Stichting Hoochhoutwout biedt u het heden en het verleden van de (vroegere) gemeente Hoogwoud (Hoogwoud, Aartswoud, De Langereis, De Gouwe, De Weere). De Stichting Hoochhoutwout heeft als doelstelling om de (vroegere) gemeente Hoogwoud in al haar facetten te belichten.

Weelpolder onder Aartswoud

Door Bernd Ooijevaar

Sinds een aantal jaar is de Weelpolder, gelegen tegen de voormalige zeedijk bij Aartswoud, aangewezen als beschermd natuurgebied. Het loont zeker de moeite om eens met de fiets over het dijkje rond de Weelpolder te fietsen. De polder heeft een zeer bewogen geschiedenis. Zo’n 1000 jaar geleden lagen hier de weilanden gebruikt door de middeleeuwse Aartswouder boeren. Na 1335 kwamen deze weilanden vlak naast de nieuw aangelegde zeedijk te liggen met alle gevolgen van dien. De weilanden veranderde al snel in water, moeras, riet- en hooilanden en werden deels eigendom van de (plaatselijke) overheid. Het volgende artikel geeft de lezer een korte historische rondleiding langs de Weel.

De huidige situatie vermengd met de situatie in 1826
(bewerking B. Ooijevaar).

Weel of Boezem

De zeedijk, de huidige noordgrens van de Weelpolder, was in 1335 gelegd ter vervanging van een oudere dijk die een stuk noordelijker lag[1]. Bij het verplaatsen van de dijk ging het plaatsje Gawijzend, of liever Gouwseinde, ten onder. Dit dorpje lag juist ten noorden van Aartswoud in de huidige Wieringermeerpolder. Toen in 1933 de Wieringermeer werd drooggelegd verloor ook de nieuwe zeedijk haar functie en werd een ‘slaper’. Toen in 1461 de Langereis gereed kwam fungeerde de Weel (-polder) als boezemgebied voor het overtollige water uit de Heerhugowaard en daarmee het Geestmerambacht. Al in 1386 waren er plannen voor het graven van de Langereis die toen uit zou moeten mondden in de Bobbenwael, Mettenwael of de Eijligherwael. Deze drie walen of dijkdoorbraken waren rond 1375 ontstaan in de zeedijk bij Aartswoud. Mogelijk verwijst de Bobbenwaal naar de Nobbe, een perceelsnaam nabij de huidige Braakpolder. Mettenwaal kan Middenwaal betekenen en de laatste lijkt wel heel erg op Heiligenwaal. De latere Weel dankt haar naam aan een van deze drie walen.

De Weel werd vroeger ook wel de Boezem genoemd. In 1399 wordt de ‘oude Bosem’ al vermeld wanneer hertog Albrecht van Beieren deze in pacht geeft om het te bevissen[2]. Dat de Weel sindsdien een belangrijk viswater is geweest wordt bewezen door een vermelding in het verpondingboek van Aartswoud uit 1783 waar men de Weel de Baarsboezem noemt[3]. Bovendien staat de Weel in 1832 bij het kadaster geregistreerd als viswater[4]. De Weel was toen reeds jaren in het bezit van de heren van Hoog- en Aartswoud. Om de omliggende landen van Aartswoud te beschermen tegen het water uit de Weel moest een kade worden aangelegd. Deze kade, die thans de zuidgrens van de Weelpolder vormt, werd de Sanderskade of Zanddijk genoemd. In 1460 word deze kade voor het eerst genoemd in een geschil tussen het Geestmerambacht en Aartswoud. Evenals de kaden van de Langereis is de Zanddijk vaak een bron van conflicten geweest, met name op het gebied van onderhoud. Het Geestmerambacht was verantwoordelijk voor alle waterstaatkundige werken die een onderdeel waren van de afwatering van de (Heerhugo-)waard[5]. Maar het waren de inwoners van Hoog- en Aartswoud die de dupe werden als het onderhoud van de binnendijken in gebreke bleef. Iets ten zuiden van Weel lag al in de 16e eeuw een ander klein watertje genaamd Hanke Del, ook wel Hanneke of Henneke Del.

De Weel in de 1e helft van de 19e eeuw. Ter verduidelijking zijn 
een aantal, in de tekst behandelde toponiemen toegevoegd
(Kadastrale Minuut 1826, sectie A 1e blad).


Sluizen van het Geestmerambacht en handel

Om het water bij eb uit de Boezem of Weel te lozen werden twee sluizen gelegd in de zeedijk bij Aartswoud. Deze zogeheten Geestmerambachtsluizen - ook wel Langedijkersluizen - zullen eveneens rond 1460 zijn aangelegd. In ieder geval was een van deze twee sluizen een schutsluis wat betekend dat de mogelijkheid bestond om schuiten van de Zuiderzee in de Weel te schutten. De schutsluis was de belangrijkste toegangspoort tot het Noorderkwartier voor vrachtschippers van Texel, Wieringen en Huisduinen. Toen in 1557 het Geestmerambacht de sluizen moest vernieuwen nam de stad Alkmaar een vierde van de kosten voor haar rekening. Het was voor de stad van groot handelsbelang dat de vrachtschippers hun goederen in Alkmaar konden verhandelen. In 1601 werd de sluis zelfs op kosten van de stad uitgediept en in 1609 betaalde Alkmaar 12 gulden per jaar aan de sluiswachter voor het schutten van schuiten die op weg waren naar de markt in Alkmaar[6].

De Weel in 1638 door Jan Cornelisz Schagen. Middenboven de twee "Langedijker sluizen",
rechtsboven de twee zogenaamde zeetrappen. Een aardig detail is
het "gerecht" of de galg linksonder,
hier werden de lichamen van
geëxecuteerde criminelen opgehangen.


Ergens op de Zanddijk bouwde men een overtoom[7], zodoende konden de vrachtschippers desgewenst ook de binnenvaarten van Aartswoud en omgeving bereiken. Tevens was er de mogelijkheid voor (iets grotere?) schepen om buitendijks aan te leggen want iets ten noorden en zuiden van de Aartswouder sluis lagen twee zgn. zeetrappen. Een zeetrap was zoveel als een aanlegsteiger. Op een kaart van de Vier Noorder Koggen dijk uit 1638 zien we deze aanlegsteigers ingetekend[8]. Wellicht waren deze steigers een alternatief voor het nimmer gerealiseerde plan uit de 16e eeuw om een haven aan te leggen in het noordoosten van de Boezem[9]. Op 7 februari 1854 verzoekt burgemeester Appel van Hoogwoud het bestuur van de Vier Noorder Koggen om uitbaggering bij of het verplaatsen van de steiger bij de dijk van Aartswoud wegens ontoegankelijkheid van zwaar belaste schepen[10]. Uit een andere brief van de burgemeester blijkt dat elk schip, van 20 last of meer, 1 gulden aan laad of los kosten moest betalen[11]. Kroniekschrijver Pieter Bossen (1859-1950) had nog jeugdherinneringen aan de steigers: ‘In onzen jongen tijd waren aan den zeedijk te Aartswoud drie vaste steigers, waaraan de schepen (tjalken) lagen te lossen of te laden. De schepen losten steenen, grint, turf en mest (compost), bestemd voor den Groetpolder. De ladingen, waarmee de schepen vertrokken, waren vlas of hooi, maar de meeste vertrokken zonder lading[12].

De sluis in de 19e eeuw (Gemeente Opmeer; fotoarchief van de 
voormalige gemeente Hoogwoud).

Dertien molens of een nieuwe vaart?

Op een andere oude kaart[13] stammend uit het einde van de 18e eeuw, zien we een reeks van 13 molens geplaatst in de Weel. Wellicht kampte men toen met afwateringsproblemen maar het is al net zo als met het 16e eeuwse havenconcept. Beschouwen we de betrouwbare minuutplan uit 1826 dan valt onmiddellijk op dat ook het plan van de molenreeks als een nimmer uitgevoerd concept moet worden gezien[14]. Mogelijk is de Nieuwe Vaart, met een kade, aangelegd als alternatief voor de molens (zie afbeelding 1). Zeer goed mogelijk is dat bij het graven van deze nieuwe vaart de meest oostelijke van de twee Langedijker sluizen is geslecht. Op een ongedateerde, anonieme 18e eeuwse (laat 17e eeuw?) kaart zien we nog twee sluizen ingetekend terwijl er in 1826 nog maar een sluis was.

Bebouwing in de Weel

In de 17e eeuw stond in de uiterste noordoost hoek van de Weel (-polder) een bierstal annex herberg genaamd De Hoge Kamer. Een bierstal is een opslagplaats voor vaten bier die veelal per schuit werden vervoerd. De Hoge Kamer was in die zin dus uitermate strategisch gelegen want ze kon via de schutsluizen direct bevoorraad worden. Op 1 April 1737 werd de bierstal met schuur, aan den voet van den Westfriese zeedijk bij de uitwateringssluizen van Geestmerambacht, met nog twee perceeltjes boezemland, samen groot 850 roeden, publiek verkocht voor ƒ 1800[15]. Tegenwoordig staan er op de plaats van de vroegere Hoge Kamer nog wat kleine huisjes in de hoek van de ‘slaperdijk’. Tussen de twee sluizen heeft een boerderijtje gestaan, deze is verplaatst toen het stoomgemaal in 1894 werd gebouwd (zie afbeelding 3). Ook zal er waarschijnlijk wel een sluiswachterhuisje zijn geweest. Wellicht was dit het huisje ten westen naast de westelijke sluis. Voorts zien we op de kaart van Johannes Dou uit 1655 (zie afbeelding 5) diverse huizen ingetekend binnen de kaden van het boezemgebied. Dit wekt enige verwondering. Hoe zal het deze erven zijn vergaan wanneer de Weel, bij problemen met de waterlozing, buiten haar oevers trad? Wellicht stonden de huizen op dijkhoogte maar het is ook goed mogelijk dat er doorgaans weinig problemen waren met het lozen van het boezemgebied. Opvallend is wel dat deze huizen op de kadasterkaart uit 1826 niet meer voorkomen.

Detail van een ongedateerde, anonieme kaart van de Weel (omstreeks 1700?).
Duidelijk zichtbaar zijn de twee sluizen en de boerderij
daar tussen in (Regionaal Archief Alkmaar).


Detail van een ongedateerde, anonieme kaart van de Weel met daarop
de bebouwing in de noordoostelijke hoek van de Weel. Een van de
huisjes is de Hoge Kamer geweest (Regionaal Archief Alkmaar).

Aartswouder sluis

De Weelkade of Zanddijk speelde ook een belangrijke rol in de afwatering van de Binnenpolder. Alle landen onder Opmeer, Hoogwoud en Aartswoud ten westen van de Gouwe (de latere Binnenpolder) –met uitzondering van de Lage Hoek- waterden via de Binnengouwsloot en de Paadsloot uit op de Aartswoudersluis, ook wel de Hoeksluis genaamd (zie de sluis op afbeelding 2 tussen de zeetrappen). In de 15e eeuw was de Aartswoudersluis met toebehoren al een leenroerig goed van de heren en vrouwen van Hoog- en Aartswoud[16]. Om dit water gescheiden te houden van de Weel werd langs het zuidwestelijke deel van de Zanddijk een watergang gerealiseerd die de Molenkolk of Binnenkolk werd genoemd. Met behulp van de Westermolen werd het water in de 16e eeuw opgepompt in deze kolk en werd het langs de Weelkade afgevoerd naar de Aartswouder sluis[17]. Deze Westermolen, werd in 1552 van de Bennemeer naar de Weel verplaatst[18]. Al in 1655 had de Molenkolk grotendeels het aanzien als op de minuutplan van 1826. Door het plaatsen van twee nieuwe molens werd het water uit de Binnengouwsloot afzonderlijk van de Paadsloot geloosd in de Molenkolk.

Links een detail van de kaart van Johannes Dou uit 1655.
Rechts wederom een uitsnede van de kadastrale minuut (sectie A, 1e blad)
van Aartswoud uit 1812.


Drooglegging van de Weel

Zoals eerder vermeld was het viswater de Weel in het begin van de 19e eeuw in eigendom van de heer van Hoogwoud nl. Mathijs Jan Worbert, graaf van Wassenaar-Starrenburg. Hoewel de rechten en het aanzien van een heer na de Franse tijd flink was afgenomen droeg hij de overgebleven rechten in 1848 over aan Lucas Stokbroo, uitgezonderd het tiendrecht en zijn onroerende goederen. De Weel was een van die onroerende goederen die hij, tezamen met het tiendrecht op 21-06-1849 overdroeg aan een speciaal daarvoor opgerichte vereniging; de Vereniging tot Vernietiging van het Tiendrecht. Deze gemeentelijke vereniging had het plan om de Weel, toen 14 hectaren en 43 aren groot, droog te leggen en het bij publieke verkoop te gelde te maken. Omdat de Weel gemeen lag in de Boezem van het Geestmerambacht had men toestemming van dit ambacht nodig om een en ander te regelen. Uiteindelijk verleende het Geestmerambacht op 4 april 1855 voorwaardelijke vergunning.  Op 3 oktober van dat jaar werd de zaak tussen beide partijen goed geregeld en vastgelegd in een akte bij een notaris. Nu waren er in de onmiddellijke omgeving van de Weel nog wat stukken moeras, water en rietland behorend aan diverse eigenaren. Deze eigendommen wenste men bij de droogmaking inbegrepen te zien. Men besloot deze percelen bij de droogmaking te voegen zodat het gehele droog te maken gebied nu kwam op 45 hectaren, 12 aren en 70 centiaren. Bij koninklijk besluit werd op 4 juni 1856 concessie tot droogmaking verleend en hieruit is uiteindelijk de huidige Weelpolder ontstaan. De kosten voor de droogmaking bedroegen uiteindelijk f. 3.955,- en de Weelpolder werd op een publieke veiling te Hoorn verkocht voor f. 10.722,-[19].

De Weelpolder werd nu een afzonderlijke polder met een eigen bestuur. Zo ontstond op 19 augustus 1857 het ‘bijzonder reglement voor het bestuur van de Weelpolder onder Hoogwoud’[20]. Hierin worden de grenzen van de Weelpolder als volgt weergegeven: De polder is begrensd: ten noorden, door de binnenberm van den Westfrieschen Zeedijk; ten oosten, zuiden en zuidwesten door den boezem van den Binnenpolder van Hoogwoud, Aartswoud en Opmeer; en ten noordwesten door de uitwatering van Geestmerambacht.

Stoomgemaal

Tot nog betere beheersing van den waterstand van het Ambacht van West-Friesland, genaamd Geestmerambacht, heeft men in 1894 binnen de Weelpolder, nabij de sluizen een krachtig stoomschepradgemaal gebouwd. Dit stoomgemaal had een opbrengst van 600 m³ per minuut en 475 omwentelingen per minuut van de beide schepraderen[21]. Het stoomgemaal dat oorspronkelijk gebouwd was door Het Geestmerambacht is later overgenomen door het Hoogheemraadschap van uitwaterende sluizen in West-Friesland en Kennemerland. Bekende machinisten van het stoomgemaal waren achtereenvolgens Floor Mienis (dikke Floor) en E. List[22]. Het stoomgemaal heeft dienst gedaan tot 1959 en is in 1970 afgebroken[23]. Naast het stoomgemaal stond de woning van de machinist. Op 30 november 1967 brandde dit huis totaal af en kwam een compleet gezin om in de vlammen[24]. De vliegwielen uit het oude stoomgemaal zijn naderhand tot een herdenkingsmonument gemaakt en staan thans nog steeds te Aartswoud[25].

 

Het stoomgemaal uit 1894 (Gemeente Opmeer; fotoarchief van de voormalige gemeente Hoogwoud).

[1] J. Beenakker; Van Rentersluze tot strijkmolen, 1988.

[2] Notitie over de Weelpolder door A. Bouwens. In: J. Vervloet; Cultuurhistorisch onderzoek Ruilverkaveling de Gouw, blz. 34-35.

[3] Stukboek ofte qouhier van de huysen, erven en landen onder Aartswoud, 1783. Westfries Archief te Hoorn, bergnummer 5.

[4] Kadaster Alkmaar, sectie A36, viswater.

[5] A.P. Bouwens; Midden Westfriesland: een waterstaatkundige erfenis uit de middeleeuwen. In: Westfriesland Oud-nieuw, nr 52 (1985), blz. 74-89.

[6] D. Aten; Als het gewelt comt…;1995; blz. 47-48.

[7] Zie voetnoot 3

[8] Kaart van Jan cornelisz Schagen uit 1638. M. Hameleers; Westfriesland in oude kaarten; 1987 blz 46-47.

[9] Zie voetnoot 8; blz 106.

[10] Uitgaande brieven en berichten van burgemeester D. Appel 1853-1866 (kopie coll. B. Ooijevaar).

[11] Zie voetnoot 10; (08-08-1855).

[12] P. Bossen; Bijdragen tot de geschiedenis van West-Friesland; 1941; blz. 52.

[13] Zie voetnoot 8; blz 107.

[14] Minuutplan Aartswoud 1826, Sectie A 1e blad; kadaster Alkmaar.

[15] Zie voetnoot 12; blz. 57.

[16] Nationaal Archief Den Haag; HVH 494; fol. 11 e.v.; 2 juni 1503.

[17] Zie voetnoot 8; blz. 106.

[18] Zie voetnoot 5.

[19] West-Frieslands Oud&Nieuw, jrg. 7, 1933, blz. 215-232.

[20] Provinciaal Blad, nr. 74, 19-08-1857.

[21] P. Bossen; Kroniek van de dorpen Aartswoud en Hoogwoud, 1938, blz. 40.

[22] J. Slooten; Hoogwoud in oude ansichten, deel 1 en 2, 1985, foto 28 en 29.

[23] E. Mooij e.a.; Een wandeling door de gemeente Hoogwoud 1880-1940, st. Hoochhoutwout, 2000, foto 26.

[24] B. de Haan; Het liefst zouden wij zwijgen. In: jaaruitgave Hoochhoutwout 2002, blz. 16-2.

[25] B. Knobbe; Burgerlijke ongehoorzaamheid in Blôtebieneland. In: jaaruitgave Hoochhoutwout 2005, blz. 24 e.v.

 Website designed and build by

deanluma logo shade xsmall