Stichting Hoochhoutwout biedt u het heden en het verleden van de (vroegere) gemeente Hoogwoud (Hoogwoud, Aartswoud, De Langereis, De Gouwe, De Weere). De Stichting Hoochhoutwout heeft als doelstelling om de (vroegere) gemeente Hoogwoud in al haar facetten te belichten.

De gezusters Kaijer (twee bijzondere vrouwen uit een bijzonder gezin – deel 2)

Door Martien Hoogland

Als je praat met Mien en Tiny Kaijer, trekt het maatschappelijk en kerkelijk leven van Hoogwoud, in het midden van de twintigste eeuw, aan je voorbij. De zussen, geboren in 1922 en 1925, speelden een hoofdrol in vele organisaties zoals de Katholieke Actie en de EHBO. Verder waren ze de drijvende krachten achter de textielzaak van Kaijer. Deze werd in 1937 opgericht door hun moeder Veronica Kaijer. Zij blijkt de inspiratiebron te zijn geweest in het leven van haar dochters. Moeder Kaijer hield een dagboek bij waar in dit verhaal dankbaar gebruik van is gemaakt. Citaten hieruit zijn cursief met ‘aanhalingstekens’.

In deel 1 werd het huwelijk van de ouders Rikus en Veronica Kaijer behandeld, alsmede het transportbedrijf van Rikus. Verder werd ingegaan op de deelname van Mien en Tiny aan De Graal. Deel 2 gaat over het textielbedrijf van de weduwe Kaijer, de Katholieke Actie en andere maatschappelijke initiatieven van de dochters Kaijer.

Noodlot

Veronica beschrijft in haar dagboek wat er gebeurde op maandag 11 oktober 1937. Het was wasdag. Vader draaide nog een schommel voor hij op pad ging. Tussen de middag kwam hij thuis voor het middagmaal. Daarna haalde hij voor boer Malman van het Noordeinde een vracht bietenblad. Op diens erf reed hij tegen de muur van het huis, viel tegen het portier van zijn auto en bleek te zijn overleden. Rikus had al eerder tegen zijn vrouw geklaagd dat hij af en toe ‘weg was’, als hij in de auto zat. Er werd geen aandacht aan gegeven, maar Rikus bleek hartpatiënt te zijn.

Portretfoto's van Rikus en Veronica Kaijer, 1936.

Iedereen in Hoogwoud bemoeide zich hierna met het gezin Kaijer: wat moet er nou toch gebeuren. ‘En daar zat ik dan, 45 jaar, en dan al weduwe die achterbleef met twaalf kinderen’, zo schrijft ze. ‘Sociale voorzieningen waren er niet, naar de gemeente gaan wilde ik niet. Pastoor Bitter zei: je zult vader en moeder tegelijk moeten zijn’. Moeder kreeg wel hulp van iedereen. Zee en Koorn bleven nog een tijdje met de vrachtauto rijden, maar dat werd bezwaarlijk. Personeel huren voor de auto was moeilijk. Veertien dagen later was het vrachtbedrijf verkocht aan Piet Boots, voor 1250 gulden.

Textielzaak

‘Ik moest iets zoeken om aan de kost te komen’. Een kruidenierszaak werd haar aangeraden. Nee, liever iets in textiel. Ze had gehoord dat er in die branche wel eens een kwartje tussen de centen zat. Haar dochters steunden haar. ‘Steunvreters wilden we niet worden. Een poepezak (zak waarin een rondreizende manufacturier zijn koopwaar vervoerde red.) wilden we ook niet, maar een echte winkel was prima’. Het gezin Kaijer huurde tussen mei 1929 en februari 1940 de boerderij van Blauw (Zuideinde 47).  De winkelruimte in dit pand, die bakker Pranger tot 1929 had gebruikt, werd in ere hersteld. De ruimte naast de woonkamer werd groen geverfd en Simon Smit maakte er rekken voor de rollen textiel. Moeder ging samen met dochter Jo naar Alkmaar om bij groothandel Kofa Spruit inkopen te doen. Het was van alles een beetje: een rol flanel, een rol ongebleekt linnen, wat sokken en een sjaal, voor een bedrag van 900 gulden. ‘Als dan de gekochte artikelen in de winkel lagen uitgestald, leek het in onze ogen wel erg weinig’, zo schrijft Veronica. Op 12 november 1937 werd de zaak geopend. Aanwezig waren leden van vaders en moeders familie, de heer Haakman van Kofa Spruit, aannemer Smid en Hannes de Boer. De gaslamp waaide nog uit, herinnert Mien zich. Electrisch licht was er nog niet.

De winkel was altijd open, tot bedtijd aan toe. Dat was ongeveer tien uur in de avond, dan ging de deur op slot. Vroeg in de ochtend kwam buurman bakker Van Diepen regelmatig vragen hoe het ging. Dat was een hele steun voor moeder Kaijer. De zaak liep vanaf het begin goed. De dag na de opening kocht de vrouw van Hannes de Boer zowat een hele rol flanel om pyjama’s van te maken. Mien moest de volgende dag alweer op de fiets naar Alkmaar om nieuwe stof te halen. Al heel gauw was de omzet zo groot dat een vertegenwoordiger van Kofa Spruit naar de winkel kwam. Als ‘s avonds het geld werd geteld, zei moeder wel eens: ‘Zou er een rijksdaalder tussen zitten die jonkies krijgt?’ ‘Ik had veel steun aan mijn kinderen’, zo schrijft ze. Jo en Mien waren erg handig met de naald. Mien kreeg veel werk aangeboden door boerinnen uit het dorp. Al snel werd ze geholpen door Tiny die de afwerking ter hand nam. In 1937 haalde Mien op de huishoudschool te Spanbroek haar diploma’s lingerie, kostuum en couperen. Eens in de week ging ze ’s avonds naar de klas waar zuster Lidwien les gaf.

Uitreiking van diploma's van de naaischool te Spanbroek, 1937, namen boven vlnr: Marie Wever, Gre 
Koelemeijer, Mien Kaijer, Trien de Haan, Gre Mooij (Kees dochter), Jans de Boer, Nelie Ursem,
Marie Bakker, Cor Schipper, Afra Groot en Trien Schouten.
Beneden vlnr: onbekende Zuster, pastoor Mathot, onbekende Zuster en Marie Klaver.

Stukgoed

Verstand van kleding had Veronica in het begin nog niet. Ze verkocht dan ook geen nieuw goed, maar verder van alles: vooral lappen stof waar de vrouwen nog zelf kleren van maakten. Je verkocht deze stof per meter, ofwel ‘aan het stuk’. Het ging om flanel of keeper om ondergoed of pyjama’s van te maken. Of lakenkatoen voor lakens en schortgoed van gebloemd katoen. Verder het duurdere graslinnen voor lakens en slopen. Linnen was er in vele soorten en prijzen: licht en zwaarder, ongebleekt of gebleekt. Het werd gekocht door boerendochters die nog met hun zelfgemaakte uitzet pronkten tijdens theevisites. De gasten dronken dan bruidstranen, ofwel koffie gevolgd door een drankje. Het textiel lag op stapeltjes, bijeengehouden door een lint.

Molton en baai

Kaijer verkocht ook stukgoed voor mannenkleding. Het ging om kielegoed voor werkkleding en verder flanel voor zomeroverhemden en wolflanel voor winteroverhemden. Onderhemden werden nog gemaakt van traditionele stoffen als molton of baai, dat was dubbelzijdig molton. Dit was dikke, dure stof die niet meerekte. Deze hemden gingen niet vaak in de was, eens in de twee tot vier weken. Baai raakte al voor de oorlog uit de mode en moeder Beerepoot kocht het laatste exemplaar. Verder droegen boeren en tuinders een ‘gezondheid’, een borststuk als bescherming tegen de kou. Als ondergoed was er de traditionele Platjaeger lange onderbroek, maar Kaijer ging al snel het moderne interlock ondergoed verkopen. Dit was kant en klare kleding zonder knopen, gemaakt van rekbare stof. Mannen droegen nog geen pyjama’s, maar de molton hemden met half lange mouwen die ze ook overdag droegen. Een enkeling droeg een lang wit hemd. De firma Bulthuis uit Hoorn leverde kleingoed, zoals sokken en handschoenen. Hun zaak heette de Gekroonde Schaapjes.

Nieuwe leveranciers

Al snel ging moeder Kaijer bij andere textielzaken kopen. De firma Piet Lunter uit Bolsward ging vooral goedkoper textiel leveren. Dat was stukgoed, zoals flanel, kielegoed en in mindere mate molton, manchester en pilo. Verder kant en klare kleding, zoals overalls die toen in de mode kwamen. En manchester broeken en mouwvesten die per paar wel vijftig gulden kosten (vest 19,95), wat in die tijd een heel bedrag was. Manchester was luxer dan pilo. Deze Plunter zoals hij door de Kaijers werd genoemd, was een man van belang in Bolsward. De firma Groot en Eerdman verkocht wol per ‘sluuf’, lange strengen zwarte wol die je om de rug van een stoel deed waarna je de wol tot een bol kon draaien. Wol werd overal voor gebruikt, voor sokken, truien en ondergoed. Kaijer verkocht ook doodshemden. Dit waren lange witte hemden die tot aan de voeten reikten. Ze waren van achter open en voor man en vrouw identiek. Er was altijd een exemplaar in de winkel op voorraad. Een keer overleden er twee mensen op één dag en moest Mien op de fiets naar Alkmaar om een extra hemd te kopen. Al snel na de oorlog werden mensen in gewone kleding begraven.

Concurrenten

In Hoogwoud was Swan de belangrijkste concurrent. Vader Cees Swan verkocht in het verleden luxe stoffen aan de boerenfamilies, maar in de slechte jaren dertig liep deze markt steeds minder. Wel verkocht Swan nog luxe schorten en mooie gebloemde zakdoeken. Zoon Leo stapte over op gewone spullen en had daar last van ons, weet Mien nog. Traditionele boerenfamilies bleven bij Swan kopen. Kleermaker Nardus Bos verkocht werkkleding en maatpakken. Nardus zat in kleermakerszit in zijn werkplaats. Hij had een klompvoet overgehouden aan de ziekte polio. In de winkel stond zijn zus Cornelia die lupus ofwel lepra had aan haar neus. Ze leidde een teruggetrokken leven en kwam nauwelijks in het dorp. Nardus ging al na een korte periode zijn stof via Kaijer inkopen en nam ook werk van Kaijer aan, zoals het verkleinen van bovenbroeken en het aanzetten van ritsen. Met een speciale machine maakte hij knoopsgaten in dikke stof. In de loop der jaren ontwikkelde zich vriendschap tussen Nardus en de Kaijers. Mien herinnert zich dat hij veel boeken las van Visser-Roozendaal, moderne boeken met realistische beschrijvingen van de relatie tussen mannen en vrouwen. Dit paste bij zijn protestantse levensovertuiging.

Spaarfonds

Moeder Kaijer had geld nodig om extra voorraden te kopen, maar de Hoogwouder boerenleenbank wees haar verzoek om een lening af. Kassier Gerard Wegdam was ontstemd over dit besluit. Thuisgekomen zei hij: “Dat mens heeft goud in haar handen”, herinnerde zijn dochter Gré zich nog goed. Wegdam zei in huiselijke kring nooit iets over bankzaken, en pas veel later kwam Gré te weten dat haar vader het over de aanvraag van Veronica Kaijer moet hebben gehad. Moeder Kaijer zocht naar andere vormen van krediet. Kofa Spruit wees haar op een spaarfonds van een weduwe die in Heerhugowaard een winkel dreef. Mensen kochten bonnen waarmee ze na een paar maanden noodzakelijke uitgaven konden doen. Zo kreeg de winkelier de beschikking over geld. ‘Zes weken liep ik door het dorp om klanten te interesseren’, zo schrijft ze. Ze ging via het Zuideinde naar Opmeer, om via de Koninginneweg, de Pade en het Noordeinde weer thuis te komen. Dit gebeurde lopend, want fietsen moest ze nog leren. Velen werden lid, boeren en burgers, katholiek en protestant. Het ging bijvoorbeeld om de Appels van de Oosterboekelweg, de Rookers van het Noordeinde, en om bakker Jonker van de Boekel. De rotestanten hadden geen eigen textielzaak. Daarbij kwam volgens Mien dat de protestantse vrienden van Rikus Kaijer hem en zijn gezin trouw bleven.

Het werd een succes. In het begin waren er 140 stempelklanten. Moeder Kaijer liet bonnenboekjes drukken bij Dries van Bergen uit Opmeer. Het waren eenvoudige boekjes met alleen het opschrift ‘Weduwe V. Kaijer Hoogwoud’ op de voorkant. In het boekje kreeg de klant stempels of een kruis, al maar gelang de inleg. Niet iedereen ging trouwens sparen bij Kaijer. Sommigen dachten: vrouwtje Kaijer redt het wel en bleven kopen bij Swan. De kinderen Kaijer gingen wekelijks de mensen af om de inleg op te halen, van een kwartje tot soms wel een gulden. Mien kwam wel eens met veertig gulden thuis, wat een behoorlijk bedrag was. Ook broer Jan ging de mensen af. Bij het afrekenen thuis sprak hij de namen van de klanten omgekeerd uit: Blaas van Kerkel ging het dan, dit tot hilariteit van de kinderen Kaijer.

Tiny doet appelen in de oven van bakker Jonker om ze te laten drogen.

 

Armenzorg

In deze tijd overleed opoe Jong. Ze liet een mooie zwarte jas na met een kraag van bont. De tantes Jong zeiden: ‘Vrouwtje Kaijer, niemand past die jas eigenlijk beter dan jou’. Moeder kreeg de jas en droeg deze ook in de kerk. Toevallig had het armbestuur net vergaderd over mogelijke bijstand aan moeder Kaijer. Ze had immers een groot gezin en nog nooit een uitkering gehad. Besloten werd om een bijdrage te geven, maar toen sommige leden van het armbestuur haar de volgende zondag met de jas in de kerk zagen, veranderde men van mening. Op die maandagmorgen kwam boer Huiberts bij Kaijer in de winkel vragen of hij moeder kon spreken. De dochters keken daar van op, want een man in de zaak was opmerkelijk. Huiberts zei tegen moeder dat het armbestuur aanvankelijk besloten had om haar een bijdrage te verlenen. Moeder antwoordde snel dat ze zich kon redden, het was niet nodig. ‘Ja inderdaad’, vervolgde Huiberts, ‘want we hebben je zondag in de kerk gezien en vonden dat niemand zo’n mooie jas heeft, dus gaat die bijdrage niet door’. Moeder antwoordde: ‘Ik zal achter op die jas zetten: geërfd van moeder’.

Verhuizen

Het gezin Kaijer bewoonde nog steeds de boerderij van Blauw. Dit had nadelen. De geur van koeien en kuilgras verspreidde zich door het hele huis. Dat was niet aangenaam. In oktober 1939 zei Hannes de Boer tegen moeder dat het huis van Pannekeet in de Boekel vrijkwam. (nu Burg. Hoogenboomlaan 74, later zou Piet Commandeur daar zijn kruidenierswinkel beginnen.) Met hulp van dokter Pool en notaris De Boer werd het huis gekocht, en in mei 1940 werd de woning annex winkel ingericht. Moeder moest nog veel moeite doen om de overschrijvingskosten van 125 gulden te betalen. Ze vroeg het aan veel mensen en uiteindelijk wilde een veehouder haar het bedrag lenen.

De Oorlog

Tiny herinnert zich het begin van de tweede wereldoorlog nog goed. Op vier mei 1940 sliep ze bij Maartje Biersteker (zie deel 1) en om half vier ‘s nachts werd ze wakker van het geluid van vliegtuigen. Ze rende naar hun huis aan de burgemeester Hoogenboomlaan en bonsde op de ramen. ‘De oorlog is begonnen’, zei Tiny tegen haar verbaasde moeder. De tweede dag zag Tiny rookpluimen boven de duinen hangen. ‘Bergen wordt gebombardeerd’, zei ze tegen bakker Thijmen de Haan. Voortaan moesten de ramen geblindeerd worden en Maartje besloot dat ze dan maar vroeg te bed moesten gaan. Dat was helemaal saai. Tiny klaagde bij moeder en die besloot dat ze niet meer hoefde te gaan. Maartje verhuisde daarop naar Hoorn.

De oorlog was van invloed op de textielzaak. Tiny kreeg naailes (lingerie en kostuum) van de nonnen in Spanbroek, maar het diploma kostuum haalde ze expres niet omdat de Duitsers mensen zochten met zo’n diploma. Kaijer kocht al voor 1940 bij de Joodse zaak S.I. de Vries uit Amsterdam, vooral goedkope series ondergoed en broeken. Mien ging naar de zaak aan de Ouwezijds Voorburgwal, vlak bij de Oude Kerk. Ze zag er de eerste transporten van Joodse mensen vanaf het Centraal Station. Vertegenwoordiger Valensia kwam ook in Hoogwoud langs en klaagde dat hij binnenkort misschien niet meer zou komen. ‘Niet zo somber’, probeerde moeder Kaijer hem op te vrolijken, maar inderdaad op een bepaald moment kwam hij niet meer. Pas onlangs hoorde Tiny dat Valensia de oorlog overleefde. Kaijer begon met nieuwe dingen in de zaak. Al vanaf 1937 was er een etalage, een klein raam waarin een eenvoudige jurk hing, tegen de achtergrond van een gordijn. Vanaf 1938/39 kocht men etalagematerialen, zoals steunen voor prijskaarten, bij B & W in Amsterdam. Tijdens de oorlog etaleerde Kaijer een babypop en begon men dus al met babykleding.

Kleren voor kaas

Harry Lunter kwam de laatste oorlogsjaren niet meer langs. Er was geen brandstof meer om met de auto over de Afsluitdijk te komen. Kaijer ging steeds meer kopen bij Otto van Os die in Alkmaar een groothandel had. De zonen Nico en Joop hadden er de leiding. Bij hen kon je voor een kaas, roomboter of een stuk spek nog wel eens aan extra kleding komen. Ze werden de belangrijkste leverancier en ze hebben ons door de oorlog gesleurd, herinnert Mien zich. Moeder en Mien gingen regelmatig naar Alkmaar om kleren te kopen. Dit gebeurde eerst nog met de tandem. Fietsen leerde moeder Kaijer pas in 1942, op vijftigjarige leeftijd. De reis was niet zonder gevaar want regelmatig hielden de Duitsers razzia’s om fietsen te vorderen. Een keer werden ze gewaarschuwd dat de Duitsers voor Alkmaar stonden te wachten. Moeder besloot om via Oudorp te rijden, maar dat bleek nog een hele rit. Normaal staken ze op bij café Muizenvreugd van Piet Bloothoofd, gelegen tegenover de Friese brug. Daar stalde vader Rikus vroeger zijn auto. Door de omweg kregen ze honger en bij een boerderij zei moeder tegen Mien: ‘Als jij je nou eens voordoet als een hongertrekker dan krijgen we misschien wat’. Maar Mien zei: ‘Jij bent ouder, voor jou is het gemakkelijker om te vragen’. Moeder besloot aan te bellen en zei eerlijk: ‘Ik ben geen hongertrekker maar ik ben hier voor zaken en we hebben honger’. Ze kregen brood en soep en gesterkt konden ze weer verder gaan.

Het gezin Kaijer op 25 mei 1944.

Hongertrekkers

Op een keer kwam moeder Kaijer terug van zo’n fietstocht naar Alkmaar. Bij Veenhuizen trof ze langs de kant van de weg twee huilende kinderen aan die bij een bakwagen stonden. In deze wagen lag hun moeder die van uitputting was bezweken. Veronica zei: ‘Kom maar met mij mee’. Daar zagen Mien en Tiny hen aankomen. Blij waren ze er niet mee: ‘Weer twee monden erbij’, dachten ze. Hun zorgen werden bewaarheid. Het meisje overleed korte tijd later, maar het jongetje overleefde het. Hij bleek echter open TBC te hebben en stak diverse kinderen Kaijer aan. Het was 1945. Jo kreeg deze gevreesde ziekte en ging naar een kuuroord in Davos om te herstellen. Ze bleef er twee jaar. Moeder schreef haar iedere week een brief, maar kon haar niet een keer opzoeken, gewoon omdat er geen geld voor was. Andere leden van het gezin Kaijer kregen ook TBC. Moeder Kaijer moest een verzekering afsluiten om de kosten van verplegers en het sanatorium te betalen. Ze kreeg hiervoor bijstand van de gemeente. Veronica moest een keer bij burgemeester Breebaart komen, die vroeg wanneer dat geld zou worden terugbetaald. Hij werd zelfs kwaad. Moeder Kaijer moest hemel en aarde bewegen om begrip te krijgen.

Kracht naar Kruis

Tijdens de oorlog nam moeder Kaijer vele mensen op in huis. Dat werd de kinderen wel eens teveel. Tijdens het avondgebed sprak moeder altijd de woorden: ‘O Heer, geef ons kracht naar kruis’. Een keer rende Gerard huilend naar boven. Hij zei dat dat niet hielp: ‘Door elke keer mensen op te nemen, halen we narigheid binnen’. Het waren moeilijke tijden. Een keer brachten de kinderen een illegaal omgezaagde boom naar huis, die moest dienen als brandhout. Het was de boom tegenover de boerderij van Schouten (Herenweg 44). Moeder zei tegen haar kinderen dat ze bij deze boom vaak haar zorgen had laten gaan, als ze ‘s avonds een rondje liep.

Na de oorlog

Het laatste oorlogsjaar was er helemaal geen textiel meer te koop en ging moeder Kaijer thee en koffie verkopen, surrogaat wel te verstaan. Na de oorlog moest de zaak weer van voren af aan beginnen. Pas vanaf 1947 werd de distributie in Nederland opgeheven en kwamen er weer spullen te koop. Kaijer kon het assortiment uitbreiden met gebreide truien, terwijl ook de nylonkous toen populair werd. Deze werd opgehouden met een kousenband of een jarretel. Moeder Kaijer vond het aanvankelijk geen artikel van deze tijd, maar daarin vergiste ze zich. Deze kousen waren nog wel prijzig en ladders werden opgehaald (hersteld) in het atelier van Seine in Alkmaar. Moeder bezocht fabrieken in Enschedé waar ze lakens kocht van graslinnen, een stevige witte stof. Vanaf ongeveer 1955 kwam het merk Cinderella in de mode (kreukvrije lakens en slopen). Verder bezocht ze met de trein de AB fabrieken in Tilburg voor wollen dekens, tien tegelijk.

De winkel vlak na de verbouwing van 1950, met rechts een kleine etalage.

 

Mien en Tiny: een twee-eenheid

In het jaar 1950 namen Mien en Tiny de leiding over van moeder Kaijer. Zij was oververmoeid na een periode waarin verschillende van haar kinderen TBC hadden gehad. Ze ging een paar maanden naar een rusthuis nabij Zeist. Het besluit van de zusters om de winkel van hun moeder voort te zetten was niet vanzelfsprekend. Tiny pakte in deze tijd de trein naar ’s-Heerenberg om zich op te geven voor werk in de missie. Ze werd niet aangenomen omdat ze TBC had gehad. TBC was volksvijand nummer 1 en je behoorde tot de 12.000 getekenden in het land. Tiny had lang in sanatoria in andere delen van het land gelegen. Ze was erdoor veranderd, sprak zelfs een beetje een ander dialect. ‘Stel je niet aan’, kreeg ze te horen van sommige vriendinnen; andere waren al lang getrouwd. Na haar ontslag uit het sanatorium, in 1950, kreeg ze het advies om zittend werk te gaan doen. Dat gebeurt niet, dacht Tiny.

De zussen besloten toen om met de winkel verder te gaan. Het winkeltje werd een winkel. Maar verzakelijken wilden we niet, ze gingen (doen) er iets bij doen. Zo werden vele maatschappelijke initiatieven genomen (zie verder in dit verhaal). De zussen besloten om de winkel te vergroten door de keuken bij de zaak te trekken. Een breuk met de bedrijfsvoering van hun moeder was dat echter niet.

De winkel in de jaren vijftig, Veronica trots voor de schappen met babykleding.

 

Woninginrichting

Verder begon Kaijer op kleine schaal met spullen voor woninginrichting, zoals vloerbedekking en gordijnen. Synthetische spullen raakten in zwang. Voor verkoop waren diploma’s verplicht. Mien volgde daarom cursussen van de katholieke middenstandsvereniging. In Utrecht deed ze examen voor de diploma’s woninginrichting, textiel en meubelen. Ze was de enige vrouw en slaagde cum laude. Ze was ijveriger dan vele mannen die andere bezigheden hadden. Tiny haalde vijf diploma’s voor het kleinvak, zoals ondergoed en handschoenen. Op deze diploma’s heeft de zaak Kaijer jarenlang gedraaid. De inrichting van woningen veranderde ingrijpend in de naoorlogse jaren. Sommige boeren hadden nog een traditionele inrichting. Zo had Cees Schouten op de plavuizen vloer van zijn woonkamer een 16-els wollen karpet liggen. Dit was de grootste maat die er was, met afbeeldingen van rozen in de kleur groen, bruin en rood op een grijze ondergrond. In zijn aparte pronkkamer hingen gordijnen van rood velours die tot aan de grond reikten en op de tafel een pluchen kleed met stoelen met een zitting van trijp (fluweel red.), zo voornaam mogelijk. Mien werd daar in de jaren veertig nog op gastdagen ingehuurd. Arbeiderswoningen en gewone boerderijen hadden een kale, houten vloer, soms bedekt met een mat van sisal, een zogenaamde Chinamat. Ook waren er kokosmatten en kwam al voor de oorlog balateumzeil op de markt. Na de oorlog kwam linoleum op de markt, wol op een kunststof ondergrond en biezen uit Genemuiden, een natuurproduct.

Echte mode

Traditioneel hing men voor het raam een zogenaamd Lancaster trekgordijn en voor de onderste helft van het raam halfhoge wit katoenen gordijnen aan een roede. De Lancaster kwam oorspronkelijke uit Engeland. Vanaf 1950 kwamen synthetische gordijnen in de mode, in een veelheid aan kleuren en opgehangen aan een rail. Kaijer kocht deze spullen bij Wijers aan de Nieuwezijds Voorburgwal in Amsterdam, dé zaak voor wooninrichting. Zij gaven voorlichting over hoe bedden te behandelen: met de klopper op de dekens slaan mocht niet meer. Kaijer ging vooral steeds meer moderne kleding verkopen. Rokken en broeken werden gekocht bij S.I de Vries, echte mode, soms voor wel twee of drie duizend gulden per keer. Dat geld had Mien contant bij zich. Op de terugreis vroeg ze zich soms af of ze deze confectie wel zou kunnen verkopen, maar dat bleek nooit een probleem. Soms stonden de klanten in Hoogwoud al buiten de zaak op haar te wachten. Kaijer bleef ook bij Kofa Spruit kopen, o.a. modern ondergoed zoals slipjes en interlock hemden. Tweedelige flanellen pyjama’s werden in snel tempo populair. Ook nieuwe babykleding diende zich aan. Een uitzet bestond uit zes lakens en slopen en zes molton onderleggers. Voor de baby een navelbandje, een hemd, borstrok en truitje. Verder twintig oogjesluiers (met ingeweven pukkeltjes) en twintig zachtere tetraluiers. Ten slotte een speciale nachtpon voor de aanstaande moeder en een sluitlaken, om na de bevalling haar figuur weer goed te krijgen.

Uitbreiding

De zaak groeide voorspoedig en eind jaren vijftig was Kaijer uit de oude zaak van Pannekeet gegroeid. Kaijer kocht in 1959 kruidenierszaak de Rijstvogel van Piet Commandeur om op die plek een geheel nieuwe winkel te bouwen. Commandeur nam de winkel van Kaijer over. In het tussen-gelegen huis woonde Koeman, de eerste beheerder van het postkantoor van Hoogwoud. Moeder Kaijer ging met Mien en Tiny boven de nieuwe winkel wonen. Ook broers Jan, Anton en Gerard gingen in de zaak werken. Gerard werkte omstreeks 1950 eerst bij Piet Lunter in Bolsward en ging bij terugkomst met een grote koffer vol textiel de huizen langs. Na de aankoop in 1954 van de eerste bedrijfsauto, een Bedford, ging hij zich steeds meer bezighouden met installatie van vloerbedekking en gordijnen en na de verbouwing van 1965 met meubelen. Jan hielp mee met inkopen en begon in Voorburg met een eigen zaak.

Tiny doet boodschappen bij de Rijstvogel, ze is in dienst bij dokter Pool.

 

Ook Anton ging in de jaren vijftig met een koffer textiel de klanten af tot hij na zijn trouwen een eigen zaak opende in Oudkarspel. De ontwikkeling van de zaak Kaijer na 1960 valt buiten het bestek van dit artikel. Enkele feiten zijn nog: In 1965 nam men het café van Jan Ligthart over en moeder Kaijer stapte toen uit de zaak. In 1974 werd de oude boerderij van Blauw bij de zaak getrokken. Schaatskampioene Atje Keulen-Deelstra verrichtte de opening.

De eerste auto van Kaijer, 1954, met Gerard achter het stuur.


De nieuwe zaak van Kaijer op de plaats van de Rijstvogel, 1959,
links de oude noodslachterij van Gert Breed.

We richten nu onze aandacht op de maatschappelijke activiteiten van de gezusters Kaijer.

De Katholieke Actie

Na de opheffing van de Graal werd in 1946 in Hoogwoud en Opmeer de Katholieke Actie opgericht. Deze beweging richtte zich op steun aan katholieke gezinnen, maar ijverde ook voor verdieping van het katholieke geloof. Dat was volgens Tiny nodig omdat tijdens de oorlog het organisatieleven eigenlijk op nul was komen te staan. Veel was verwaterd. Afgezien van De Graal was er weinig aan persoonlijke vorming gedaan. Een missieweek moest het voor het hele jaar goed maken. De Katholieke Actie was een soort voorhoede die de parochianen moest inspireren.

Leiding

De afdeling Hoogwoud telde ongeveer twintig leden, zoals Annie de Haan, Annie Koenis, Leen Klaver, Marie Langedijk en diverse Schilders. De meesten waren lid geweest van de Graal. Elke week kwam men bijeen in de kerkherberg en de jaarvergadering werd gehouden in de grote zaal van de kerkherberg, wat een hele eer was. De eerste leidster was Trien Ursem uit Opmeer, dochter van postbode Gert en werkzaam in de huishouding van Marie Klaver. In april 1947 bedankte ze wegens haar huwelijk met Ben Klaver. Mien zou haar opvolgen maar werd ziek, waarna Afra Groot (van Herenweg 100) benoemd werd door pastoor Bitter. Mien werd op 7 juni 1949 assistent-leidster en zus Tiny volgde in 1955 Afra Groot op. Tiny kreeg hiervoor de tekst met het openingsgebed, de ledenlijst en het notulenschrift overgedragen.

Praktische Punten

Het vrouwbeeld van de katholieke actie vertoonde grote gelijkenis met dat van de Graal. Laat je stem horen, in een tijd dat woorden als inspraak en assertief nog onbekend waren. Ogen en oren behoorden de kost gegeven te worden, ook om noden in de huishoudens te signaleren. Hulp aan de grote katholieke gezinnen stond nog steeds voorop. Lijsten met jonge gezinnen werden opgesteld. Afra en Mien deden verslag van de Praktische Punten, zoals hulp aan het gezin van Simon Groot op 19 mei 1947. Op 9 juni meldde Afra Groot dat ze bij mevrouw Blauw-Zuurbier zou kijken hoe hoog de naaistapel wel mocht zijn. Op 7 juli dat de trouwe werkploeg bij Simon Groot onverstoord doorgaat, evenals bij S. Rinkel. De hulp van Annie Schilder aan het gezin Borg kan met ere genoemd worden. Mien en Tiny gingen regelmatig een avond kousen stoppen bij Afie en Wout Hoogland. Het was er altijd gezellig. Als ze binnen kwamen, zat Wout onderuitgezakt in zijn stoel en zei: ‘Zo moide, vertel eens wat’. Dan volgden mooie verhalen. Buurman Klaas Hoek vroeg eens na een lange periode van droogte: ‘Wout, als jij nou eens om regen bidt, dan valt het ook op mijn land’. Wout kon niet werken en was niet zo ingenomen met deze protestantse grap: ‘Bij de goddelozen wassen (groeien) de rozen op de klompen’, reageerde hij.

De kapelaans

De geestelijkheid speelde bij de Katholieke Actie een grotere rol dan bij De Graal. De kapelaans Huyink, Lenders en Bakker verzorgden de geestelijke vorming van de afdeling. Deze Franciscanen van het klooster te Niedorp werden gewaardeerd. Toen Lenders naar Limburg ging, zongen de leden van de Katholieke Actie: ‘We willen de pater houden, zo de wet anders beslist’. Kapelaan Bakker was zelfs een begrip in Hoogwoud. Hij nam het initiatief tot de bouw van een knutselruimte voor de verkenners, gelegen achter de kerkherberg.

De Katholieke Actie viert de overdracht van de troon van Koningin Wilhelmina naar haar dochter Juliana in
1948. Boven vlnr Trien Manshanden, onbekend, Lucie Dol, Jo Kaijer, Engeltje Dekker (PD), Grietje Kaijer,
Engeltje Dekker (JD), Agie Dekker, Cilia Langedijk, Afra Blauw, Neeltje Manshanden en Amma Manshanden.
Midden vlnr Trien de Boer, Duw de Boer, Duw de Boer, Vera de Boer, Trien de Haan en Mien Kaijer.
Voor vlnr Truus Kaijer, Ariaantje Groen en Joop van Diepen.

 

De Katholieke Actie kreeg ook een plaats in de kerkelijke dienst. Bij de sluiting van het veertigurengebed liepen twee leden van de afdeling mee in de processie, samen met andere katholieke standsorganisaties. Sommige, zoals de LTB, droegen een vlag.

Pinkstervuur

Op 23 april 1947 opende de nieuwe moderator Victorius Lenders de vergadering met het Veni Sancta Spiritus, ofwel het lied van de Heilige Geest:

Kom Heilige Geest
vervul de harten van uw gelovigen 
ontsteek het vuur van de liefde
zend uw geest uit
en alles zal worden herschapen

De leden antwoorden dan: ‘Gij zult het aanschijn der aarde vernieuwen’. Lenders meldt dat het blad Pinkstervuur besteld moe(s)t worden. Men zag zich als een schepsel Gods, afhankelijk van Zijn genade. Typerende woorden waren: ‘Heer laat uit mij groeien waar gij me voor gemaakt hebt’. De leden van de Katholieke Actie waren een voorhoede. Bij goed gedrag ontvingen ze ‘de zending’ van de bisschop (Huibers). Tiny viel deze eer te beurt, tijdens een mis in de parochiekerk. In een brief van 16 april 1947 feliciteerde kapelaan Duyn haar: ‘De leiding van de katholieke kerk heeft uw werkkracht nu officieel aanvaard. Ik hoop dat U erin zult slagen de wereld rond U iets katholieker te maken.’ Tiny en M. Klaver gingen in juni 1947 naar Hoorn ter verlenging van hun zending. Toch ervoer Tiny een grote mate van gelijkheid, als je als lid maar lang genoeg je best deed, kreeg je vanzelf de zending. Binnen de groep heerste gelijkheid, alleen de leidsters hadden wat meer te vertellen. Niet iedereen in de parochie zag trouwens het nut in van zo’n voorhoede. Net als bij de Graal kwam er vanuit de parochie commentaar of dat allemaal wel nodig was. Sommigen vonden deze beweging te Rooms, aan de andere kant hadden conservatieve katholieken nog steeds moeite met de lekeninbreng. De Katholieke Actie signaleerde lacunes in het verenigingsleven. Zo melden de notulen van 19 mei 1947 dat er in Hoogwoud geen club is voor meisjes. Initiatieven hiertoe werden genomen, evenals een gebedsactie voor het slagen van dat jeugdwerk: ‘Daar we de hulp van boven zo nodig hebben’. Op 9 juni 1947 werd de oprichting van een zogenaamd Thuisfront voor onze dertien jongens in Indië besproken. Gedurende een korte periode werden pakketjes opgestuurd.

Het dekenaat

De Katholieke Actie viel onder het gezag van het bisdom Haarlem. Kapelaan Duyn van het dekenaat Wognum was districtsmoderator en Cilia Beerepoot uit Wognum was districtleidster. Op 11 mei 1947 kwamen de leidsters van de dorpsafdelingen in het zusterhuis in Wognum bijeen voor een conferentie over de waarde der Nederigheid. De boodschap was om God te erkennen en om je niet hoogmoedig boven andere mensen te plaatsen. Dan volgde een kruiswegoefening en ‘s middags nog een bijeenkomst. Leden behoorden ook actief in de wereld te staan, tijd te nemen voor ontspanning, aan hun toekomst te denken en hun aanleg te ontwikkelen door het beoefenen van muziek en toneel. Vele leden volgden in 1950 in Hoorn een cursus ‘Inleiding in het Volle Leven’, gegeven door pastoor Bank. Hij behandelde de ontwikkeling van het menselijk lichaam en verschillen tussen man en vrouw. Hij kon dat goed uitleggen, volgens Tiny.

Hemel en hel

Moderator Lenders besprak het verschijnsel communisme, zij het summier, herinnert Tiny zich. Diverse leden snapten eigenlijk niet dat zoiets in het Oostblok kon bestaan. In het algemeen leefden de mensen in een kleine, beschermde wereld. Zo dachten sommigen nog dat Adam en Eva de eerste mensen op deze wereld waren. Men leefde in een koker en had moeite om daar buiten te treden. Zo ging Tiny een keer naar een openbaar zwembad in Hoorn. Dat kwam haar op verjaardagen op commentaar te staan. Een detail is dat de Katholieke Actie een index bijhield van boeken die je niet mocht lezen, zoals Dokter Zjivago van Boris Pasternak. Aan de andere kant werden al vraagtekens geplaatst bij het traditionele denken. Pater Bakker praatte een keer over hemel, aarde en hel. Marie Langedijk van de Gouwe vroeg of ze dat wel moest geloven. Haar twaalf broers en zussen haalden allemaal wel eens rottigheid uit, maar dat ze daarvoor in de hel zouden komen, daar geloofde ze niks van. Mijn moeder (van de schrijver, red.) Rie Schilder vond het trouwens minder gepast om zo tegen de pater in te gaan.

‘Mijnheer pastoor’

Pastoor Bitter veranderde in zijn nadagen. Hij praatte op een menselijke manier met je alhoewel er afstand bleef, volgens Mien. Het bleef ‘mijnheer pastoor’. Een van de laatste keren dat hij aanwezig was, zei hij: ‘Ik kom al op leeftijd en laat mijn gedachten gaan en ik maak me zorgen over jullie generatie. Er heerst een andere sfeer, door emigratie, meer contact met niet katholieken terwijl de soldaten uit Indonesië met een andere moraal terugkomen’. Volgens pastoor Bitter zou hun generatie het moeilijk krijgen, ook bij het zoeken van een geschikte man. Sommige meisjes raakten ongehuwd zwanger, wat een grote zorg was in die tijd. Bitter was toen zelfs geëmotioneerd, herinnert Mien zich.

De cursusgroep volgt de Inleiding in het volle leven,
op het missiehuis Mill Hill in Hoorn, met in het midden pastoor Bank en directeur Leenders, 1950.

Ook Tiny leerde pastoor Bitter op een andere manier kennen. Een keer hielpen dertien leden van de Katholieke Actie met het in het zwart inrichten van de kerk. Dat gebeurde op verzoek van een veehouder. Na afloop trakteerde pastoor Bitter de meisjes op een borrel. Ook toen uitte hij zijn zorg over hun generatie, over het ongetrouwd blijven. Hij gaf toen zelfs een adres voor huwelijkscontacten. Tiny zei: ‘Nou pastoor heb je ze op een bossie’. Bitter kon er om lachen en liet zo een andere kant van zijn persoonlijkheid zien. Eigenlijk was hij een gevangene van zijn functie als ‘mijnheer pastoor’.

Andere wind

In 1954 volgde Leenders Bitter op als pastoor. Met de komst van deze boerenzoon uit Ouderkerk aan de Amstel ging er een andere wind waaien door de Hoogwoudse parochie. Hij benadrukte de gelijkwaardigheid tussen katholiek en protestant en de eigen verantwoordelijkheid van de mens. Als Tiny hem vroeg naar dispensatie in de vastentijd dan zei hij dat ze niet zoveel moest vragen. Als Mien vroeg of een boek op de index stond, zei hij dat ze van hem alles mochten lezen. Hij vond mogelijk de hulp van de Katholieke Actie aan de grote gezinnen betuttelend en uit de tijd1. In 1955 volgde Tiny Afra Groot op als leidster. Afra trouwde en ging in Middenmeer wonen. Diverse leden wilden erheen om haar te feliciteren. Mien had net haar rijbewijs gehaald en besloten werd om er met vijf leden heen te gaan. Moeder Kaijer opperde nog of het niet gevaarlijk was om meteen daarheen te rijden. Dat zou wel meevallen, het was een rechte weg. De volgende vergadering kreeg Tiny het commentaar: ‘Wij hadden ook mee gemoeten’. Maar de auto was vol. Tiny legde de zaak voor aan pastoor Leenders. Deze suggereerde dat het misschien tijd werd om ermee te stoppen. Het aantal leden was gedaald tot ongeveer tien. De animo was verdwenen. De beweging had zijn tijd gehad.

Een groepsfoto voor het Bernadette aldaar de Lourdes, met in het midden Tiny
Kaijer en schuin links achter haar Gitta Ursem en op de derde rij tweede van
rechts Marie de Jong.

 

Lourdes

De zussen zetten de ideeën van de Graal en de Katholiek Actie om in vele maatschappelijke initiatieven. Tiny kwam in 1950 uit het sanatorium en ging eerst naar Lourdes. Bij thuiskomst besloten de zussen om in Hoogwoud een Lourdesafdeling op te zetten. Deze sloot zich aan bij de landelijke bedevaartvereniging met het secretariaat in Maastricht. Afdelingen konden mensen voordragen, mits ze zelf voor de financiën zorgden. Je ging de huizen langs tot je genoeg geld had voor een of meer mensen. De keuze was op basis van behoefte en bij toerbeurt. De eerste die ging was de vrouw van Gert Oud. De reis was verzorgd: met de witte trein ging je vanaf het Amstelstation naar Lourdes.

Oecumene

Ook bevorderden de Kaijers een goede verhouding tussen protestant en katholiek in het dorp. Nog steeds gaf moeder Kaijer het voorbeeld. Zo had ze een goede verhouding met dominee IJkema. Zijn opvolger in 1960 was Kramer, die het eerste half jaar scherp ijverde voor het in stand houden van de protestantse middenstand. Zo riep hij zelfs vanaf de preekstoel op om bij de eigen protestantse middenstand te kopen. Broer Jan Kaijer protesteerde bij Kramer over deze stellingname en vervolgens voerden Mien en Tiny vele gesprekken over de invulling van een goede verhouding. Al snel koos Kramer voor samenwerking met het katholieke volksdeel. De zusters namen het initiatief tot een oecumenische viering. Tiny vroeg zich af welke protestanten ze als eerste zou uitnodigen. Dokter Pool raadde aan om Simon Bakker, voorzitter van de fanfare te benaderen. Bakker reageerde eerst afwijzend: ‘Je denke toch niet dat ik ien poôt over een roomse drempel zet?’. Tiny drong aan. Al moest ze tien keer terugkomen, uiteindelijk ging het door. De eerste viering was in de katholieke kerk en na afloop werd in de pastorie koffie gedronken waarbij ook burgemeester Breebaart aanwezig was. Er volgden nog vele initiatieven van de gezusters, zoals de EHBO, de ambulancedienst, het Hoogwouds Rampencomité dat hulp bood aan het Zeeuwse Poortvliet (zie uitgave 2003) en de hulp aan het gezin Van de Schaaf na de vreselijke brand (zie uitgave 2002). Moeder Kaijer kon tevreden zijn. Ze overleed op 30 december 1980, op de gezegende leeftijd van 88 jaar.

 Website designed and build by

deanluma logo shade xsmall