Wat zal het wezen vandaag?
Twee generaties bakker de Haan
Door Bep de Haan-Appel
Wat zal het wezen vandaag? Deze vraag zal beslist vele malen zijn gesteld aan de klanten in hun ventwijk. Twee generaties lang was bakker de Haan een begrip in Hoogwoud en naaste omgeving. Dat is zeventig jaar lang zo gebleven. Van Zandwerven tot Nieuwe Niedorp en van de Lage Hoek tot aan de Westfriese dijk, was het een vertrouwd beeld, de bakker op zijn dagelijkse ronde.
Tijmen de Haan
Kees de Haan
Broodbakkers, zijn van alle tijden, al in de tijd van de Romeinen was het een erkend ambacht. Wie een bezoek heeft gebracht aan de versteende stad Pompei heeft ook daar een broodbakkerij aangetroffen, al waren de broden er wel heel erg versteend. In oude koopaktes lezen wij dat in 1700 ene Pieter Adriaanz. eigenaar was van een bakkerij welke was gelegen aan de zuidzijde van de Kerkelaan (nu Burg. Hoogenboomlaan) in Hoogwoud en dat hij in ‘sodanigen verval van schulden was geraekt’ dat hij de bakkerij moest overdragen aan Michiel van Willligen die het daarna publiekelijk zou verkopen. Interessant is de boedelbeschrijving in de genoemde procuratie. Die vermeldt onder andere: Een goede oven, troggen, uurglas (zandloper), wichten (gewichten), schotels en beschuittonnen. Een koopakte uit 1739 toont ons dat bakker Jan Putting het huis koopt dat ten oosten van deze zelfde bakkerij was gelegen. Dit woonhuis met erf wordt in 1775 met de bakkerij samengevoegd. Dit is nog steeds het geval. We lezen dat het pand vele malen van eigenaar is veranderd, maar dat het steeds een pand bleef waar brood werd gebakken. Noemt men het in een koopakte van 1778 een broodbakkerij, in 1803 als ene Klaas Kuit het pand koopt, wordt het een rogge- en wittebrood bakkerij genoemd.
Winkelstraat
Het dorp Hoogwoud was al in het begin van de twintigste eeuw bekend om haar winkelstraat. Je trof daar naast bakkers, kruideniers en café’s ook een klokkenmaker, een fietsenmaker en een fotograaf aan. Maar weinig Westfriese dorpen hadden een zo compleet aanbod in die jaren. In deze winkelstraat kwam rond 1921 een broodbakkerij te koop van een zekere bakker Eeken. Het pand had als huisnummer C 18 en de straat heette toen De Boekel.
Tijdens het speurwerk in het archief naar verdwenen bakkers vonden wij een formulier van een gezondheidsonderzoek uit 1906 waarin werd vermeld dat het bij die bewuste bakker er niet erg fris aan toeging. Roggebrood werd er in die jaren veel gegeten en dit zware deeg werd met de voeten gekneed. We moeten ons voorstellen dat er nog geen elektriciteit was en alles nog handwerk was. Na het kneden werd het deeg op bakplaten gedaan en de roggebroden werden van elkaar gescheiden door houten planken. Daar overheen gingen natte meelzakken en het geheel werd in de oven geschoven waar het twaalf uur in bleef en als het ware gaar broeide. Na dat bakproces moesten de houten planken zo snel mogelijk in het water om af te koelen en daar zat het probleem. Deze bakker dumpte ze in sloot aan de overkant van zijn huis, maar in diezelfde sloot kwam ook het privaat van de burgemeesterswoning uit en nog van enkele woningen. Het is niet bekend of de bakker hiervoor een bekeuring heeft gekregen.
Tijmen de Haan en Duifje Dekker trouwen op 26 april 1922.
Tijmen en Duifje
Tijmen de Haan, geboren op 18 oktober 1897 was afkomstig uit Avenhorn waar zijn vader ook een bakkerij met winkel bezat. We mogen aannemen dat zijn vader de liefde voor het bakkersvak goed heeft doorgegeven aan zijn kinderen want drie van zijn vier zonen kozen voor dit beroep. Broer Siemen kocht een bakkerij in Onderdijk en broer Gerrebrand nam de bakkerij van vader over in Avenhorn. Tijmen had als bakkersknecht gewerkt bij bakker Rood in de Heerhugowaard en in latere jaren bij een bakker in Lutjebroek. Inmiddels had hij Duifje Dekker leren kennen en ging hij op zoek naar een eigen bakkerij. Van een vertegenwoordiger vernam hij dat de zaak van Eeken in het dorp Hoogwoud te koop was. Eeken had goed geboerd en besloot een boerderijtje te kopen in de Heerhugowaard en het wat rustiger aan te doen.
Voor Duifje Dekker zal het zeker het een hele omschakeling zijn geweest, zij was het middenstandsleven helemaal niet gewend. Geboren op een boerderij in de Noordermeer liep zij als schoolkind samen met de buurtkinderen het schoolpad naar de openbare school van meester Laôut in Wadway. In 1920 kochten haar ouders een boerderij in de Mijzenpolder, gemeente Avenhorn. Op de kermis van De Goorn leerden Tijmen en Duifje elkaar kennen en kregen verkering. Tijmen moest er wel veel voor over hebben om op zondagavond zijn meisje te bezoeken. Vanaf de brug in Avenhorn liep een lang pad dat voerde naar de boerderijen van de families Dekker, Rood en Stam met aan beide kanten water. Straatverlichting was er nog niet en soms was het wegdek en het water moeilijk van elkaar te onderscheiden. Wanneer Tijmen op zondagavond weer naar huis ging was de afspraak dat hij met zijn carbidlantaarn zou zwaaien wanneer hij weer veilig de brug van het dorp had bereikt. Tot die tijd wachtte Duifje in de koegang. Ze vroeg dan aan haar jongere zusje Corrie: ‘Wil jij met mij wachten, dan bidden we samen alvast ons avondgebed’. Als het teken met de lantaarn was gegeven konden ze rustig gaan slapen.
Het leven op een boerderij was een betrekkelijk rustig leven, alles had zijn vaste tijd. Het melken begon in de zomer wel vroeg, al om vier uur, maar ‘s avonds ging men ook al om negen uur naar bed. Al jong leerde Duifje koeien melken en ze moest ook altijd ‘s morgens en ‘s avonds meehelpen op de boerderij. Haar vader had een lamme hand en kon niet al het boerenwerk doen. De dagelijkse bezigheden van een middenstandsvrouw zijn van een andere orde. Het aantal klanten, dat de bakkerswinkel bezocht was in die jaren nog heel gering maar vertegenwoordigers en handelaars waren er in grote aantallen. Tijmen en Duifje trouwden op 26 april 1922 in de kerk van de Heilige Rozenkrans in De Goorn en begonnen aan een nieuw leven in Hoogwoud. ‘We hadden niet veul hoor’, vertelde Duifje dikwijls, ‘al wat we hadden kon op ien kar.’
De bakkerij met winkel en woonhuis had in 1922 dit aanzien,
alleen ontbrak toen nog dat kleine dakkapelletje.
Dubbele stikken
Bakker de Haan werd een begrip in Hoogwoud en daarbuiten. Dagelijks werd het brood met paard en wagen bij de klanten gebracht. Het was een wagen, die geschikt was om het brood en alle andere artikelen bij de klanten aan te bieden, getrokken door een ket (een klein type paard). Het broodverbruik was in die jaren veel groter dan nu. Het werk dat men deed was zwaar en men maakte ook veel lange werkdagen. Daarnaast kende men ook nog niet de luxe van een kroket bij het brood of even een luxe broodje halen. Bij boeren en bouwers was het gebruikelijk om een koppiesstik bij de koffie te eten (dit is een dubbele snee brood, meestal met kaas belegd) en wanneer men ‘s avonds naar bed ging werd er ook dikwijls een snee brood of een bord pap gegeten. Het eten van brood werd door de gezondheidsraad gestimuleerd omdat brood meer voedingstoffen bevat dan een bord brij. Het eten van brood gaf ook meer uithoudingsvermogen en minder snel een hongergevoel. Op zondagen werd er ook driemaal op een dag goed gegeten, tweemaal brood en tussen de middag een warme maaltijd. Bij de boerenstand begon ook op zondag het melken heel vroeg en smaakten de dubbele stikken heel goed.
Het assortiment bestond voor het grootste gedeelte uit tarwebrood, roggebrood en melkwit. Het regeringsbrood dat vanaf 1912 gebakken werd, bestond uit 75% inlands roggemeel en 25% inlands tarwemeel. Er werd door de overheid twee cent subsidie op gegeven om het eten van brood te stimuleren. Het was minder smakelijk dan het gewone tarwebrood, maar wel 2 cent goedkoper. Deze regeling is tot aan 1962 gebleven. De bakkers bakten nog hun eigen ontbijtkoek, beschuit en koekbeschuit. Krentenbrood werd alleen op vrijdag gebakken en kadetjes en krentenbolletjes werden alleen gebakken bij bijzondere gelegenheden als kermis, aannemingsfeest, een schoolreisje of een uitje van de kruideniers van Centra of Spar. De grote West-friese krentenmikken werden alleen in de Sinterklaastijd gebakken. De klanten kochten ze dan voor het hele jaar en bewaarden ze in een stenen Keulse pot. Speculaas en taai werden ook alleen in de Sinterklaastijd gebakken en werd dan soms verkocht door een weduwe. Zij ging dan met een ‘weduwetrommel’ langs de huizen en verdiende er zo een extra centje bij. Gebak werd nog heel weinig gegeten, daar was men te arm voor.
Ventwijk
Voor de omzet van de bakker was het stimuleren door de regering van veel en goed brood eten natuurlijk een gunstige ontwikkeling maar de klanten moest je toch wel ver zoeken. In de eerste plaats probeerde je je eigen familie en kennissen als klant voor jou te winnen. Zo reed Tijmen de Haan met zijn bakkerswagen dan ook naar de Noordermeer want daar woonde nog familie en naar Zandwerven en De Kaag, want daar woonde ook nog familie en vriendinnen van Duifje. Maar naar de Langereis en het klooster in Nieuwe Niedorp reed hij ook, want daar werd bij de paters Franciscanen natuurlijk alleen brood gegeten van een Roomse bakker.
In een strenge winter werd het brood per slee rondgebracht, het paard
stond dan op stiften. Vader Tijmen met het meelschort vooraan, Olaf zit op
de slee samen met zijn zusje Nellie. Moeder de Haan daar achter met links
van haar dochters Trien en Truus en rechts van haar Marie en Annie.
In die jaren was er een duidelijke scheidslijn, iedereen kocht bij zijn eigen geloofsgenoten en daar werd door bepaalde mensen streng op toegezien. Het was dus beslist niet bespreekbaar - als men er al aan dacht - om als bakkers onderling de ventwijken te verdelen. Nu moesten ze allemaal naar de Gouwe, de Lagehoek, Aartswoud en Opmeer. Men berekende niet of het zakelijk wel verantwoord was, de omzet die was verworven wilden men ten koste van alles behouden. Op de klok keek men niet en zo is het bekend dat Tijmen de Haan op zaterdagavond altijd pas om tien uur thuis kwam van zijn laatste wijk De Gouwe. Wel had hij dan inmiddels bij de familie Langedijk aan de Gouw al ‘een koppie daan’ en had hij ook al de rozenkrans gebeden bij een klant die op het punt stond om naar bed te gaan. Wanneer hij dan eindelijk thuis kwam, moest het paard nog worden verzorgd en naar het land gebracht. Het land, dat hij huurde van de gemeente, lag aan de hoek Westerboekelweg-Koningspade (waar nu de Aldi is gevestigd). Zoon Kees mocht meestal voor het paard zorgen, hij liet hem dan los lopen door de straat, ander verkeer was er zo laat niet meer en het paard wist zelf zijn weg te vinden. Het enige dat nog moest worden gedaan was het hek openen en wanneer het paard op het land was het hek weer sluiten. Op dat stukje land liepen in de zomer ook twee melkkoeien die in de winter achter de bakkerij op stal stonden. Een situatie die nu ondenkbaar zou zijn. Tijmen de Haan was uit zijn eigen jeugd gewend om koeien te hebben. Zijn vader had ze ook altijd gehad en zijn vrouw Duifje was er als boerendochter ook vertrouwd mee.
Zoon Kees met de bakkerswagen en het paard Tommy,
tijdens de Hoogwoudse kermis.
Als passagiers rijden mee:
Joop Mooij, Truus Ursem-de Boer en Afra Koenis-Breed.
Gezin
De klantenkring breidde zich uit maar ook het gezin groeide mee. Na een jaar werd er een dochter geboren die de naam Trien kreeg en later trouwde met Jan de Boer van het aannemersbedrijf. Na haar kwam er een zoon die Olaf werd genoemd, hij ging in het bakkersvak verder en specialiseerde zich in het maken van gebak. Hij volgde een bakkersopleiding in Hoorn maar ging ook wel bij een banketbakker een gebakje kopen om het thuis te ontleden en zo weer een nieuw idee op te doen. Zijn vader maakte wel taarten, maar geen taartjes zoals gebak toen werd genoemd. Wanneer een klant deze bij hoge uitzondering bestelde, kreeg de vrachtman de opdracht deze bij de banketbakker uit Hoorn mee te nemen. In 1954 kocht Olaf een bakkerij in Egmond-Binnen.
Olaf de Haan. Op de Abraham staat geschreven:
Al woedt de oorlog wijd en zijd Vader Abraham kent zijn tijd.
(foto Jo Kuiper, genomen tijdens de oorlog).
Zijn broer Siemen die na hem werd geboren werd kloosterling en zijn zus Marie is de verpleging ingegaan. Kees werd geboren op eerste kerstdag en zei altijd heel trots: ‘Ik ben een kerstkindje’. Na Kees werden de dochters Annie en Truus geboren. Annie trouwde met Martien Weel en Truus trouwde met Jan Kaijer uit Hoogwoud. Zoon Wil was het volgende kind, hij heeft later een melkzaak in Opmeer gekocht en is te jong overleden. In 1940 werd jongste dochter Nel geboren die trouwde met Ed de Bruyn uit Amsterdam. Al met al een groot katholiek middenstandsgezin dat betrokken was bij diverse verenigingen zoals de welpen, de gidsen, het toneel, het zangkoor en de Mariacongregatie. Het belangrijkste was wel dat iedereen zijn aandeel had in het werk van de bakkerij. Dat beperkte zich niet alleen tot koek en beschuit inpakken en de bakkerij schoonmaken, iedereen moest ook mee uit venten. Met een mand achter op de fiets en een tas met koek aan het stuur moesten Annie en Truus op pad en ook Nel heeft dat op zaterdagen moeten doen. Op mooie zomerse dagen was dat niet erg om te doen, maar met harde wind en regen of sneeuw en gladde wegen was het geen pretje.
Kees op de bakfiets.
Oorlog 1940-1945
Inmiddels was de oorlog uitgebroken en ging op 12 juni 1940 het brood op de bon. Eerder was in Nederland het brood op de bon gegaan ten tijde van de eerste wereldoorlog. Ons land was toen niet in oorlog, maar door de anderhalf miljoen Belgen die naar Nederland waren gevlucht, was er toen ook een voedseltekort en besloot de regering het brood op de bon te doen. Het probleem van toen was dat de bonnen per gemeente werden uitgereikt. Veel bakkers hadden hun klanten echter buiten de gemeentegrenzen en die konden de bonnen van een ander dorp niet gebruiken. Men had nu een ander systeem, deze bonnen waren in het hele land geldig. Op 1 september 1939 waren bij wijze van proef suiker, erwten en bonen al op de bon gegaan. Tot aan 1950 is het brood op de bon gebleven maar in maart 1945 was er helemaal niets meer te bakken, bonnen of geen bonnen. Omdat de toestand zo nijpend was en er al zo veel mensen van honger waren omgekomen, heeft de Duitse bezetter tarwe uit Amerika en Canada naar Zweden laten komen. Daar werd het gemalen en in balen van 100 pond in een coaster geladen. Men had bewust gekozen voor een boot met weinig diepgang zodat ook de eilanden in de Waddenzee van meel konden worden voorzien. Via Delfzijl kwam het ons land binnen, daar werd het op vrachtwagens geladen en ging het naar de centrale bakkerijen.
Ha Die Jo Lak Rem
Al bij het begin van de oorlog kregen de Nederlandse bakkers te maken met nieuwe bepalingen. Bakkers die een omzet van tien zakken meel of minder verbakten, werden verplicht om te gaan samenwerken met een collega. Deze regeling was bedoeld omdat men voorzag dat er een tekort aan brandstof zou komen. Zo werkten de bakkers Lak en Remt in het begin van de oorlog al samen en deden Jonker en Langedijk aan de Langereis dat ook. Begin 1943 werden de bepalingen strenger en mocht er maar in één bakkerij per gemeente worden gebakken. Men kreeg dan ook alleen voor deze centrale bakkerij hout van de gemeente toegewezen om de oven mee te stoken. Omdat de bakkerij van de Haan de grootste bakkerij was in Hoogwoud, werd deze aangewezen als centrale bakkerij. De Haan, van Diepen, Jonker, Lak en Remt hebben tot het einde van de oorlog samengewerkt. Als geintje gebruikten ze de afkorting Ha Die Jo Lak Rem als naam. Wanneer de klanten een taart of cake bestelden, moesten ze zelf voor boter en suiker zorgen en lag het hele aanrecht in de keuken soms vol met kleine hoeveelheden grondstoffen. Ook brachten de klanten soms meel mee, want het regeringsmeel dat in de oorlog werd verwerkt was van een slechte kwaliteit. Doordat er alleen in deze bakkerij een beperkte aanvoer van elektriciteit was, werd daar door anderen dankbaar gebruik van gemaakt. Wanneer het avond was en het werk was gedaan in de bakkerij, ging het tafelkleed over de werkbank en kwamen de buurvrouwen om te breien en sokken te stoppen. Thuis bij een klein olielampje was dat heel moeilijk.
Ter gelegenheid van het 25 jarige huwelijk.
Onderaan v.l.n.r. Vader de Haan, Marie, Trien, Wil, Nellie en Moeder de Haan.
Bovenste rij: Kees, Manie, Siemen, Truus en Olaf.
Nasleep
Op 5 mei 1945 behoorde de oorlog tot het verleden en kwamen er weer voldoende producten op de markt. Men kon weer goed eten en drinken al bleef het brood er nog veel andere producten nog wel wat jaren op de bon. De oorlogsjaren hadden echter nog een andere nasleep, er volgden een uitbraak van de ziekte tbc, waardoor veel gezinnen werden getroffen. Ook het gezin de Haan overkwam dat, drie gezinsleden moesten worden opgenomen in het sanatorium in Bilthoven.
Alle drie werkten zij mee in het bedrijf en dus moesten er oplossingen komen om de zaak goed te laten draaien. Het was duidelijk dat er een ander vervoermiddel moest komen, de tijd van paard en wagen was voorbij. Men begreep dat het bezorgen van brood, vooral naar de verre buitenwijken, sneller moest en met een auto sneller kon. Het was een zware tijd voor het gezin maar gelukkig kwamen de drie weer gezond naar huis. De klanten leefden allemaal mee en vroegen regelmatig of er al beterschap was. Het kostte altijd wel wat tijd om te vertellen dat de een al ‘bed drie’ had, de ander ‘stoel’ en nummer drie nog ‘bed een’.
Als laatste van de drie kwam Annie in de zomer van 1955 weer thuis.
Annie staat derde van links naast haar schoonouders en aan de andere zijde: haar Martien.
Vader en moeder de Haan wilden na deze zware jaren wel wat meer rust. In 1956 werd grond gekocht van een ‘heerskip’. Dat was een persoon of familie die hun kapitaal had belegd in landbouwgrond en/of een of meer boerderijen. De boerderij waar de familie J. van Diepen aan de Herenweg op boerde, was eigendom van een dergelijk heerskip. De mogelijkheid bestond om grond van hen te kopen, de gebroeders Kamps hadden daar al twee kavels gekocht. Er verrees een rentenierswoning voor vader en moeder de Haan aan Herenweg 30 met daarachter een stal voor de koeien zodat Tijmen naast het helpen in de bakkerij ook nog tijd had voor zijn koeienhobby. Zoon Kees had verkering gekregen met Bep Appel uit Spanbroek en samen wilden ze de bakkerij voortzetten. Op 18 september 1957 namen ze de zaak over.
Het renteniershuis dat Tijmen de Haan in 1957 liet bouwen.
Ruzie
Burgemeester Breebaart liet Tijmen de Haan weten, dat de gemeente Hoogwoud van plan was om het stuk land aan de Koningspade, dat hij voor tien jaar had gehuurd, een andere bestemming te geven. Er moest een bos op worden aangeplant. Tijmen schakelde de LTB in. Hij had immers een contract getekend dat hem het recht gaf dat stukje grond als agrariër te gebruiken. Hij zou een stuk inkomen mislopen als de gemeentelijke plannen werden uitgevoerd. Hij kreeg zijn gelijk, het bleek verboden te zijn om grond met een agrarische bestemming te onttrekken om een bos op aan te leggen. De burgemeester was er niet blij mee, maar het contract was bindend. Gedurende drie zomers kon men Tijmen de Haan, met een melkemmertje een het stuur, door het dorp zien fietsen, van de Herenweg naar zijn koeien en weer terug. Op zijn tocht door het dorp begroette hij iedereen vriendelijk, hij genoot van het leven. Helaas heeft dat maar kort mogen duren, al in 1960 werd hij ernstig ziek. Hij overleed op 27 maart 1961. Het was wrang dat terwijl hij nog thuis stond opgebaard, de burgemeester al belde om te laten weten dat door zijn overlijden het huurcontract als ontbonden moest worden beschouwd. Inmiddels was het bestemmingplan gewijzigd en werd de grond onttrokken voor agrarisch gebruik, de gemeente had besloten daar een industrieterrein te gaan vestigen.