Stichting Hoochhoutwout biedt u het heden en het verleden van de (vroegere) gemeente Hoogwoud (Hoogwoud, Aartswoud, De Langereis, De Gouwe, De Weere). De Stichting Hoochhoutwout heeft als doelstelling om de (vroegere) gemeente Hoogwoud in al haar facetten te belichten.

Een les uit oorlogservaringen, en zo dicht bij huis!

Door Gerard van Ophem

Er wordt wel gezegd: ‘Omstandigheden maken de mens’. We bedoelen ermee dat het milieu waarin je opgroeide, de mate van welvaart, erfelijkheden, ervaringen met ouders, familieleden, school, vrienden, werkgevers, kinderen, arbeidsvoorwaarden, de politieke en maatschappelijke situatie van de tijd waarin je leeft etc. van invloed zijn op hoe je uiteindelijk in het leven staat. Die factoren kunnen zowel positief als negatief uitpakken of beide. Ten aanzien van mannen en vrouwen die een hard leven achter de rug hebben en daarnaar tekenen, hebben wij eerder waardering of mededogen dan met wie alles schijnbaar voor de wind lijkt te zijn gegaan. Hebben deze mensen naar onze menselijke, meestal materiële maatstaven, niet zoveel bereikt of houden zij er in onze ogen beperkte opvattingen en overtuigingen op na, zijn wij gauw bereid daarvoor enig begrip te tonen. En het maakt vanzelfsprekend veel uit of die beperktheid schade oplevert voor mens en samenleving. Wij zeggen dan gauw: ‘hij/zij is nu eenmaal zo, als je ook zo’n leven achter de rug hebt, is dat niet verwonderlijk, hij/zij kon niet beter weten’.

Maken omstandigheden de mens?

Het  kan  ook  zijn  dat  juist  door  die  omstandigheden karaktervorming heeft plaatsgevonden in de zin van: die kinderen van oom Jan en tante Nel hebben al vroeg hun eigen bonen moeten doppen, het zijn doorzetters geworden, kijk eens wat ze hebben gepresteerd! Die kunnen wat aan! Maar het kan ook zijn, dat door de omstandigheden de ware aard naar voren komt. Heel extreem gesteld: men groeit uit tot held of misdadiger. Wat de held betreft: die kleineert meestal zijn goede gedrag door te zeggen: ‘het was gewoon mijn plicht, ik deed wat eenieder gedaan zou hebben in die situatie’. Kun je wat betreft degene die wij betichten van foutief gedrag altijd stellen: de omstandigheden hebben hem/haar zo gemaakt? Greep hij niet gewoon zijn kans, zou hij niet een dief van zijn portemonnee zijn geweest als hij het niet gedaan zou hebben? Als hij het niet had gedaan, zou een ander het wel gedaan hebben. Zou jij het niet gedaan hebben? Zou ik het niet gedaan hebben? Een mens is snel geneigd zijn gedrag te rechtvaardigen, eindelijk gerechtigheid, genoegdoening voor wat mij voorheen allemaal tekort gedaan of aangedaan is, nu kan ik eens aan mijn trekken komen of de stand gelijk maken. Ik kan ervan overtuigd zijn niets anders dan mijn plicht te hebben gedaan. Soms kan ik me verschuilen achter een bevel van een hogergeplaatste. Alles wat kon leiden tot verhoging van mijn prestige of rang, grijp ik toch graag met beide handen aan. Het kwaad werd verdrongen naar het onderbewustzijn? Zich van geen kwaad bewust? Niet willen weten waartoe je gedrag uiteindelijk wel moest leiden? Onnadenkendheid ten top? Is dat gedrag ons geheel en al vreemd?

Mensbeelden

Wij schommelen tussen diverse mensbeelden. Voor de Griekse wijsgeer Aristoteles (384-322 vóór Christus) is de mens van nature een sociaal en politiek wezen, tot samenwerking geneigd. Bij Thomas Hobbes (1588-1679) is echter het kernthema: hebzucht en afgunst, wedijveren om meer te hebben, zich superieur willen voelen boven anderen, streven naar macht en prestige, wantrouwen, wedijver, trots. Een mededinger kan alleen bereiken wat hij begeert door een ander te doden, te onderwerpen, te overtreffen of te verdrijven. Je gaat medemensen zien als obstakels die mij dwarsbomen in mijn verlangens! Mensen komen tegenover elkaar te staan, zoeken medestanders of sluiten zich aan bij degenen die aan de macht zijn en zoeken een zondebok ter rechtvaardiging van hun handelen en ter versterking van de band met de machthebber.

Als wij dan aan het kwaad in de oorlog denken, komen bijna als eerste de concentratiekampen, de gaskamers en de kampbeulen op ons netvlies. Die vormen van kwaad hebben ten minste één voordeel: ze zijn tamelijk zichtbaar, waarneembaar, aanwijsbaar en wekken afschuw. Er zijn echter ook vormen die niet zo zichtbaar zijn of die zich geleidelijk ontwikkelen, van kwaad tot erger. Dikwijls gaat het om hebzucht, afgunst, angst of hang naar prestige. Die mens is er -zeker in eerste instantie - niet op uit zijn medemens naar de gaskamer te brengen. Maar toch kan dat wel het - al dan niet voorziene maar wel voorzienbare - gevolg zijn. De joodse politiekfilosofe Hannah Arendt (1906-1975) heeft daar indringend over nagedacht. In haar boeken spelen de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog en het begrijpen daarvan een belangrijke rol. Bij het grote publiek is zij vooral bekend door haar geruchtmakend verslag van het in 1961 te Jeruzalem gehouden Eichmann-proces onder de titel: ‘De banaliteit van het kwaad’. Ik kom daarop aan het eind terug. Zoals velen van u weten was Eichmann de administrateur en organisator van de holocaust in zijn functie van hoofd van het bureau voor de definitieve oplossing van het jodenvraagstuk. Hij verrichtte vooral administratieve werkzaamheden en probeerde zijn administratieve taak zo goed mogelijk te doen!

Wat gebeurde er in de oorlog? Enkele voorvallen uit vele!

 

Nico Mooij

 

Spanbroek/Opmeer

Op het gemeentehuis en distributiekantoor te Spanbroek speelden zich in de maanden augustus/september 1944 gebeurtenissen af waarover Nico Mooij Pzn., in 1923 geboren te Wognum, en destijds 2ambtenaar ter secretarie te Spanbroek, het volgende vertelt. ‘In de vroege morgen van den 9de augustus 1944 werden in Spanbroek enkele arrestaties verricht door te Hoorn gestationeerde Feldgendarmerie en Landwacht. Vermoedelijk was dit te wijten aan verraad. Als gevolg van deze arrestaties werden 2 illegale werkers en vier onderduikers, die bij deze personen waren gehuisvest, medegevoerd. In verband met het feit dat één der onderduikers in het bezit was van een vals persoonsbewijs en een valse Tweede Distributiestamkaart, terwijl een andere gearresteerde een vervalste Ausweis bezat, welke allen door de 2de ambtenaar ter secretarie van Spanbroek waren verstrekt, werd direct bevel gegeven genoemde ambtenaar, Nico Mooij dus, te arresteren. Op het tijdstip dat de Landwacht op het Gemeentehuis en in de woning van de ambtenaar arriveerde, was hij echter al onvindbaar. De N.S.B.-burgemeester van Spanbroek besloot daarop de administratie te zuiveren van alle vervalsingen, welke hierin door deze ambtenaar waren ingevoegd. Hierbij ging zijn aandacht allereerst uit naar de persoonsbewijzen. Vermoedelijk door verregaande laksheid van de eerste ambtenaar ter secretarie werd hem het register van afgifte van persoonsbewijzen ter hand gesteld. Het bijhouden van dit register was niet voorgeschreven en in verband met de valse exemplaren gevaarlijk, daar in dit register de namen vermeld stonden van hen aan wie een vervalst persoonsbewijs was afgegeven. Toen den 2de ambtenaar met het vervalsen begon wilde hij dit register vernietigen. Zijn collega (de 1e ambtenaar, dus hoger in rang) wilde hiertoe echter niet overgaan, daar hij dit ter controle op de persoonsbewijzen en op de persoonsbewijzenzegels had aangelegd. Met deze controle was hij belast. Hij beloofde echter dat het register een plaats zou krijgen waar het niet gemakkelijk te vinden was. Voor het geval dat het fout zou lopen, zou hij het vernietigen, althans zeker van de secretarie laten verdwijnen. Dit heeft hij echter niet gedaan. Of hij het de burgemeester ter hand heeft gesteld of dat de burgemeester het zelf heeft gevonden is mij niet bekend, maar het is bijna zeker, dat het aan hem (de 1e ambtenaar) is te wijten dat het in verkeerde handen terecht kwam. Als dit niet het geval was geweest zou het opsporen van de valse persoonsbewijzen veel moeilijker zijn geweest en daardoor had de gehele nasleep misschien voorkomen kunnen worden’. Aldus een gedeelte van het door de heer Nico Mooij in februari 1945 uitgebracht rapport over de gebeurtenissen op het gemeentehuis en distributiekantoor te Spanbroek.

Politie Koning

Waar Nico Mooij spreekt over de nasleep, vermeld ik samenvattend het volgende. Uit het onderzoek dat de N.S.B.- burgemeester vervolgens instelde bleek o.a. dat vooral politie Koning vele valse politierapporten had ondertekend, nodig voor het verkrijgen van een persoonsbewijs. Na onderzoek door de Rijksinspectie van de Bevolkingsregisters moest Koning ten gemeentehuize verschijnen. Ook al werd hem door Dirk Appel sterk aangeraden onder te duiken, Koning, man uit één stuk zoals Nico Mooij hem karakteriseert, verscheen en toonde zich voor de N.S.B.-burgemeester in het geheel niet bang. Hij ontkende zijn handtekening en was te recht door zee om bijvoorbeeld aan de ondergedoken Nico Mooij de schuld te geven waardoor hij zich er waarschijnlijk uit had kunnen redden. Hij moest enkele malen zijn handtekening zetten, die vergeleken werd met die welke onder de valse politierapporten stonden die uit de archieven waren opgediept. Geconstateerd werd dat deze met elkaar overeen kwamen. Hierna legde Koning een bekentenis af en werd gearresteerd door de Sicherheits Dienst en weggevoerd. Twee dagen hierna, op 26 augustus 1944, kwamen enkele rechercheurs bij Koning thuis voor huiszoeking waarbij zij op de hoogte bleken van de plaats waar hij bezwarende papieren waaronder bonkaarten, een pistool met munitie en een map met papieren van de ondergedoken Nico Mooij e.d. bewaarde. Hij had kennelijk tijdens zijn verhoor meer los gelaten. Deze map bevatte een aantal ersoonsbewijzen van verschillende gemeenten, ingevulde en blanco-persoonskaarten. De rechercheurs, blij met hun vondst, gingen met het pak bonkaarten naar het distributiekantoor, waar al het personeel verzameld werd. Er werd hun gevraagd wie aan Koning deze kaarten gegeven had. Toen hier niemand op antwoordde, volgde het dreigement, dat als niemand bekennen zou, al het personeel, inclusief de dames, zouden worden meegenomen naar Den Haag. Uiteindelijk trad Henk Kooter, kassier waardemateriaal, naar voren en verklaarde dat de kaarten van hem afkomstig waren. Hierna werden allen gefouilleerd waarbij bleek dat bijna elke ambtenaar meer dan één tabakskaart in zijn bezit had.

Oranje Hotel

De dames mochten naar huis, moesten over het gebeuren zwijgen. Al het mannelijk personeel werd gearresteerd en nog dezelfde dag naar het beruchte Oranje Hotel in Scheveningen vervoerd op een vrachtwagen onder leiding van tal van Marechaussees en met veel toeschouwers langs de wegen. Tijdens de verhoren die daar plaatsvonden hebben bijna alle ambtenaren volledig bekend en alles verteld wat hen over de illegaliteit bekend was. Nadat één alles verteld had, werden de anderen tegen elkaar uitgespeeld. Slechts Joh. Mooij en Dirk Appel ontkenden tot het einde toe iets met de zaak te maken te hebben. Door deze verhoren kwamen de Duitsers op het spoor van vele illegale werkers en andere gegevens. Om onbegrijpelijke redenen (zie echter hierna ook het relaas hierover van Adriaan Wegdam) heeft dit niet geleid tot huiszoekingen en arrestaties. Wierp ‘Dolle Dinsdag’ reeds zijn schaduwen vooruit? Hoe het ook zij, naar aanleiding van ‘Dolle Dinsdag’, 5 september 1944, werd al het personeel op vrijdagavond 8 september 1944 vrij gelaten, bijna zeker onder invloed van de politieke (militaire) gebeurtenissen. Hoewel één der Duitsers die hen toesprak verklaarde dat zij hun vrijlating niet verdiend hadden, maar zij genade voor recht hadden laten gelden! Elke morgen tijdens het luchten hadden zij politie Koning nog gezien. Op de vraag van één van hen aan de Duitsers waarom Koning niet met hen in vrijheid kon worden gesteld, werd geantwoord dat dit niet mogelijk was, daar zijn vergrijp te zwaar was. Zij voegden er echter aan toe, dat hij niet zou krijgen wat hij verdiend had. Dat wekte hoop, een hoop die nooit werkelijkheid werd. Volgens niet te controleren gegevens is hij naar een concentratiekamp in Duitsland overgebracht. Voor de meest recente informatie over politie Koning verwijs ik u graag naar het artikel van zijn dochter zoals dat in deze uitgave is opgenomen.

Toen schrijver dezes in 1965 met zijn vrouw en schoonouders Joh.Mooij en Anna Mooij-Poland een bezoek bracht aan zijn heerbroer Piet in Lauenstein in de buurt van Hannover, wilde vader Joh.Mooij per se een bezoek brengen aan het concentratiekamp Bergen-Belsen, ten noorden van Hannover. Zonder dit aan ons te zeggen, was zijn stille hoop daar een spoor van wachtmeester Koning te zien. Wij zagen echter slechts massagraven, naamloos. Pas jaren nadien kwam vader Joh. Mooij er voor uit waarom hij daar per se naar toe wilde.

Nico Mooij vertelt verder:

Maatregelen tegen Joden, onderduikers en hen die hen hielpen.

‘De eerste maatregelen van de ‘Moffen’ richtten zich tegen onze Joodse landgenoten. Die werden gedwongen met een gele ster opgespeld te lopen, hun radiotoestellen in te leveren, iets waartoe later alle Nederlanders gedwongen werden. Weer wat later mochten de Joden nergens meer komen. Cafés, parken, bioscopen etc. alles werd verboden terrein voor hen. Tenslotte moesten zij in bepaalde gebieden bij elkaar wonen (getto’s), hun zaken werden verbeurd verklaard en diverse N.S.B.-ers profiteerden hiervan. Het laatste bedrijf in dit drama was hun transport naar Westerbork in Drente, op weg naar de gaskamers in Midden-Europa. Gelukkig wist een aantal Joden hieraan te ontkomen. Zij werden geholpen met bonkaarten en valse papieren waardoor zij onvindbaar waren. Behalve bijvoorbeeld in geval van verraad, hetgeen ook gebeurde. Zo werd burgemeester Hoogenboom van Hoogwoud wegens het verlenen van huisvesting aan Joden, verraden, gearresteerd en op transport gesteld naar Duitsland waar hij op een transport van Buchenwald naar Theresiënstadt door honger en ellende is omgekomen. Niet voor niets is daarom in Hoogwoud een straat naar hem vernoemd. Ook werden vele jonge mannen door de Duitsers opgeroepen om arbeid in Duitsland te gaan verrichten. Velen van hen doken onder. Dan moest voor hen onderdak, voedsel, persoonsbewijzen etc. geregeld worden. Dit werd geregeld door de L.O. (de Landelijke Organisatie voor hulp aan Onderduikers). Maar als zij werden opgespoord hadden ze geluk als hun straf uit niets anders bestond dan dat zij alsnog tewerk gesteld werden in Duitsland en niet door honger of ellende alsnog omkwamen, laat staan dat zij in strafkampen terecht kwamen. Het werk in de illegaliteit leidde tot grote gevoelens van eenheid en tot diepe samenwerking. Godsdienst en politieke richting riepen hierbij geen hindernissen meer op. Het ging om bekwaamheid, organisatietalent, durf en betrouwbaarheid. Allen streefden hetzelfde doel na’.

Nico Mooij werkte o.a. samen met Nico Broers, een zoon van Frans Broers uit Wognum, later doodgeschoten. Zij distribueerden o.a. duizenden exemplaren illegale lectuur. Als lid van de L.O. verzorgde Nico Mooij het plaatsen van onderduikers. Vanwege zijn functie op het gemeentehuis kon hij persoonsbewijzen en stamkaarten valselijk uitgeven. Deze papieren werden voornamelijk verstrekt aan personen die door hun illegale arbeid door de bezetter gezocht werden. Maar als er iemand die met de illegaliteit bekend was, gepakt werd en gevreesd moest worden dat hij vanwege de mishandelingen het zwijgen niet zou kunnen houden, sliepen de andere illegalen niet meer thuis. Zo heeft ook Nico Mooij de laatste maanden voor zijn onderduiking op 9 augustus 1944 niet meer thuis geslapen. Verschillende personen die hem kenden waren namelijk gearresteerd. Maar overdag moest hij wel naar het gemeentehuis en kon hij elke dag in de val lopen. Vandaar dook hij op 9 augustus 1944 definitief onder.

Onderduiken

Onderduikers kregen geen distributiebonnen. Daarom werden er vaak bonkaarten achterover gedrukt of door de L.O.- K.P. (knokploegen van de L.O.) overvallen op distributiekantoren of gemeentehuizen uitgevoerd, zoals op 1 februari 1944 op het gemeentehuis te Spanbroek. Samen met politie Koning was er een heel systeem in elkaar gezet waardoor bijna alle onderduikers in Spanbroek van bonkaarten konden worden voorzien. Gemeentesecretaris Laout werd door de ‘ondergrondse’ van huis gehaald en gedwongen de kluis te openen; hij beschikte namelijk over de sleutels. Later werd hij door de Duitsers vastgezet, hij had zich in de ogen van de bezetters meer moeten verzetten tegen de overval. Burgemeester Keijzer moest de volgende dag bij de Sicherheitspolizei komen en werd ook verhoord. Hij werd weer los gelaten maar dook uit angst dat ze hem weer zouden komen ophalen met zijn gehele gezin onder. Een dag of tien later werd Laout vrij gelaten. Een maand later kwam er in Spanbroek een N.S.B.- burgemeester, N. Bruin, daarvoor buitenlands correspondent bij Aurora. Hij was een fanatiek nationaal-socialist die probeerde het gemeentepersoneel van de zegeningen daarvan te overtuigen. Het personeel begreep tot zijn verbazing niets van de nieuwe orde, het had volgens hem een geheel verkeerd beeld en begrip van het nationaal-socialisme. Ondanks herhaalde pogingen zijnerzijds was daarin geen verbetering te constateren!

Gemeentehuis

Nico Mooij schrijft verder in een brief d.d. 8 juni 1946 aan zijn Heeroom in Brazilië, pater Suitbertus Mooij, dat hij aan gewone onderduikers nooit valse papieren gaf, elk illegaal verstrekt persoonsbewijs vormde immers een nieuw gevaar voor hem. Hij bewaarde deze uitsluitend voor illegale werkers die in moeilijkheden zaten en bij wie deze papieren via zijn L.O.-contacten in bezit kwamen. Voor gewone onderduikers waren valse Ausweise in omloop. Voor Piet Scholten, ondergedoken bij hulpkeurmeester Mul te Spanbroek, maakte hij echter een uitzondering. Nico kende hem al lang en vond hem buitengewoon sympathiek. Nooit had Nico toen vermoed dat hij hierdoor zou moeten onderduiken. Op 9 augustus 1944 werd Piet Scholten door verraad, in de vroege morgen met Mul, Dijkstra uit Spanbroek en nog enkele andere onderduikers, door de Feldgendarmerie en Landwacht uit Hoorn gearresteerd. Zij werden naar Hoorn overgebracht. Bij fouillering bleek Piet Scholten een brief van zijn ouders bij zich te hebben waaruit zijn juiste naam en daarmee de valsheid van het persoonsbewijs naar voren kwamen. De Landwacht snelde toen direct naar het gemeentehuis van Spanbroek om Nico te arresteren, doch Nico was onderweg gewaarschuwd en heeft, daartoe geadviseerd, snel koers gezet naar het illegale centrum aan de Zomerdijk. Ook zijn ouders, broers en zusters zijn toen ondergedoken en eerst in december weer naar huis teruggekeerd. Piet Scholten, Dijkstra, Mul en de andere onderduikers werden naar Amsterdam overgebracht. Na enkele weken van opsluiting zijn ze, behalve Mul, doorgezonden naar kamp Amersfoort en in een concentratiekamp overleden.

Nog dezelfde 9de augustus is Nico naar de Wieringermeer gegaan waar hij Nico Broers ontmoette, die zich later aansloot bij de KP te Hoorn. Broers was nergens bang voor, de gevaarlijkste werkjes deed hij het liefst. Midden juli 1944 werd in een gevecht met enkele landwachters, waarbij zijn metgezel een landwachter neerschoot, zijn persoonsbewijs afgepakt. Zijn gegevens werden dus bekend en hij moest onderduiken. Via ’t Zand, Callantsoog vertrok Nico Mooij naar Heerhugowaard-Noord en Nico Broers naar De Streek waar hij in de KP werd opgenomen. Enkele maanden voor de bevrijding werd Nico Broers door een ongelukkige samenloop van omstandigheden gedwongen een overmacht aan Duitsers aan te vallen. Hierbij werd hij dood geschoten. Eerst in Venhuizen begraven, na de capitulatie werd hij op 18 mei 1945 met militaire eer ter aarde besteld in Wognum. Nico Mooij werd blijkens een besluit van 24 augustus 1944 van ‘Der Reichskommissar für die besetzten Niederländischen Gebiete’ en namens hem door ‘Der Generalkommissar für Verwaltung und Justiz’ te Apeldoorn met onmiddellijke ingang ontslagen uit zijn functie als ambtenaar van de gemeente Spanbroek wegens knoeierijen en valsheid in geschrifte.

Aartswoud en Hoogwoud

 

Adriaan Wegdam en Gerard Tulp; twee mannen uit het verzet aldaar; Joodse onderduikers in de kerktoren te Aartswoud

Adriaan Wegdam en zijn buurman Gerard Tulp, beiden onderwijzer, leidden samen het verzet in Hoogwoud, uiteraard met hulp en moed van vele anderen. Adriaan Wegdam werkte ook bij de distributiedienst en was de aangewezen man om bonkaarten te bemachtigen. Hij kreeg tevens de zorg voor onderduikers. Het wemelde ervan. Namens Hoogwoud, Spanbroek, Opmeer, Obdam, Wognum, Medemblik en Westwoud onderhield hij het kontakt met de top van de Nederlandse Unie, de tegenhanger van de NSB. Aanvankelijk werd die nog geduld door de Duitsers. Haar vergaderingen werden altijd enorme anti-Duitse demonstraties. De beweging werd al spoedig door de Duitsers verboden en ging ondergronds verder. Nadat de Ordedienst die moest gaan optreden als de Duitsers zich zouden terugtrekken, was opgegaan in de Binnenlandse Strijdkrachten, bleek hem in september 1944 dat hij stond genoteerd als plaatselijk commandant daarvan.

Adriaan vertelt: ‘Hoogwoud telde ontzettend veel betrouwbare mensen, in al die jaren is er nooit iets uitgelekt terwijl men wist dat ik in het verzet zat. Ik kende het dorp door en door, mijn vader was er 33 jaar schoolhoofd geweest. Hoogwoud kende niet veel NSB-ers. Samen met Gerard Tulp, leider van de KP (Knokploeg), hebben we eens een anonieme brief geschreven naar NSB-burgemeester de Vries waarin we hem ronduit waarschuwden dat hij het niet moest wagen om iets tegen het verzet te ondernemen. De burgemeester schreef terug dat hij er rekening mee zou houden. De Vries was in de plaats gekomen van burgemeester Hoogenboom die Joodse onderduikers had en door een vrouw die voor de Sicherheitsdienst werkte, was verraden. Wij waren gewaarschuwd en waarschuwden op onze beurt Hoogenboom die op het gemeentehuis zat. Hij ging toch naar huis, hij wilde niet dat zijn vrouw en dochter zouden worden meegenomen. Toen hij thuiskwam werd hij gearresteerd. Vlak voor het einde van de oorlog is hij in een concentratiekamp overleden. Jammer dat hij aan onze oproep om niet naar huis te gaan geen gehoor heeft gegeven. We hadden hem ergens kunnen brengen waar de Duitsers hem nooit hadden kunnen vinden.

Ik weet wel dat ik 17 Joden in de verzorging heb gehad, hetzij met bonkaarten hetzij met schuilplaatsen, naast vele andere onderduikers. Deze 17 Joodse onderduikers hebben de oorlog allen overleefd, al hebben zich tal van gevaarlijke situaties voor gedaan. Zo kregen de Joodse onderduikers bij de families Kuiper en Oostenveld eens een ansichtkaart van kennissen die waren gearresteerd en in Westerbork zaten. Iedereen kon die kaart lezen! Die stommiteit heeft gelukkig geen nare gevolgen gehad, maar wel moesten die onderduikers onmiddellijk verhuizen. De nacht hebben ze doorgebracht in de kerktoren van Aartswoud. Tenslotte hebben we hen allen in De Weere kunnen onderbrengen. De meesten hebben daar tot het eind van de oorlog gezeten.

Nadat ik eerst nog een tijdje bij de distributiedienst had gewerkt, werd ik in 1943 onderwijzer in Hoogwoud. Mijn opvolger bij de distributiedienst had mijn taak om elke maand 100 bonkaarten achterover te drukken overgenomen. Dat ging lange tijd goed. Ik bleef deze bonkaarten elke maand op de fiets of per trein naar Harrie Leeuw van het district Noord-Holland van de Nederlandse Unie te Alkmaar brengen. Ook mijn zus Gré werd hierbij dikwijls ingeschakeld. Kort nadat ik op een zaterdagmorgen met de door mijn opvolger achterover gedrukte bonkaarten naar Alkmaar was vertrokken, is daar al het mannelijke personeel door de SD gearresteerd en overgebracht naar de gevangenis te Scheveningen en verhoord door het beruchte SD-duo Poos en Slagter die alles over mij wilden weten. ‘Hij zit hiernaast in de cel’, zeiden ze, dus je behoeft niets meer te verzwijgen. Hoewel er twee man bij waren die niets loslieten, wist men op een gegeven moment alles over mij. Op dinsdag 5 september 1944 (Dolle Dinsdag) zou onze organisatie worden opgerold. Een bevriend politieagent zou ons waarschuwen zodra de SD op bezoek zou komen. De school had een alarmsignaal en op de schoolzolder had ik een schuilplaats die ook vanuit mijn ouderlijk huis te bereiken was. We werden op 5 september inderdaad tevoren gewaarschuwd, maar de SD kwam niet. Poos en Slagter schijnen onderweg ruzie te hebben gehad en zijn teruggegaan naar Scheveningen om hun biezen te pakken. Ze wilden toen nog een goede daad verrichten en stuurden hun arrestanten naar huis. Pas toen wij van diezelfde ‘goede’ politieman hoorden dat alle dossiers van Poos en Slagter waren vernietigd, durfden wij tevoorschijn te komen. Dolle Dinsdag heeft ons dus gered.

Boven v.l.n.r.: Puck Stam, Nic Vlemming, Daan de Jonge (Zwarte Daan), Jac Rietsema (Piet Stam), Muus
Konijn en Gerard Tulp. Middelste Rij v.l.n.r.: Henk Dijkstra, Dirk Huysen (Avenhorn), Manus Hofland
(Curaçao, Toffie) en Tonnis Heeris. Voorste rij v.l.n.r.: Bé de Vrij en Barned mes (Gerard Molenaar).

 

Je realiseerde je dat je nergens veilig was. Ik sliep nooit bij mijn ouders, maar bijna tot het einde toe heb ik onder mijn eigen naam in Hoogwoud mijn normale werk gedaan. Pas in april 1945 ben ik ondergedoken en wel vanwege de volgende gebeurtenis. Mijn buurman, meester Gerard Tulp, was de leider van de KP. Dat hij naast ons woonde was gemakkelijk voor ons kontakt, maar heeft mij ook doodschrik bezorgd toen er op een ochtend opeens een peloton van de Landwacht op de fiets verscheen. De commandant gooide zijn fiets tegen ons hek aan en kwam bij ons het straatje op. Ik vloog naar mijn schuilplaats op de zolder waar ik een paar uur heb gezeten (ik was van mijn slaapadres onderweg naar de kerk maar iets te vroeg en daarom ging ik bij mijn vader langs). Ik hoorde dat ze de heleboel hadden omsingeld. Achteraf bleek dat ze het op het huis van Tulp hadden voorzien. Tulp was verraden door iemand uit de Wieringermeer maar hij was gelukkig niet thuis. Die was net een dag tevoren vertrokken. Na die overval ben ik ondergedoken, er klopte toen duidelijk iets niet. Op bevel van Hitler werden in die tijd arrestanten ‘op de vlucht’ neergeschoten, die kwamen niet meer in Hoorn terecht. Daarom lag er bij de overval op Tulp al een sectie van de ondergrondse klaar om de landwacht te overvallen wanneer die succes zou hebben. We werden steeds feller, iedere keer als er weer een kameraad gesneuveld was. We wisten waarvoor we het deden, het wás de moeite waard. Voor Joden en KP-ers was het een kwestie van leven of dood. Als je die mensen hielp, wist je dat ze waren gered, dat hield ons overeind’!! Aldus Adriaan Wegdam.

Opmerkelijke uitspraak van Adriaan Wegdam: “Ik heb na de oorlog geen kontakten meer gehad met mensen uit het verzet. Ik heb direct ingezien dat je de kontakten met het verzet niet aan moest houden, dat je het verleden niet levend moest houden”. Hij heeft hiermee bedoeld te zeggen: het gewone leven weer snel oppakken en je niet op je moedig gedrag willen blijven voorstaan!

‘Droppings’ en droppingvelden

Nico Mooij gaat in zijn brief verder uitvoerig in op de gedurfde illegale activiteiten op de acht droppingvelden in Noord-Holland boven het IJ. Vooral het veld ‘Mandrill’, aan de Zomerdijk van de familie Schipper, komt aan bod. Hier vond wel 16 keer een dropping plaats. Wapens, munitie, belangrijke onderduikers, mensen met speciale opdrachten vanuit Engeland werden hier gedropt, alles wat maar met ondergronds werk van doen had was hier vertegenwoordigd. Op 9 september 1944 vond hier de eerste dropping plaats. De zich snel uitbreidende Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten hadden wapens en munitie nodig. Ook bevatten de gedropte containers thee, suiker, biscuit, sigaretten, shag, tabak, chocolade, sabotagemateriaal, springstoffen, fietsbanden, bandenbonnen etc. De maximumlading die gedropt werd, bestond uit 24 containers en 4 pakketten. In de pakketten zat meestal een inhoud bestemd voor Amsterdam, zoals geld, zenders, instrumenten, persoonlijke brieven en boodschappen. Bij een dergelijk dropping kwamen soms wel naar beneden: 120 stenguns, 6 brens (lichte mitrailleurs), 18 Winchesters (lange geweren), enkele karabijnen, 20 revolvers of pistolen, alles met bijbehorende munitie, 100 tot 150 kleine en 25 grote handgranaten, 2 bazooka’s, een massa bandenbonnen en springstoffen. De gedropte wapens werden vaak opgehaald door A.C. de Graaf, laadmeester en gewestelijk voedselofficier van de Binnenlandse Strijdkrachten. Op 17 april 1945 is hij bij Wognum doodgeschoten. De Wieringermeerpolder was die dag door de Duitsers onder water gezet, iedereen moest de polder verlaten, tal van onderduikers en illegale werkers, waaronder A.C. de Graaf, liepen toen in de val. De weg van Wognum tot het Verlaat bij Oude Niedorp is naar hem vernoemd.

Over al deze acht terreinen - wat West-Friesland betreft: ‘Mandrill’ tussen Zomerdijk en Zandwerven, in Spierdijk ‘Martini’, in Ursem ‘Winnipeg’, in Venhuizen ‘Lalou’, in Wijdenes ‘Sally’ en in Zwaagdijk ‘Oliver’ - had Hil Schipper de leiding. Deze namen waren door Londen gegeven. Elk veld had een slagwoord. Als dat, voorzien van een tijdcode, door de engelse zender kwam, wist men dat er op dat veld een dropping zou komen en wanneer. Men wist het nieuws op te vangen met kristalzenders of accutoestellen of met een klein radiotoestelletje met een batterij waarmee men alle radiostations kon ontvangen tot de ultrakorte golf aan toe. Als er een dropping was aangekondigd werden er op het veld twee rode en één witte lamp op honderd meter afstand van elkaar uitgezet, tegen de windrichting in zodat de lading niet te ver uit de buurt zou neerkomen. Midden op het veld stond een toestel ‘Eureka’ genaamd, dat radargolven uitzond waardoor het de piloot, in wiens toestel een zusterapparaat was geplaatst, mogelijk werd regelrecht op het veld af te vliegen als het in een straal van 50 km van het terrein was. Eén van de terreinmensen droeg een vernuftig apparaat (S-phone) waarmee hij kon spreken met de piloot als het toestel in de omgeving was. Als het toestel boven het terrein vloog, werden de terreinlampen, vier zaklantaarns in bepaalde vorm opgesteld, ontstoken. De terreincommandant seinde dan met zijn zaklamp de terreinlettercode in morse naar de piloot. De piloot wist dan dat hij boven het juiste terrein was. Daarop draaide het toestel - meestal een Liberator of een Vliegend Fort - om dan laag over het terrein weer aan te vliegen en zijn lading te droppen.

Zo’n dropping, vertelt Nico Mooij, was een pracht gezicht, iets om nooit te vergeten. Je was in een heel bijzondere sfeer zo’n nacht. Het mooiste was het bij heldere, het veiligste was het bij nieuwe maan. Het veld, dat ogenschijnlijk geheel verlaten was, was geheel bezet, d.w.z. op elke 150 m2 ongeveer stond één man. Iedereen was natuurlijk muisstil. Alleen de S-phonist riep op gedempte toon zijn groundcall. Voor Mandrill was dit b.v. Hello Pompey, Hello Pompey enz. Als het vliegtuig op ongeveer 25 km afstand was, was kontakt al mogelijk. Het moest dan allereerst antwoorden met de air-call; voor Mandrill was dit: Hello Massena. Het toestel moest op ongeveer 150 meter  hoogte vliegen. Niet veel hoger, want dan dreven de parachutes met daaraan de containers teveel af; niet veel lager want dan hadden zij geen tijd zich te openen. Meestal vloog het toestel eerst een keer het veld over en als het de grondlampen zag werden even de vleugel- en staartlichtjes ontstoken, normaal dropte het dus bij de tweede vlucht. In totaal is aan de Zomerdijk 65 ton wapens neer gekomen. Indrukwekkend was het de containers te zien vallen, de verschillend gekleurde parachutes te zien openen en dan het hele geval rustig naar beneden te zien zweven. En dat terwijl er soms nog geen twee uur van tevoren moffen en landwachters in de onmiddellijke omgeving waren geweest. Soms waren die nog in de buurt, dan werd de dropping uitgesteld. De parachutes werden ofwel begraven of in het hooi gestopt. Het was prima zijde en gezien de textielschaarste was het zeer waardevol. Het was natuurlijk veel te gevaarlijk om deze te gaan distribueren. Daarmee werd tot na de capitulatie gewacht. De containers waren twee meter lang, met een halve meter doorsnee en soms wel driehonderd pond zwaar. Zo snel mogelijk moest alles naar veiliger oorden getransporteerd worden.

Elk terrein had een commandant, een receptieploeg, vervoersploeg, bewakingsploeg, soms wel 40 tot 60 man. Het is hier in de omgeving allemaal goed afgelopen ook al heeft het wel eens bitter weinig gescheeld. Bijvoorbeeld toen er bij de NSB-burgemeester Bruin in Spanbroek moffen kwamen die wisten te vertellen dat er in zijn gemeente wapenen moesten zijn afgeworpen. Op hun verzoek ging hij de gehele gemeente rond om de plaats van de ‘misdaad’ te ontdekken, maar bij Zuurbier op de Zomerdijk aangekomen zei hij hun, dat daar verder niets meer was. Ze zijn toen teruggekeerd. De burgemeester zal wel vermoed hebben dat het daar wel geschied was, maar zo langzamerhand hadden verschillende NSB-ers al zoveel van de ondergrondse gehoord, dat zij veelal uit vrees voor represailles er wel voor oppasten hiervan iets te verraden. Natuurlijk niet allen, maar zij die de oorlogskansen van Duitsland niet zo hoog meer schatten en niet teveel op hun kerfstok hadden veranderden na september 1944 aanmerkelijk van houding.

In juli 1945 is er op Mandrill een imitatiedropping geweest. Hierbij waren o.a. een Canadese generaal, een Engelse kolonel, verschillende geallieerde officieren, diverse Nederlandse autoriteiten en wel 12000 toeschouwers aanwezig. Een afsluiting van de belangrijke rol die de Zomerdijk in de bezettingsjaren heeft gespeeld.

De zuiveringscommissie

Direct na de oorlog vond overal zuivering plaats. Ook van het personeel in dienst van de gemeente Spanbroek en Opmeer werd het gedrag tijdens de oorlog nagegaan. Door de Zuiveringscommissie werd daarover advies uitgebracht aan de Commissaris der Koningin in de Provincie. Voor bijna het gehele personeel in dienst van de gemeenten Spanbroek en Opmeer kon een gunstige verklaring worden afgegeven. Voor de bewuste 1e ambtenaar te Spanbroek lag dat anders. Uit het verslag van de Zuiveringscommissie d.d. 28 augustus 1945 waarvan Nico Mooij de secretaris was, komt het volgende beeld naar voren:

  1. er is sprake van een slappe houding
  2. er werd een niet verplicht register van uitgegeven persoonsbewijzen bijgehouden waaruit meerdere vervalsingen bleken
  3. betrokkene heeft dit register op eigen initiatief ter hand gesteld van de N.S.B.-burgemeester zonder dat daarom door de burgemeester, die van het bestaan ervan niet wist, gevraagd werd
  4. daardoor was het mogelijk een onderzoek naar de daders (w.o. politie Koning en Nico Mooij) in te stellen; de arrestatie van Simon Koning en de acht mannelijke leden van het Distributiepersoneel was hieraan te wijten
  5. Nico Mooij (2e ambtenaar) had betrokkene (1eambtenaar) er op geattendeerd dat het beter was dat het register werd vernietigd, daar het een groot gevaar zou betekenen als het eventueel fout mocht lopen. Zij hadden afgesproken het van de secretarie te laten verdwijnen, het werd voorlopig opgeborgen in een map met een andere titel waardoor het voor niet-ingewijden niet direct te vinden zou zijn
  6. op 9 augustus 1944 in de vroege ochtend werden bij Mul, Dijkstra en Schuurman huiszoekingen gedaan; zij hadden onderduikers met valse papieren; er moet ook hier sprake geweest zijn van verraad
  7. betrokkene is geruime tijd lid geweest van de Nederlandse Volksdienst; ook heeft hij bekend verschillende malen uitlatingen te hebben gedaan aan zijn vader betreffende het illegale werk dat op de secretarie werd verricht. Dit wordt in verband gezien met het verraad onder e.
  8. betrokkene wordt als niet berekend voor zijn functie beschouwd en wordt door zijn superieuren vaak op tekortkomingen gewezen. Promotie is voor hem practisch uitgesloten. Toen in februari 1944 de burgemeester ondergedoken was en de gemeente-secretaris gearresteerd, heeft hij de toenmalige loco-burgemeester die niet met gemeentezaken op de hoogte was, een besluit laten tekenen waarbij hij tot waarnemend secretaris werd benoemd en ging hij zich gedragen alsof hij al jarenlang secretaris was. Er werden door hem geen pogingen in het werk gesteld om secretaris Laout vrij te krijgen. Zijn moeder zou zich als volgt hebben uitgelaten: ‘Nu zullen zij hem dan eindelijk gaan waarderen’.
  9. of hij door zijn houding anderen in gevaar bracht of de goede zaak daarmee schade deed, daaraan dacht hij niet
  10. het verstrekken door hem van een persoonsbewijs aan een Jodin vond plaats na de septemberdagen, in de dagen dus dat de bevrijding in zicht was en velen poogden nog iets goeds te doen.
  11. ten aanzien van sommige feiten liet het geheugen hem - zo kort na het plaatsvinden - in de steek.

De Zuiveringscommissie adviseerde tot schorsing van betrokkene over te gaan. Met ingang van november 1945 werd hem door de Minister van Binnenlandse Zaken ontslag uit zijn functie verleend waarbij tevens alle aanspraken op pensioen of andere rechten voor hem en zijn nagelaten betrekkingen werden opgeheven.

Hannah Arendt en haar uitleg van de banaliteit van het kwaad als een kader voor het begrijpen van de kern van het kwaad. Hannah Arendt levert met haar boek over Eichmann onder de titel ‘Eichmann in Jerusalem’ een van de grootste bijdragen aan het ethisch denken in de afgelopen eeuw. Het is een zeer diepe beschrijving van één vorm van het kwaad. Hannah Arendt wijst op het gevaar van de lege, tot niets verplichtende algemeenheden zoals het begrip ‘collectieve schuld’, dat automatisch onze oordeelplicht opheft. Een collectieve, algemene benadering doet de individuele schuld verdwijnen. Zij stelt: ‘U bent niet schuldig voor de holocaust (het collectief), maar wel voor het weghalen van uw buurman (het individuele geval)’! Of zoals een overlevende van de holocaust bij de onthulling van het holocaustmonument op 10 mei 2005 te Berlijn het uitte: ‘aansprakelijk willen zijn voor de wijze waarop de kinderen met hun herinneringen aan de daden van hun ouders omgaan’.

De kern van haar analyse is echter waar zij schrijft dat het kwaad in nazi-Duitsland de eigenschap had verloren waaraan de meeste mensen het herkennen. Eichmann bleek een fatsoenlijke en lichtsgetrouwe functionaris, die zichzelf de vragen niet stelde waar denkende mensen niet om heen kunnen. In deze simpele en huiveringwekkende gedachteloosheid zag zij de banaliteit van het kwaad. Arendts punt is dat het kwaad uit heel gewone, banale, acties kan voortkomen. Deze zienswijze erandert onze opvatting dat het kwaad altijd iets demonisch zou moeten zijn. Met de beste wil ter wereld kon men aan Eichmann geen demonische kant ontdekken omdat hij niet voldeed aan het beeld van de door en door slechte mens. Hij had er alleen maar nooit bij stilgestaan wat hij eigenlijk deed. Precies ditzelfde gebrek aan motieven en fantasie stelde hem in staat zich te verontschuldigen en uit te leggen waardoor het kwam dat hij niet verder was bevorderd. Pure gedachteloosheid en het afwezig zijn van individuele verantwoordelijkheid waren het wat hem voorbeschikte één van de grootste misdadigers van zijn tijd te worden. Dat een dergelijk gebrek aan werkelijkheidszin en een dergelijke gedachteloosheid in een mens samen meer kwaad kunnen aanrichten dan alle boze driften die het mensenhart eigen zijn, dat was voor Hannah Arendt de les die men in Jeruzalem kon leren.

 Website designed and build by

deanluma logo shade xsmall