Theo Groenewoud - Vakman, uitvinder en kunstenaar.
Door Niek Dekker
Theo Groenewoud was een bijzondere, heel creatieve man. Hij ging door het leven zoals het een goed uitvinder betaamt; goedgemutst, vaak een beetje verstrooid, met weinig gevoel voor geldzaken, maar veel gevoel voor humor. Hij was een uitstekend vakman op het gebied van houtbewerking, maar was daarnaast altijd bezig dingen te bedenken en oplossingen te zoeken voor problemen die soms maar weinig met zijn ambacht te maken hadden. Hij had geen gemakkelijke start in zijn leven en heeft zijn leven lang hard moeten werken om zijn gezin van elf kinderen draaiende te houden. Toch lukte het hem om een aantal bijzondere dingen tot stand te brengen.
Trouwfoto Theo en Guurtje 1941.
Theo Groenewoud in 1975.
Op de bakfiets naar zijn werk
Groenewoud werd op 31 maart 1914 geboren in Monnikendam in het gezin van een wagenmaker. Hij werd, toen zijn oudere broer op dertienjarige leeftijd was verongelukt, het oudste kind uit een gezin van zeven. Toen zijn moeder op haar 46e overleed, waren er nog vijf kinderen in leven. Een zusje was op haar derde gestorven aan hersenvliesontsteking. Theo was toen achttien jaar oud. Zijn vader kon de ellende, die in de loop der jaren over hem werd uitgestort, niet goed verwerken en zocht zijn heil nogal eens in de kroeg. Groenewoud had visser willen worden, maar zijn vader was er tegen. Hij volgde daarom zijn vader in diens beroep en werd ook wagenmaker. In de economisch slechte jaren dertig vond hij werk in de Wieringermeer, waar veel behoefte was aan kruiwagens en karren met houten wielen. Hij woonde daar in een keet van zijn baas en fietste in de weekends heen en terug naar Monnikendam.
Hij kreeg verkering met Guurtje Keijzer uit Volendam. Ze trouwden in 1941 en besloten te gaan wonen waar er werk was. Theo was al vaak langs Hoogwoud gefietst en had een huis te huur zien staan aan het Noordeinde (nu Herenweg 99).
Hij begon daar als zelfstandig wagenmaker en timmerman. Volgens zijn vrouw was Groenewoud een uitstekend vakman, maar geen zakenman. Hij hield te lang de prijzen van voor de oorlog aan. Als hij bij iemand een klus had gedaan en ze de rekening opmaakten, zei hij altijd: ‘Je moet de schapen scheren naar ze wol hebben’. Zijn vrouw vond dit op zich geen verkeerde instelling, maar vond ook dat er voor gezorgd moest worden dat de eigen schoorsteen bleef roken. Na de oorlog werd het wagenmakersvak snel overbodig. Timmerwerk werd toen de hoofdzaak in zijn bedrijf. Na tien jaar verhuisde het gezin naar een huis op de hoek van de Boekel en het Zuideinde, waar nu de parkeerplaats van partycentrum Op Stap is.
Na weer tien jaar werd van de familie Manshande de stolp in de Burgemeester Hoogenboomlaan 64 gekocht. Een flinke verbetering; veel meer woonruimte voor het groeiende gezin en een grotere werkplaats. Het gezin telde uiteindelijk elf kinderen. Vier jongens en zeven meiden. Drie jongens volgden hun vader in het bouwvak, de vierde werd missionaris in Oeganda. Na de winter van 1963 waarin er heel weinig werk was, gaf Groenewoud zijn bedrijfje op en ging in loondienst werken bij Dirk Veul uit ‘t Zand. Hier ging heel wat gepieker aan vooraf. Hij voelde het toch een beetje als een afgang. Voor zijn vrouw was het echter een verademing, ze kregen een vast en goed inkomen en ook nog vakantiebonnen. Later heeft hij nog bij de firma Kuijpers en bij het aanleggen van de metro in Amsterdam gewerkt. Hij was 62 toen hij werd afgekeurd vanwege een wond aan zijn been, die al jaren niet wilde genezen. Toen kreeg hij alle tijd voor zijn hobby’s. Theo Groenewoud is op de laatste dag van 1994 op 80-jarige leeftijd overleden.
Huis hoek Boekel en Zuideinde.
Woonwagens
Zoals de naam al zegt, maakte een wagenmaker wagens. Groenewoud maakte woonwagens op vrachtwagenonderstellen, die hij van de sloop haalde. Er kwam echter steeds minder vraag naar, maar nog aan de Burgemeester Hoogenboomlaan heeft hij drie woonwagens gebouwd. Twee voor de familie Walter uit Hoorn en een voor de handel. Toen hij op de hoek van de Boekel woonde, heeft hij een aanvaring gehad met de toenmalige burgemeester Breebaart. In die tijd was net het Dorpshuis gebouwd (nu Op Stap) en de commissaris van de koningin zou het komen openen. Breebaart vond de woonwagen op het erf van Groenewoud niet direct een sieraad dat hier bij paste en eiste dat hij uit het zicht zou zijn tijdens de opening. ‘Dat is goed’, zei Groenewoud, ‘maar het verslepen en terugplaatsen is voor rekening van de gemeente’. Daar wilde Breebaart niet aan. ‘Dan blijft hij staan’, zei Groenewoud. Twee uur voor de opening liet de gemeente door garage Bakker de woonwagen met een kraanwagen wegslepen. Groenewoud had niet veel op met autoriteiten. Een uitspraak van hem: ‘Er zijn wel lange en korte mensen, maar hoge zijn er niet, of ze moeten op een flat staan’.
Woonwagen
Perpetuum mobile
Samen met zijn vriend Jan Dam (van het café waarin nu het Chinese restaurant is gevestigd) en overbuurman Jo Breed, heeft Groenewoud halverwege de jaren vijftig geprobeerd een perpetuum mobile (een toestel dat eenmaal in beweging gezet, uit zichzelf eeuwig blijft bewegen) te construeren. Hiervoor hadden ze een installatie gemaakt met een groot wiel en fietskogels die op een ingenieuze manier heel lang zonder toevoeging van energie bleef draaien. De activiteiten in het schuurtje achter het huis waren met geheimzinnigheid omgeven. Zijn nieuwsgierige kinderen mochten het niet zien. Een apparaat dat eeuwig blijft draaien zonder nieuwe energie kan echter niet bestaan. Ook deze uitvinders hebben het tenslotte opgegeven.
Zinkcaissons
Nederland werd in februari 1953 getroffen door een watersnoodramp. Het was hierna duidelijk dat er veel moest worden gedaan aan zeeweringen. Dit was het uitgangspunt van het Deltaplan. Groenewoud die was opgegroeid aan de Zuiderzee en de verwoestende kracht van het water van nabij kende, ging zich vanaf 1955 verdiepen in technieken om dijkgaten te dichten. Hoe kleiner het gat in een dijk werd, hoe sneller het water er door stroomde. Het kostte in die tijd soms maanden om het gat af te sluiten. Groenewoud bedacht een systeem waarbij caissons met open sluisdeuren in het gat werden gevaren en afgezonken. Ze werden opgehangen aan in de grond geslagen palen. De ondermijnende onderstroming over de bodem werd tegengehouden door daar een stalen wand in de grond te drijven. Na bevestiging van de caissons werden de sluisdeuren gesloten en was het gat gedicht. Zijn caissons konden ook worden hergebruikt, als de ballast er werd uitgelaten gingen ze weer drijven. Hij maakte een schaalmodel, dat werd getest op de ondergelopen speelwei en in het Skarpet, het zwembad in Oude Niedorp. Het bleek goed te werken. Er werd contact opgenomen met de octrooiraad. Voor driehonderd gulden kreeg hij een voorlopige aanvraag en werd er gekeken of er al iets bestond dat op zijn uitvinding leek. Dat bleek niet het geval. De ingenieurs die het onderzoek deden waren zeer geïnteresseerd, maar vroegen steeds om nieuwe tekeningen en beschrijvingen, die vervolgens weer werden afgekeurd. Meester Tulp en burgemeester Breebaart werden gevraagd beschrijvingen te maken. Het hielp niet, de octrooiraad bleef de zaak traineren. Er werden veel bezoeken gebracht aan de octrooiraad in Den Haag en aan het waterloopkundig laboratorium in Delft. Elk half jaar moest de voorlopige aanvraag worden verlengd en moest er weer honderd vijftig gulden worden betaald. In die tijd was dat veel geld. Voor Groenewoud was het tenslotte niet meer op te brengen. Toen zijn voorlopige aanvraag was verlopen, zagen de Delftse ingenieurs hun kans schoon en gingen met zijn ontwerp aan de haal. Het gezegde: ‘Groten stelen en kleinen stelen, maar groten stelen het meest’, bleek hier weer eens op te gaan. Toen in de jaren zestig en zeventig de zeearmen in Zuid-Holland en Zeeland werden afgesloten, zag Groenewoud hoe er van zijn ideeën gebruik werd gemaakt. Zijn frustratie was groot en hij heeft het schaalmodel en de tekeningen van zijn ontwerp toen vernietigd.
Volkskrant, 15 februari 1958.
De helikopter
Groenewoud had de heilige overtuiging dat het mogelijk moest zijn om met louter menskracht een helikopter de lucht in te krijgen en daar te houden. De machine moest met armen en benen worden aangedreven. Hij is lang bezig geweest met het maken van onderdelen hiervoor. Alles moest zowel licht als heel sterk zijn. Zo maakte hij rotorbladen van dunne laagjes op elkaar gelijmd hout. ’s Morgens vroeg om vijf uur werd een proefvlucht gehouden op het weiland achter de stolp (er stonden toen nog geen huizen). Het toestel kwam even los van de grond, maar het bleek dat menskracht niet voldoende was om het in de lucht te houden. Het apparaat kreeg nog wel een ‘nuttige’ functie. Het werd gebruikt door twee zoons van Piet Mooij van de garage uit Opmeer in het programma ‘Ter land, ter zee en in de lucht’, dat de TROS in Enkhuizen opnam.
De kubboot
Van jongsafaan was Groenewoud gefascineerd door een vissersbootje waarvan er in zijn jeugd nog achttien in de haven van Monnickendam lagen, de kubboot. De naam kwam van de van wilgentenen gevlochten kub, een fuik waarmee gevist werd op platvis, paling en haring. Deze kubboot werd alleen op de Zuiderzee/het IJsselmeer gebruikt. In de vissersplaatsen aan de ‘Oostwal’ waren dat roeiboten, aan de ‘Westwal’ zeilboten. De kubboot was de voorloper van de botter en zou een afstammeling zijn van de oude Vikingschepen. Dit type boot was al voor de tweede wereldoorlog verdwenen. Toen Groenewoud besloot er een te bouwen, was er alleen in het Zuiderzeemuseum nog een exemplaar van de Oostwal. Hij kocht een Franse eik en liet planken op maat zagen. Aan de hand van zijn herinnering en een paar oude foto’s bouwde hij vervolgens in een paar jaar het scheepje uit zijn jeugd na. Hij gebruikte hierbij zoveel mogelijk de oude technieken. Zo boog hij de zware eiken planken met behulp van water en open vuur. Ook het breeuwen (dichten van de naden) gebeurde op authentieke wijze. De boot kreeg de aanduiding MO3 en werd in juni 1975 in Monnickendam te water gelaten. Hierbij zongen Johan Potter en Vincent Breed, met aangepaste tekst, het duet uit de Parelvissers. Met zijn zwager (oud visserman) als schipper heeft Groenewoud het IJsselmeer bezeild en zo nog iets van zijn jongensdroom gerealiseerd.
Eerste vaart kubboot op Gouwzee.
Houtsnijwerk
Toen oud gereedschap aan de muur hangen populair werd, heeft Groenewoud heel wat jukken gesneden. Deze werden vroeger gebruikt om melkemmers te verplaatsen. Ook houten kandelaars waren toen geliefd, hiervan maakte hij er tientallen. Zijn kunstzinnige aanleg kwam het best tot uiting in de taferelen die hij uit hout sneed. Op 25-jarige leeftijd maakte hij een prachtig St. Jozefbeeldje (patroonheilige van de houtbewerkers) dat hij gaf aan het meisje dat later zijn vrouw werd. Het staat nog steeds bij haar in de kamer. Bij diverse familieleden, vrienden en buren kwam hout-snijwerk van zijn hand aan de muur te hangen. Hij deed het altijd cadeau, hij had plezier in het maken ervan en zoals we eerder lazen, hij was geen man die zich om geld druk maakte. Het duurde soms even voor hij in een stuk hout de afbeelding ‘zag’ die hij wilde maken. Dan ging het soms ook snel. Zo maakte hij in anderhalf uur een houtsnede van Dorus Rijkers, de beroemde kapitein van een reddingsboot. Een van zijn mooiste werkstukken is de afbeelding van Sint Maarten die te paard gezeten zijn mantel in tweeën snijdt om de helft aan een zwerver te geven. Groenewoud had het plan opgevat om een levensgrote gorilla uit hout te beeldhouwen. Het leek hem een leuk idee om die op een plek in huis te zetten waar mensen hem pas op het laatste moment zouden zien, zodat ze flink zouden schrikken. Hij had een forse boomstam gekocht om de aap uit te hakken. Helaas begon het hout, nadat de aap voor een groot deel was uitgehakt, te scheuren. Hij dacht het eerst nog te kunnen repareren, toen dat niet mogelijk bleek heeft hij het beeld vernietigd.
De speelman met zijn maker.
St. Maarten.