Stichting Hoochhoutwout biedt u het heden en het verleden van de (vroegere) gemeente Hoogwoud (Hoogwoud, Aartswoud, De Langereis, De Gouwe, De Weere). De Stichting Hoochhoutwout heeft als doelstelling om de (vroegere) gemeente Hoogwoud in al haar facetten te belichten.

De geschiedenis van een kerkorgel

Door L.Th. van Meer

Leo Th. van Meer heeft, toen hij in Aartswoud (Schoolstraat 33) woonde, de kerkelijke archieven van zijn woonplaats bestudeerd. Op basis van deze archieven heeft hij een heel aantal artikelen geschreven. Hij woonde toen al in Hoogwoud. Toen de kerk van Aartswoud 100 jaar bestond, is een gering aantal van deze artikelen gebundeld tot een boekje. Ook zijn er artikelen van zijn hand verschenen in de dorpskrant Rond de Lastdrager. Naderhand is hij naar Zundert verhuisd. Hij heeft toen aangegeven het erg op prijs te stellen als de rest van zijn schriftelijke werk ook gepubliceerd zou worden. Hij is in 2003 overleden.

We schrijven voorjaar 1850. De eeuwenoude kerk van Aartswoud leunt stevig tegen zijn massieve toren aan. Buiten is het zonnig en blauw en de talrijke vogels in de hoge bomen rondom de kerk kwetteren hun vrolijkste Lentelied. Zijn het deze opgewekte tonen die de kerkmeesters en notabelen inspireren tot het verlangen naar wat muziekbegeleiding bij het zeer zeker mooie gezang der godsdienstoefeningen? We weten het niet; wél weten we dat ze in een vergadering van 28 maart van datzelfde jaar de aankoop overwegen van een orgel: Het éérste orgel wat in de oude kerk zijn machtige klanken zou laten galmen. Daarom werd toen besloten «bij aldien de kosten, zoo ter aankoop en plaatsing van een orgel, met de aankleven vandien, de financiële Staat van het Kerkefonds niet te zeer drukkende zijn, alsdaar de noodige informatiën te nemen...».

Kerk uit Aartswoud.

 

Zoals gebruikelijk bewandelt men de weg der zekerheid: eerst de kat uit de boom kijken, het nodige weten en pas dan handelen. Zo kan dan op 7 april de voorzitter meedelen dat hij «gebruik makende van eene advertentie uit de Haarlemse Courant, betrekkelijk het te koop aanbieden van een Kerkorgel te Raamsdonk, door namelijk naar gezegde orgel te informeren... ontvangen had eenen brief, inhoudende opgave der Koopprijs, zoo ten aanzien van het orgel op zichzelve als met deszelfs oxsaal, zijnde het Orgel gestelt op ƒ. 750,- en het oxsaal op ƒ. 150,-». (NB.: het oksaal is de galerij voor de zangers en het orgel). «De vergadering over een en ander gedelibereert hebbende, werd besloten, om genoemde orgel door een deskundige te doen onderzoeken, en bij gunstige bevinding hetzelve alsdan te koopen». Al gauw heeft men een expert gevonden in de persoon van de heer Meiroos uit Enkhuizen, door wie kerkmeesters «meergemelde orgel hebben doen inspecteren». Het resultaat is erg gunstig, daar «gemelde orgel alleszins voldeed aan de vereischte».

De kerkmeesters van Aartswoud reizen nu af naar kerkvoogden van Raamsdonk om als goede economen te trachten iets van de prijs af te dingen. Maar ze vinden in dat kleine Brabantse dorp hun gelijken in handelsgeest en moeten terugkomen met de boodschap «dat het hun Kerkmeesteren niet was gelukt de koopsom te doen verminderen, met uitzondering van slechts tien gulden vermindering van het oxsaal en alzoo meergemelde orgel hadden aangekocht voor eene Somma met inbegrip van het oxsaal van Achthonderd en Negentig gulden.- Dat gemelde orgel voor rekening Der Koopers moest worden getransporteerd, schoon vragtvrij aan het vaartuig daartoe afgezonden, zoude worden bezorgd». Dat een dergelijk uitstapje naar het verre Zuiden niet in een dag kon worden afgelegd en verre van goedkoop was, leert ons de onkostenrekening van 1850: «Kerkmeesteren wegens gemaakte kosten naar Enkhuizen en Raamsdonk betrekkelijk het Inspecteeren en aankoopen van een Orgel ten behoeve van de kerk ƒ. 109,60». Ze hebben ook het «noodige onderzoek gedaan naar een persoon de vereischte bezittende, om meer gemelde Orgel uit elkander te nemen, en ter plaatse in elkander te zetten en daartoe bereids hadden gevonden den heer Volmeijer Orgelmaker te Amsterdam».

Vervoer

De vervoerskwestie moet ook nog worden geregeld; hiervoor begeven ze zich naar Kolhorn om er te onderhandelen met schipper Jan Sentes, die blijkbaar meer met dit bijltje had gehakt. Ze zullen onderweg wel niet hebben aangelegd voor een verfrissing, want ze brachten slechts 40 cent in rekening voor «onkosten naar Colhorn wegens het aannemen van een schipper ter overvoering van het orgel van Raamsdonk». De kerkmeesters hebben dus over de vracht onderhandeld en mogen over een bedrag «van hondert à hondert en vijf gulden beschikken als daartoe vereischt worde». Wel krijgen ze van de voorzitter te horen «dat onder gemelde somma zoude begrepen zijn, alle voorziene en onvoorziene uitgaven van Sluis-, leg- en Kaaigelden; ook dat daaronder nog zoude begrepen zijn, het kosteloos onderhoudt der Commissie, uit een of twee personen bestaande, welke tot de overneming enz. van meergemelde Orgel zich zouden belasten». «Eindelijk werd bepaald, dat aan de Commissie, als eene Honorarium zou worden uitbetaald, voor elke dag reize, vanaf het oogenblik der afreize tot de tijd van de te rug komst, eene Somma van Eenguldenvijftig cent».

Als Commissielid wordt benoemd G. Leijen, tevens belast «met de noodige werkzaamheden dier reize». Leijen gaat met zijn collega C. Kooij naar Raamsdonk om er ter plaatse toezicht te houden op het uit elkaar nemen en het inladen van het orgel in de schuit. Ze varen op 14 mei af en zijn pas op 22 mei terug, uiteraard met het zo begeerde muziekinstrument. De bijkomende kosten zijn niet gering: mei 1850: «betaald aan Sjouwersgeld zoo te Raamsdonk als te Aartswoud voor het schepen- en ontschepen van het orgel ƒ. 9,40». «Aan Gerrit Leijen voor het halen van het orgel te Raamsdonk ƒ. 13,50». «Aan schipper Jan Sentes vragtloon enz. voor het orgel ƒ. 105,- »; juli 1850: «Aan de Rendant voor een trap voor het orgel ƒ. 6,75»; en natuurlijk niet te vergeten de aanschafprijs: «15 Mei, aan Kerkvoogden te Raamsdonk betaald ƒ. 890,- zijnde de koopsom van het Orgel». Wie dacht dat men er daarmee vanaf was, zeer zeker niet de kerkvoogden, want behalve voor het vervoer, was er ook nog een flink bedrag uitgetrokken voor het in orde maken van het pas gekochte instrument: «Aan den Heer Hofmeijer arbeidsloon zoo te Raamsdonk als te Aardswoud voor het uit elkander nemen en in elkander zetten van het Orgel benevens aangebragte vernieuwingen en verbeteringen ƒ. 422,-». En daar het meteen gestemd werd, moest er een nieuwe functionaris worden aangesteld en wel de orgeltrapper, die voor de nodige lucht moest zorgen: «bet. voor de orgeltrapper bij het stemmen van het orgel ƒ. 4,25».

Inwijding

Tenslotte was er de inwijding op 15 september 1850; hiervoor had men o.m. de ‘deskundige’, de heer Meiroos uitgenodigd, die met volle jubeltonen de machtige klanken van het orgel door Aartswouds kerk liet galmen en «voor gedane diensten vóór en met de inwijding ƒ. 55,-» ontving. Ook de nieuwe predikant van der Horst werd niet vergeten; niet alleen dat hij ƒ. 60,- kreeg voor door hem bij de inwijding gemaakte kosten, maar men besloot ook aan het einde van het jaar «den leeraar Dominee J. P. van der Horst als een bewijs van achting het door Zijn Eerwaarde gekochte varken voor de som van ƒ. 21,50 ten geschenke te geven».

Orgel met engelen.

 

Het orgel is er; de organist nog niet. Dus «werd als organist aangesteld Dirk Tates ondermeester te dezer plaats en waarnement Organist vanaf de tijd der Inwijding van het Orgel op een jaarlijksch tractement van Vijfenveertig gulden, onder bepaling dat alle zoodanige werkzaamheden van reparatiën, stemming enz. voor zooverre dezelven onder het berijk zijner vermogens mogten vallen en door hem konden worden daargestelt en in orde gebragt, door hem zouden worden verrigt, zonder daarvoor eenige vergoeding te genieten, met uitsluiting nogthans der benodigde materialen». «Nog werd bepaald, om aan den Organist ter regestreering onder het spelen gedurende den godsdienst twee jongelingen toe te staan en voor genoemde personen gezamentlijk een jaarlijksch Zakgeld toe te kennen van vijf gulden, door den Organist aan genoemde personen uittrijken». «Verder werd goedgekeurt de aanstelling van een Orgeltreder, door den Rendant-Kerkmeester benoemd, in de persoon van Pieter Gorter, op een jaarlijksch tractement van Zes gulden, om de twee jaren één paar nieuwe muilen te gebruiken op het orgel, met nog het genot van een stoof des winters».

De notulen der vergaderingen van Kerkmeesters en Notabelen geven een uitgebreid verslag van de aankomst van het orgel en de feestelijke sfeer, die daarbij heerste; ik laat het hierbij in extenso volgen: «Had de heer G. Leijen, gelijk gezegd is, andermaal de reis naar Raamsdonk in Commissie op zich genomen, ook de Heer C. Kooij, op uitnoodiging bleef niet in gebreken zich daartoe bereids te verklaren, welke beide genoemde Heeren op den 14en Mei zich op reis begaven, en op den morgen van den 22en denzelven hadden volbragt. De gemeente algemeen met de handelingen van het Kerkbestuur ingenomen zijnde, gaf daarvan de duidelijkste blijken, want nauwelijks is de aankomst bekend, of men vindt meer handen en rijtuigen als vereischt werd om het Orgel, uit het vaartuig, binnen de muren van ons kerkgebouw binnen te brengen. Bestuurderen door de overtuiging der tevredenheid der Gemeente aangemoedigd, bleven dan ook niet ingebreken in de daarstelling van alle zoodanige werkzaamheden als noodig was, zoo ter verbetering en verfraaing der Kerk als ter plaatsing van het Orgel. Was de overvoering van het Orgel genoegelijk en was het dien dag feestdag, de dag der Inwijding van hetzelve, welke op den 15 September plaats had, was een dag vol vreugde en genoegen. Eene van elders zaam gevloeyde Schaar van menschen, zich met de Gemeente vereent hebbende, woonde desvoordemiddags het Inwijdingsfeest bij. De gepaste indrukwekkende reden van onzen jongen Leeraar, de Weled. Heer J. P. van der Horst afgewisselt door gezang en orgelspel deed de vergaderde menigte na afloop daarvan, meer dan voldaan ons Kerkgebouw voor eenige uren verlaten, omdesnademiddags de invoering van eenige muziekstukken op het Orgel, door den Heer Meiroos bij te wonen. Ook dit feestuur werd met verwisseling van gezang en orgelspel met groot genoegen door gebragt, enweltevreden mag men veronderstellen keerde elk naar zijne woonplaats te rug. Dezen dag werd gesloten met eene Zamenkomst der Leden van het Kerkbestuur met hunne vrouwen aan de Pastorij, door Heeren Kerkmeesteren daartoe uitgenoodigd, welke gezorgt hadden voor een feestelijk onthaal. Ook deze Zamenkomst was aangenaam en genoegelijk en scheide niet dan indenvroegemorgen, waarmede dit feest teneinde liep. Tot daar dit aantrekkelijke relaas!

Organist Tates

Toen Aartswoud zijn orgel kocht, was dit al meer dan een eeuw oud; het was gebouwd in 1743 door Matthias Amoor en had blijkbaar nog niets van zijn klankvolheid verloren; de kerkgangers luisterden dan ook met genoegen naar de prachtige klanken, die hulponderwijzer/organist Tates er uit wist te toveren. Tates’ muziek werd trouwens niet alleen in Aartswoud zeer op prijs gesteld, want hij krijgt al spoedig een aanbieding van elders. Hij houdt van zijn dorp, maar het valt hem - ondanks zijn vele bijbaantjes – niet mee aan het einde van het jaar de touwtjes aan elkaar te knopen en het aanbod is verleidelijk. Hij vraagt dus om opslag, temeer daar hij «elders in dezelfde functie geplaatst kan worden, met een aanmerkelijke verhooging van tractement». De kerkmeesters raken hem ook niet graag kwijt, temeer daar hij zich zo handig heeft getoond in het opknappen van kleine karweitjes aan het orgel. Hij krijgt zijn loonsverhoging, echter niet zonder dat daaraan enige voorwaarden verbonden worden. Het kerkbestuur besluit dus «in aanmerking nemende de diensten door genoemde Tates gedurende bijna 2 jaren van het bestaan des Orgels te Aardswoud gratis bewezen, zoo door stemming als door reparatie waar zulks noodig was, het tractement als organist, te rekenen vanaf den 1 Julij 1852, te stellen op 80,- gulden, onder bepaling nogthans, dat genoemde D. Tates zich verbond, voor zooverre zulks onder zijn bereik en vermogen stond, het Orgel te stemmen en de daaraan komende gebreken te herstellen, met voldoening echter van de daartoe benoodigde materialen en gereedschappen».

Een sprong, in twee jaar tijd, van ƒ. 45,- naar ƒ. 80,- is niet te versmaden en Tates blijft aan. In 1859 krijgt hij er weer ƒ. 20,- bij en zit nu op ƒ. 100,-. Via de toonladder van het orgel ligt nu ook de weg voor hem open naar de treden van de maatschappelijke ladder en brengen zijn nevenfuncties als voorzanger, secretaris van het kerkbestuur, verzorger van het natje en droogje bij de vergaderingen enz. hem een aardige duit op.

Vooraanzicht van het orgel.

 

Tates verrichtte dus wel het z.g. kleine onderhoud van het orgel, maar van werkelijke reparaties had hij geen kaas gegeten. Zo gebeurde het dan ook dat, als men einde 1873 voor grotere reparaties staat, de hulp wordt ingeroepen van de Heer Knipscheer te Amsterdam, die de zaak komt bekijken en een begroting van de te verwachten kosten indient. Die liegen er dan ook niet om: bijna 400,- gulden. Toch aarzelt het Kerkbestuur geen moment en «wordt algemeen goed gevonden de oude blaasbalgen te laten repareeren» en «het orgel van een nieuw windtoestel te voorzien en een der registers te vervangen». Tevens wordt nu tegen ƒ. 25,- per jaar een vaste stemmer aangetrokken, belast met het «jaarlijksche onderhoud van het orgel, bestaande in het stemmen en repareeren van kleine gebreken», zodat Tates’ taak wat verlicht wordt.

Orgeltreder Gorter

Onze orgeltreder P. Gorter daarentegen heeft het nog niet verder kunnen brengen dan zijn loontje van ƒ. 1,50 per kwartaal en om de twee jaar een paar nieuwe muilen. Hij vindt het langzamerhand welletjes: tenslotte zit hij nu al ruim 17 lange jaren lucht in het orgel te trappen, zonder er ooit één cent meer voor gekregen te hebben. Hij laat de muiltjes voor wat ze zijn, trekt de stoute schoenen aan en vraagt «om verhooging van tractement». En zowaar... hij krijgt er prompt een gulden per kwartaal bij, zodat hij nu – de muiltjes niet meegerekend - op een tientje per jaar komt. Voorlopig blijft hij dan ook maar weer trappen!

1876 wordt een groots jaar: onze Pieter Gorter viert dan zijn «vijf en twintigste jaardag als orgeltreder». Men «besluit hem te vereeren met een cadeau, waarop toepasselijke inscriptie». De keus valt op een sigarenkoker van ƒ. 7,50; een koker is er om gevuld te worden; dus krijgt Gorter er ook honderd (100) sigaren bij van 1,6 cent per stuk. Voor anderhalve cent kocht men in die tijd nog een goede sigaar! Een der in 1873 gerepareerde blaasbalgen begint in 1879 tekenen van vochtaanslag te vertonen. Om hem verder te vrijwaren van «dampte», besluit men «openingen in den zolder en in het vloertje van de blaasbalgkamer te maken, opdat er vrije luchtspeling kon plaats hebben. Wellicht dat hierdoor de dampte vanzelve verdwijnt, waardoor verdere voorzieningen onnoodig zouden worden».

We zijn weer een jaartje verder! Pieter Gorter is niet meer een van de jongste en heeft al aardig wat muilen op het orgel versleten. Kerkvoogden zijn van mening dat het tijd is om naar een vervanger uit te zien en Gorter nog wat van zijn oude dag te laten genieten. Onze orgeltreder wordt «om deszelfs hoogen ouderdom onder toekenning van eenig pensioen eervol ontslagen». Het pensioen bedraagt ƒ. 8,- (acht) per jaar. Als opvolger komt C. Nannes in dienst op een jaarwedde van zeven gulden, een soort aanvangsalaris dus.

Nieuwe kerk

In 1883 start de bouw van een nieuwe kerk. Men wil nu eigenlijk wel van het orgel af, dat al 140 jaar oud is. Men biedt het via een advertentie te koop aan, waarop enkele reacties binnen komen o.m. van een orgelmaker uit Veendam. Die heeft men echter al gauw door, daar men in zijn schrijven tussen de regels door kan lezen, dat het hem «blijkbaar minder om het oude orgel, maar méér om het plaatsen van een nieuw te doen was».

Serieuzer beoordeelt men een brief van de Herv. Gem. te Hensbroek en een «keurcommissie» van de kerk uit dit naburige dorpje komt het orgel bekijken en wil er ƒ. 550,- voor geven, «een som die de Voorzitter gemeend heeft nog niet te moeten aannemen». Hij moet toch over enkele dagen naar Hensbroek en zal dan daar met het kerkbestuur zelf gaan praten, want uiteindelijk is zo’n keurcommissie toch ook niet de baas! Wel krijgt hij van een der Notabelen het advies «den vogel niet over het touw te laten wippen», m.a.w. de kans niet voorbij te laten gaan. Zijn bezoek aan Hensbroek levert nog geen direct resultaat op: men wil er daar eerst nog eens goed over nadenken. Als na een paar dagen Hensbroek nog niets van zich heeft laten horen, stuurt Aartswoud een brief met het verzoek om «uiterlijk Maandag» te berichten of de Kerkvoogdij het orgel voor ƒ. 550,- wil, ja dan nee. Het antwoord luidt ‘nee’.

Orgel naar Ruinerswolde

Voorlopig gaat men nu het orgel uit elkaar nemen; «het pijpwerk wordt in de pastorie opgeborgen en het houtwerk op den stalzolder van Vorst voor een huurbedrag van ƒ. 10,-». Ene Velterman uit Alkmaar haalt het voor ƒ. 30,- uit elkaar, waarna men het nu in de Kerk. Courant te koop aanbiedt voor ƒ. 500,-. Er komt al heel gauw een antwoord uit Ruinerswolde, waar de Chr. Geref. Gemeente veel belangstelling toont, eerst om inlichtingen vraagt, om kort daarop te antwoorden bij monde van zijn predikant J. Groenewegen «dat het oude orgel tegen den prijs van ƒ. 500,- door zijn kerkeraad wordt aangenomen; hij verzoekt intusschen eenig uitstel van verzending, om eerst de zoldering gereed te hebben». Toen die klaar was, werd het door schipper L. de Haan uit Medemblik voor ƒ. 45,- naar Berghuizen vervoert, waar het op 8 juni 1884 werd ingewijd. De kisten voor het vervoer van de orgelpijpen etc. kostten destijds ƒ. 21,-. Te vermelden valt nog dat de Geref. Kerk van Ruinerswolde het vroegere Aartswouder Orgel in 1977 geheel heeft laten restaureren door Flentrop B.V. te Zaandam. Het is nu bijna twee en een halve eeuw oud, wordt nog steeds bespeeld en schijnt nog niets aan volheid van klanken te hebben ingeboet.

Het orgel zoals het nu in Ruinerswolde staat.

 

 Website designed and build by

deanluma logo shade xsmall