Herman Langedijk, meesterverteller
Door Martien Hoogland
Ergens in 1990 bezocht ik meester Herman Langedijk en zijn vrouw Berta, die toen in het bejaardenhuis in Opmeer woonden. Ze vertelden over het leven in De Weere, het dorp waar Herman in 1902 werd geboren. De Weere stond ook centraal in het boek getiteld Meester Langedijk Vertelt dat in 1989 werd uitgebracht. Mijn interview bleef lang op de plank liggen, maar is recentelijk uitgewerkt met behulp van zoon Cees Langedijk. Het gaat verder waar Meester Langedijk Vertelt ophoudt.
Herman Langedijk werd geboren op 12 januari 1902 als zoon van Manus Langedijk en Aagje Schipper. Moeder Aagje was in 1861 geboren in Spierdijk en trouwde in 1880 met Arie Pronk. Deze overleed al na acht maanden aan longontsteking en liet Aagje op 19-jarige leeftijd als weduwe achter. Het echtpaar had geen kinderen. Aagje verhuisde naar De Weere en trouwde er in 1886 met buurman Manus Langedijk. Het gezin Langedijk ging op de boerderij Driestedenweg 43 wonen en werd gezegend met tien kinderen. Herman was de jongste.
Schoolhuis in De Weere met de fam.
Van Wijk. Van Wijk was hoofd van de school.
Onderwijzer
Herman doorliep de openbare lagere school in De Weere waar Van Wijk hoofd was. Deze gaf er les aan de 5de, 6de en 7de klas, onder andere in Franse taal. Na de lagere school bezocht Herman twee jaar de openbare normaalschool in Hoorn. Op deze kruising tussen de Mulo en de kweekschool zette Herman zijn eerste stappen op het onderwijzerspad. Als veertienjarige vroeg hij aan zijn ouders of hij op de katholieke kweekschool te Beverwijk verder mocht studeren. Zij hadden geen bezwaar maar het verloop van de eerste wereldoorlog gooide roet in het eten. Zijn broers Arie en Kees werden onder de wapenen geroepen en Herman moest op het bedrijf van zijn ouders werken, samen met broer Jan en zus Ali. Het bedrijf telde 30 hectare land en personeel was er niet, behalve een los werkman voor het werk in de bieten. Men kaasde zelf tot in de jaren twintig en verkocht het product op de Hoornse kaasmarkt. Herman ging niet mee. Oudste broer Jan handelde in vee en verkocht ook het vee van het eigen bedrijf op de markten van Schagen, Hoorn of Purmerend. Vader kocht veevoer en kunstmest van allerlei particulieren, maar niet bij de katholieke Handelsraad, dit in tegenstelling tot neef Jan Langedijk, ook wel ‘Jan Stikstof’ genoemd, die LTB gezind was.
Kap zetten
De Weere was omstreeks 1920 nog een traditioneel boerendorp. Sommige families hadden stand. Moeder Aagje gaf er niet zoveel om, maar bij Langedijk wisten ze wat het betekende, zij gingen er op een gemoedelijke manier mee om. Stand uitte zich op vele manieren. In de zomer werd de koestal van veel boerderijen nog steeds versierd met porseleinen borden.
Zijaanzicht van de openbare lagere school
van De Weere met rechts het schoolhuis.
Diverse boerderijen hadden een voorhuis, ook wel het vores genoemd, waar het ‘knappe’ servies werd uitgestald in een kast met een glazen deur. Stand betekende ook ongelijkheid. Dat was af te lezen aan de armenplaatsen in de katholieke kerk van de Weere. Een bank was er niet: de armen stonden er achter in de kerk en kwamen niet naar voren tijdens de communie. De oudere generatie mannen droeg een pak van laken stof, gemaakt door de kleermaker. Boerinnen droegen nog de gouden kap, maar alleen de generatie die vóór ongeveer 1915 getrouwd was. Het zetten van de kap was een langdurige bezigheid en raakte uit de mode. Een voornaald werd al niet meer gedragen. Moeder Aagje droeg nog een kap evenals grootmoeder Guurtje Zuurbier, zelfs nog tijdens theevisites. Ze overleed in 1922. Van de jonge generatie droeg alleen Hermans oudste zus Guurtje nog de kap. Zij was geboren in 1886 en getrouwd met Willem Wagemaker. In de jaren dertig kwam de kap alleen nog tevoorschijn tijdens speciale gelegenheden, zoals met Pasen en Pinksteren. Bij het huwelijk van Herman in 1932 droeg moeder Aagje nog de kap, maar de familie van zijn vrouw al niet meer. Oudere boerinnen droegen in de jaren twintig en dertig op de meeste zondagen een hul en een boerenhoed. De hul was er in goedkope en dure uitvoeringen. Het oude kapsel was niet algemeen meer. De meesten gingen ‘in het heer’ ofwel droegen hun natuurlijke haardracht.
Goud op vest
Op achttienjarige leeftijd kreeg een boerenzoon een gouden horloge. Deze werd aan een ketting in de vestzak gedragen: goud op vest was het gezegde. Soms hing het horloge aan een harenketting, een ketting gemaakt van haar. Door de week droeg men een nikkelen horloge aan de broekband. Ze werden gekocht bij Hinke in Hoogwoud. Boerenzonen gingen naar speciale baldagen voor een boerenpubliek. Deze werden gehouden bij Gijsen in Hoorn of Kok in Alkmaar, bijvoorbeeld op de zaterdag voor de vasten. Op Tweede Pinksterdag was pinksterrijden een gewoonte. Herman reed met vier of zes mensen in de auto naar Schoorl of Bergen om er ‘s middags in de duinen te wandelen. Dan volgde een eenvoudig etentje en ‘s avonds een dansje.
Schrootjes en Spouwers
Genieten van het leven hoorde ook bij stand. Vele middagen werden er theevisites gehouden waar men thee dronk met bonbons. Gastdagen voor de broers en zussen duurden de gehele dag. Ze werden gehouden op verjaardagen en tijdens de kermis. Op de kermis en ook op de trouwdag kwamen uit ieder gezin wel een paar neven en nichten. Zo’n dag was een hele drukte. Naast de dienstbode werd er dan een extra meid ingehuurd voor de bediening.
Op zo’n dag gingen de bezoekers al ‘s ochtends om acht of negen uur op pad. Na de koffie kwam er een borrel op tafel, zoals boerenjongens en boerenmeisjes met advocaat. Onder de middag at men grauwe erwten met rozijnen. Soms was er ‘s avonds een maaltijd met speciale broodjes, zoals schrootjes en spouwers, die versierd waren met anijs en komijnzaad. Deze sneed je overdwars doormidden, blies ze open en at ze op besmeerd met dik boter. De dorpsslager was aanwezig om het broodvlees te snijden. Vooral rookvlees moest dun gesneden worden.
Boeren hielden paarden om de wagen te trekken, maar belangrijk was ook wie het mooiste stel paarden had. Sommigen hielden een sierpaard om aan draverijen mee te doen. Zo had J. Ligthart, tevens organist van de kerk, zo’n karpaard dat US Wilson heette. In Lambertschaag was er een jaarlijkse draverij waar diverse boerenzonen aan meededen. De dag werd besloten met een dansavond in café Ruiter waar mensen uit alle delen van het land kwamen. Deze draverij had dus een reputatie.
Privéles
Herman werkte nog steeds op de boerderij maar in 1922, op twintigjarige leeftijd, pakte hij het idee om onderwijzer te worden weer op. De directeur van de normaalschool raadde hem af om naar de kweekschool te gaan, omdat hij daar tussen allemaal jonge broekies terecht zou komen. Neem privéles was zijn advies. Herman kwam terecht bij de meesters Van de Wiel en De Boer uit Abbekerk en Vlugt uit Wognum, terwijl frater Bruins van Mill Hill de leiding kreeg. Over Van de Wiel zou Herman later altijd met veel respect spreken. Bij hem studeerde hij ‘op de grote versnelling’ zoals hij placht te zeggen. Vooral vakken als aardrijkskunde, geschiedenis, grammatica en literatuur hadden zijn belangstelling.
De openbare lagere school of gemeenteschool van
Abbekerk-Lambertschaag met op de voorgrond het schoolhuis.
Herman bleef thuis wonen en zijn dagindeling zag er als volgt uit: ‘s ochtends melken, ‘s middags trok hij zich terug op de bovenkamer om te studeren en ‘s avonds, na het lezen van de krant, ging hij vroeg naar bed. Uitgaan was er niet vaak bij. Herman voltooide in 1925 zijn studie, maar het bleek moeilijk om een betrekking te krijgen. Daarom ging hij zijn hoofdakte halen op de openbare kweekschool in Alkmaar. Meester Dam uit Spanbroek was een van zijn klasgenoten. Stage liep hij op de openbare lagere school te Abbekerk. In 1927 werkte hij vier maanden in Ursem, als vervanger van het overleden hoofd van de katholieke lagere school, de heer Ammerdorfer. De een zijn dood is de ander zijn brood, zou Herman zeggen. Collega’s waren Niek Oud en de dames Groot en Spruit. Door de week zat hij in Ursem in de kost bij Afra Koning, een nette, beschaafde, celibataire dame, zoals Herman zei. In de weekenden was hij gewoon weer thuis. Zijn hoofdakte haalde hij pas in de zomer van 1927.
Verkering
Na de zomervakantie van 1927 vertrok Herman naar Spierdijk waar hij veertig jaar voor de klas zou staan, eerst 19 jaar als onderwijzer, toen 21 jaar als hoofdonderwijzer, als opvolger van meester Overtoom. Herman verdiende 92 gulden in de maand, wat een stuk minder was dan de 132 gulden die hij in Ursem had verdiend. Hij bleef in De Weere wonen en fietste elke dag heen en weer, ongeacht het weer. Bij slecht weer moest hij zelfs lopen. Nu stond tegenover huize Langedijk het café van Sijf Langedijk en zijn vrouw Truus Koppes. Zij kreeg regelmatig bezoek van haar zussen, waaronder Berta. Zo leerde Herman zijn latere vrouw kennen. De verkering verliep ‘prettig’ en in 1932 verloofde het paar zich. Zijn moeder zei: ‘veel zegen met je verkering, waar ik erg blij mee ben, want jullie zijn van verliefdheid hillegaar ontoerekeningsvatbaar.’
Bruidsdagen
Voorafgaand aan de bruiloft hielden Herman en Berta nog de traditionele bruidsdagen, veertien dagen lang. Regelmatig ging het stel bij de familie langs en soms gingen ze al om acht uur ‘s ochtends op pad. Eerst werd dan nog warm gegeten. Herman droeg een lange Goudse pijp en een roos in zijn knoopsgat. Soms werd het paar verwelkomd met bruidssuikers die uitgestrooid werden. Ze gingen niet meer met paard en wagen maar met een T-Ford die Herman’s moeder in 1928 tweedehands had gekocht. Deze auto had aan elke kant een lantaarn ter verlichting. Het was een vierkante wagen en werd door de kinderen Langedijk later ‘de hoge hoed’ genoemd. Jongste zoon Cees herinnert zich dat Herman er tot in de jaren vijftig mee door Spierdijk zou scheuren, met een snelheid van wel dertig km per uur.
Voor familie en buurmeisjes hield de aanstaande bruid nog een speciale theevisite om haar uitzet te laten zien. Deze bestond uit een sprei, een deftige nachtpon speciaal voor de kraamperiode en lakens en slopen afgezet met kant. Veel had Berta zelf gemaakt van graslinnen gekocht bij een goede zaak in Alkmaar of van langskomende poepezakken. Van sommige stukken textiel had ze er wel twaalf gemaakt. In het algemeen was de welstand van de familie van de omvang van de uitzet af te lezen: deze kon bestaan uit drie, zes of twaalf stuks. Trouwringen werden gekocht bij de gebroeders Hinke in Hoogwoud, een gerenommeerde zaak. De ring van moeder kostte veertien gulden en die van vader achttien gulden. Herman had grotere handen en dus een zwaardere ring. Zijn trouwpak leende Herman van zijn neef Sijf. Dat was een stevige kerel zodat Herman ruim in het pak zat.
Beter tien dan gien
Het burgerlijke huwelijk werd ingezegend op 10 augustus 1932, in het gemeentehuis van Heiloo. Het werd door de familie in stilte gevierd, er was weinig volk. In het algemeen maakten de katholieken er weinig werk van volgens Herman. Ze hechten veel meer waarde aan het kerkelijke huwelijk, wat eigenlijk oneerbiedig was tegenover niet-katholieken. Het kerkelijk huwelijk volgde een week later en wel op 18 augustus. Het werd voltrokken in de Willibrorduskerk van Heiloo. Eerst ging het bruidspaar op de koffie bij pastoor Van Meeuwen. Daarna volgde de heilige mis. De bruiloft was op de dars van de boerderij genaamd het Maalwater. Naar gebruik was het een lang en gezellig feest, met vele toespraken. Oudste broer Jan zei tot het bruidspaar: ‘Veel zegen, nou zullen we zien hoe gauw jullie tien kinderen krijgen.’ Moeder Aagje zei: ‘Liever tien dan gien’. Toen jongste zoon Cees op 18 maart 1948 als tiende kind ter wereld kwam, noemde ome Jan dit gezegde weer op. De bruiloft duurde tot vier uur in de morgen. Het was een snikhete dag en de deuren van de dars stonden wijd open. Na afloop bedankte Herman zijn moeder voor haar goede zorgen van de eerste dertig jaar en vroeg hij excuses voor zijn tekortkomingen. Die kreeg hij. Moeder absolveerde gemakkelijk de fouten van haar kinderen, zou Herman later zeggen. Hij was gek op zijn moeder. Na afloop van het feest bracht neef Theo Schipper het echtpaar naar hun huis in Spierdijk. Toen ze daar om vijf uur aankwamen, ging buurman Dirk Waayboer net zijn koeien melken. Om negen uur die ochtend ging de bel al weer en kwam een kennis het echtpaar feliciteren. Dat viel niet helemaal in goede aarde. Herman verzocht hem de brug weer over te gaan en de eerste veertien dagen niet terug te komen.
Het pand met de twee puntdaken was van juwelier Hinke.
Hé, Is dat Westfries?
Het echtpaar Langedijk had hun huis gekocht van wijlen de veearts en zou later het huis van de oude hoofdmeester Overtoom betrekken. Herman zou veertig jaar, dus tot zijn pensionering in 1967, voor de klas staan van de RK jongensschool in Spierdijk. Herman beschikte over de gave van woord en taal en ging al voor de tweede wereldoorlog voor de krant stukjes schrijven onder het pseudoniem Klaas Klets en getiteld ‘Over dut en dat’. Zoon Cees herinnerde zich dat hij daarin de politiek en het dagelijkse leven op de hak nam. Herman was op zijn best als hij over mensen schreef en regelmatig ging hij als reporter op bezoek in bijvoorbeeld een bejaardenhuis. Herman had een speciale interesse voor het Westfries en was een goede kennis van Jan Pannekeet, de aartsvader van de Westfriese taal. Dat contact dateerde al van de tweede wereldoorlog toen Pannekeet ondergedoken was bij zus Guurtje in Hoogkarspel. Ook het klaslokaal in Spierdijk was een belangrijke inspiratiebron voor Herman. De kinderen spraken er nog onvervalst Westfries en bijvoorbeeld meester Slot uit Zuid-Holland stak daar met zijn algemeen beschaafd Nederlands tegen af. Allerlei Westfriese gezegdes tekende Herman op in een schrift. Omdat Herman ook bestuurslid was van het Historisch Genootschap Oud West-Friesland, vroeg voorzitter Breebaart hem om een boekje over de Westfriese taal te schrijven. Eerst werd nog overlegd met Jo Daan, de vermaarde expert van het Instituut voor Dialectologie en Volkenkunde in Amsterdam. Zo verscheen in maart 1963 de eerste druk van het boekje: Hé, is dat Westfries! Deze eerste uitgave in de Stolphoevereeks was een groot succes. In 1989 volgde het boekje: Meester Langedijk vertelt, dat in eigen beheer werd uitgegeven. Zoon Cees tikte de handgeschreven tekst uit op zijn Atari-computer en voorzag de tekst van een hoofdstukkenindeling. Het hoofdstuk over het Rijke Roomse Leven werd wat ingekort en voorzien van een eigentijdse terminologie. Gezamenlijk gingen ze naar uitgever Pirola. Volgens Herman zouden de boekjes de West-Friezen helpen in het verbeteren van hun Nederlands, maar ook in het zuiver houden van de Westfriese taal. Herman gebruikte trouwens nooit de term ABN (Algemeen Beschaafd Nederlands), omdat hij dialect niet onbeschaafd vond.
Herman Langedijk overleed in 1993.
Foto’s: Collectie Cees Modder.