Stichting Hoochhoutwout biedt u het heden en het verleden van de (vroegere) gemeente Hoogwoud (Hoogwoud, Aartswoud, De Langereis, De Gouwe, De Weere). De Stichting Hoochhoutwout heeft als doelstelling om de (vroegere) gemeente Hoogwoud in al haar facetten te belichten.

Uit de kerkelijke archieven van Aartswoud

Hulp aan noodlijdenden door Diaconie en armenvoogden.

Deel 1: Periode 1635-1758

Verzameld door L.T.H. van der Meer en bewerkt door Louis Groen

Pas vanaf 1758 bestaan er in het archief van Aartswouds Nederlands Hervormde Kerk gedetailleerde notities over bijstand in geld en natura aan armen. Ver vóór die tijd verleende de kerk echter ook al hulp aan diegenen, die volgens haar daarvoor in aanmerking kwamen. We beginnen onze beschrijving met de periode van 1635 tot 1758.

De oudste Diaconieafrekening, gehouden op 22 januari 1635 vermeldt over 1634 een totaalbedrag van 229 gulden aan uitgaven aan hulpbehoevenden. Waaruit die bestaan, is niet gespecificeerd. Wel weten we dat de diakens onder meer geld collecteerden voor het vrijkopen van gevangenen, in het bijzonder voor die Nederlanders c.q. Westfriezen, die als slaven in Turkije werden vastgehouden. De bedragen die door de kapers voor hun vrijlating verlangd werden, waren doorgaans niet gering. De kerken probeerden die losgelden zo spoedig mogelijk bij elkaar te krijgen, omdat zorg en medeleven voor de evennaaste nu eenmaal hoog in hun vaandel geschreven stonden.

Die zorg leidde rond 1678 zelfs tot een meningsverschil, tussen een diaken enerzijds en kerkenraad en predikant anderzijds, over wie in Aartswoud nu de feitelijke zeggenschap had inzake de verdeling van gelden. Deze gelden waren ingezameld tot leniging der noden of tot vrijkoping der in Turkije gevangen gehouden slaven. Van oudsher had daarin steeds de predikant beslist. De nieuw benoemde diaken Jan Mullers is het daarmee niet eens en vindt dat alleen de diaken tot die verdeling gerechtigd is «sonder dat yemant van de Kerckenraed noch Predikant daerinne te seggen hadde». Dus komt er over deze kwestie een «Resolutie van de Kerckenraed tot Eerdswoud ... tot vertroostinge der slaven in Turckijen en andere supplianten en sollicitanten...». Onze diaken krijgt niet zijn zin en oudere collegae beslissen «dat die Sake soude blijven op de oude voete en dat de Predikant de selve als vooren soude gelieven waer te nemen».

Hoe het ook zij, de medemens, ook elders in de wereld, werd niet vergeten. Centraal echter stond toch wel de hulp aan plaatselijke armen, die al heel vroeg verstrekkingen in geld en/of natura kregen. Zo toont ons een lijstje uit 1645 de volgende verdeling: «jan decker 1 broodt». «griet jan deckers 1 broodt». «guurt jans 2 broodt»...enz.

Als in 1646 Griet Jacobs, weduwe van de in 1645 overleden predikant Jilliës Gerbrantsz., een beroep op de kerk doet, wordt ook zij niet in de steek gelaten. Ze schijnt nogal wat schulden te hebben en ontvangt, om die te kunnen voldoen, na gemeenschappelijk overleg tussen kerk en dorpsbestuur «de som van 100 Caroli guldens op die conditie dat sij voortaen den Kerckenraed met soodanig versoeck niet en sal beswaeren». Na deze eenmalige uitkering hoeft Griet Jacobs dus verder niet meer bij de kerk aan te kloppen om geld. Telkens blijkt weer dat, waar werkelijk bijstand nodig is, het Aartswouds kerkbestuur zich nimmer onbetuigd laat. In 1659 beklaagt ene Pieter Claesz. Kunst zich erover dat hij niet uitkomt met de toelage die hij van de kerk krijgt voor het onderhoud van de zuster van zijn vrouw, welke blijkbaar bij hem thuis inwoont en wordt verzorgd. Hij verzoekt om «verbeeteringe van loon, soo belangende harer kleedinge als kost...». De toelage wordt verhoogd tot 56 gulden per jaar uit te betalen telkens op St. Jacobsdag (25 juli). Pieter vindt dat blijkbaar wat aan de late kant en sputtert dan ook tegen. Het kerkbestuur toont er begrip voor en hij mag voortaan «tot sijner vergnoeginge met d’intreede van elck jaer» zijn geld komen halen.

Ook (wees)kinderen worden niet aan hun lot overgelaten. Zo besloot al in 1652 de kerkenraad dat «een derdendeel van vijf en twintich guldens jaerlijcks uyt onse Diakonije gegeven werden sal tot onderhoudinge van een meijsgen op de Gouw aen haer moeij, waerbij hetselve besteet is». Zodra echter armlastige kinderen groter worden en zelf de handen uit de mouwen kunnen steken, wordt de hulp beperkt of ingetrokken. Zo acht de kerk in 1661 de zoon van Guurt Jans oud en flink genoeg («vermits sijne bequamheijt van jaren en stature») om zelf zijn kostje bij elkaar te scharrelen en hij ontvangt dan ook geen ondersteuning meer. Een meer omvattende bijstandsverlening is die aan de weduwe Allen Jansz. Zij blijft in 1667 achter met 3 kleine kinderen uit een eerder huwelijk van haar onlangs overleden man. Kerkbestuur en Armenvoogden komen overeen de kinderen onder haar hoede te laten en haar, zolang als nodig, met geld en goederen bij te springen. Ze moet ze van kleding en voedsel voorzien en zal «daervoor genieten van Diakonije en Armevoogden jaerlijcks hondert guldens aen geldt en daerenboven noch drie vierendeelen turf, drie rijen vleesch en achtien ponden broodt alle weecken...». Haar kinderen zijn blijkbaar goede eters, want met die wekelijkse 18 pond brood komt moeder Jansz. niet toe en daarom krijgt ze er nog 6 pond per week bij. Wel is er weer de restrictie, dat zodra de kinderen zelf iets kunnen verdienen, de verstrekkingen verhoudingsgewijs verminderd zullen worden. De weduwe zit ook nog met «vrij eenige beswaerlijcke schulden veroorsaeckt door de langduurige sieckte» van haar man. Ook moet er nog geld worden afgelost «op het huysge, daer hij in gestorven is en sij met de kinders noch in woont». Ook die schulden nemen armenvoogden, diaconie en dorpsbestuur gezamenlijk voor hun rekening: «Claes Zegersz. als Borgemeester en Jan Jansz. alias Jan Thijssen als Schepen» stellen zich hiervoor garant; ze mag in het huisje blijven wonen, in ieder geval zolang «kindt of kinderen» het nog niet zonder hun stiefmoeder kunnen stellen. Het gezin van de weduwe Allen Jansz. wordt dus wel erg goed behandeld en er is werkelijk met alle mogelijkheden rekening gehouden.

Om te voorkomen dat op aanbeveling van de predikant of van een diaken afzonderlijk aan een bepaald iemand hulp zou worden verstrekt, voert men in 1677 een regeling in, die deze mogelijkheid uitsluit; voortaan mogen zij niet meer alleen beslissen inzake «adsistentie van dese of die behoeftige inwoonder of inwoonderesse tot Eerdswoud». De hulpbehoevende zal in de toekomst «gehouden sijn in persoon voor de E. Kerckenraedt te verschijnen, om sijnen of haren noodt den vollen Kerckenraedt...te doen aanhooren, teneinde alsoo goede correspondentie en genoegen onder den E.E. Broederen moge werden geconserveert en alle misnoegen tegen gegaen». Er was dus blijkbaar wat heibel onder de broederen geweest als gevolg van een al te zelfstandig initiatief van een hunner. Wel erg naar voor de «behoeftige inwoonder of inwoonderesse», want nu moest die zijn of haar hele hebben en houden bloot leggen voor de gezamenlijke kerkenraad. We zijn al enkele malen een verdeling van brood tegengekomen; een aantekening uit 1680 zou er op kunnen wijzen dat de Diaconie er voor de armen haar eigen ‘warme’ bakker op na hield, want diaken Mullers heeft dan als betalingspost nog open staan «20 Caroli guldens behoorende tot de Diakonije, doch onder hem gearresteerd (berustende) uyt kracht van backloon schuldig aen Willem Backer». Vermoedelijk kocht de diaconie het graan in bij de boeren, liet het door de plaatselijke molenaar malen en bij Willem tot brood verwerken.

Soms is het door de diakens gecollecteerde geld ontoereikend voor de op dat tijdstip benodigde hulpverlening. De afrekening van 1686 besluit dan ook met: «heeft oock gebleecken dat Pieter Jacobsz., blijvende diaken, één gulden en seven stuyvers meer heeft uytgegeven als ontfangen». Tekorten komen echter maar zelden voor en meestal bestaat er een rijkelijk overschot zoals bijvoorbeeld in 1694, wanneer «Sijmen Jansz. meerder ontfangen heeft als uytgegeven de somma van hondert vier en taghtigh gls. en 14 st.». Ook de jaren 1734 en 1755 vermelden flinke overschotten van respectievelijk 245.14.4. en 270.10.4. Veel meer weten we over die eerste helft van de achttiende eeuw eigenlijk niet, ook al omdat de predikanten de notulen van de vergaderingen en bijeenkomsten met diakens en ouderlingen, zo beknopt hielden. Vanaf 1758 beschikken we, zoals gezegd, over uitgebreide gegevens over de hulp aan de armen van Aartswoud. In een volgende aflevering zullen we daar dan ook een uitvoeriger beschrijving van geven.

 

 Website designed and build by

deanluma logo shade xsmall