en men heeft niet verder stilgestaan bij dit geluid.
Waar is Jan Hoek?
Men ging verder met het onderzoeken van de woning en in het volgende kamertje lag Dolf. Deze moest er ook uit komen en met zijn handen omhoog naar de kamer, hoewel mijn moeder zei dat het nog maar een kind van veertien was en of die niet in zijn bed mocht blijven liggen. In de kamer waren inmiddels weer anderen gekomen om mijn vader op te halen, want hij moest zeggen waar ‘Hoek’ was. Jan Hoek zijn kamer was via de dars te bereiken, maar na de overval was Jan al meteen uit zijn bed gestapt en naar de hooizolder toegegaan. Zijn bed was beslapen en hij was er dus niet. ‘Waar is hij’ werd gevraagd aan mijn vader? Deze antwoordde hierop dat hij het niet wist. Hierop werd gedreigd een granaat in de hooizolder te gooien, maar mijn vader gaf wederom aan niet te weten waar Jan was. Inmiddels werd er een handgranaat gepakt en men dreigde te gooien toen er tegelijkertijd een luid geroep van buiten af kwam met ‘we hebben hem…’. Als antwoord hierop kwam de mededeling ‘het werd tijd…’ en inmiddels werd de handgranaat weer opgeborgen en mijn vader werd teruggebracht naar de kamer.
Jan moest namelijk alles gehoord hebben terwijl hij op de hooizolder zich schuilhield en hij is van de zolder door een luik naar buiten gesprongen. Jan werd nadat hij gepakt was naar zijn kamer gebracht en werd daar met slaag ondervraagd en gedwongen te vertellen wie de commandant was van de onderduikbeweging. ‘Weet ik niet, weet ik niet…’ en steeds weer kreeg hij slaag. Jan moet toen op dat moment hebben beseft dat ze de commandant nog niet te pakken hadden. En wetende dat deze kleine kinderen had, heeft hij aangegeven dat hij zelf de commandant was! Het antwoord was dat het tijd werd dat er een antwoord kwam op hun vraag en Jan moest vlug zijn kleren aantrekken en hij werd meegenomen.
Op de koestal aangekomen riep hij nog ‘Dag baas, dag vrouw…’ en mijn moeder die in een flits de kamerdeur open deed riep: ‘Dag Jan’. De deur werd dichtgetrokken met de woorden ‘die zie je nooit meer’. Dat was ook inderdaad het geval en de lui vertrokken weer van de boerderij, eenieder verbijsterd achterlatend. Later op die dag kwamen we aan de weet dat er die dag meerdere overvallen hadden plaatsgevonden, maar dat de laatste overval bij ons was geweest. Waren ze tevreden met de vangst van de ‘commandant’?
Het was 8 maart 1945 in de vroege ochtend dat Jan Hoek, samen met andere slachtoffers, gefusilleerd is in Amsterdam vlak langs de Amsteldijk.