Duizendpoot Frans May
Door Bart Knobbe
Maandag 23 augustus 2010, een dag na zijn 84e verjaardag, ben ik bij Frans May langs geweest voor een gesprek. Het is niet de eerste keer dat Frans wordt geïnterviewd: In augustus 1977 heeft dagblad Het Parool een item gewijd aan deze Hoogwouder. De titel van het krantenartikel luidde als volgt: Duizendpoot Frans May van Hoogwoud. Een zeer juist gekozen titel, zoals we zullen zien.
Frans May 1936.
Waar bent u geboren?
“Ik ben geboren, als jongste van drie kinderen, op de Gouwe. Vanaf Hoogwoud gezien op het laatste perceel rechts voor het Korte Wuiver (tegenwoordig Gouwe 54). Mijn moeder, Dieuwertje de Beurs, is geboren aan de Pade (Koningspade 28) en mijn vader, Gerrit May, komt van oorsprong uit Twisk. Na hun huwelijk zijn mijn ouders aan de Gouwe gaan wonen, hier hebben zij een nieuwe stolp laten bouwen. Dit huis staat er nog steeds. Zij hadden een tuindersbedrijf waar zij groente en zaad teelden, zoals radijs, spinazie en slabonen. Deze zaadteelt vond plaats in opdracht van Sluis en Groot, het latere Royal Sluis. Ik ging in Aartswoud naar de lagere school. Na deze te hebben doorlopen, ging ik naar de landbouwschool in Hoorn. Deze opleiding duurde vier jaar. Daarna heb ik nog de nodige cursussen fruitteelt gevolgd. Ondertussen was ik al werkzaam op het bedrijf van mijn vader, dat ik, even voor mijn huwelijk in 1952, overgenomen heb. Na enige tijd heb ik me volledig toegelegd op de fruitteelt: appels en peren. Het bedrijf, zo’n 2,5 hectare, was echter te klein om rond te kunnen komen. We hebben het huis en de grond kunnen verkopen aan Rudi van Dantzig en zijn partner Toer van Schaijk en zijn in Hoogwoud gaan wonen.”
Gouwe 54 - Voormalig huis van Frans May.
Bent u toen meteen gemeentebode geworden?
“Nee, ik heb eerst nog een jaar bij een tuinder in Opperdoes gewerkt en twee en een half jaar bij de Coöperatie Winkel. Voor dit bedrijf verkocht ik levensmiddelen aan huis. Toen maakte een buurman mij erop attent dat de gemeente Hoogwoud een bode zocht. Dat leek mij wel wat en samen met mijn vrouw Truus heb ik toen een sollicitatiebrief geschreven. Toen ik de brief zou gaan posten sprak burgemeester Breebaart, mijn buurman, me aan. Hij had gehoord dat ik van plan was te reageren op de vacature. Ik zei dat dat klopte en toonde hem de brief die hij meteen in ontvangst nam. Enige tijd later hoorde ik dat ik aangenomen was en wel met ingang van 1 april 1968. Ik kreeg toen de betrekking van bode-schrijver en deurwaarder plaatselijke belastingen. Daarnaast was ik belast met het innen van de hondenbelasting en het incasseren van de huur van de gemeentewoningen. De huur werd toentertijd niet per maand betaald, zoals nu, maar per week. En cash. Ook assisteerde ik bij huwelijksvoltrekkingen. Op het gemeentehuis werkten toen zes mensen, die bestierden de hele gemeente.
Akte van benoeming.
Toen Hoogwoud op 1 januari 1979 ophield te bestaan als zelfstandige gemeente, kreeg ik een nieuwe aanstelling. Ik werd adjunct-commies ter secretarie van de gemeente Opmeer. Op 1 september 1987 ben ik op 61-jarige leeftijd vervroegd uitgetreden.”
Hoe zag de werkdag van een bode eruit?
“Een groot deel van de dag bestond uit het ophalen en wegbrengen van stukken. Iedere ochtend ging ik naar het postkantoor om de post op te halen, ik zette koffie voor het personeel, tikte aanslagen, ontving mensen en bracht ze naar de burgemeester of de secretaris. Als er ’s avonds vergaderingen plaatsvonden, was ik ook present. Daarnaast was ik dus veel onderweg, om, zoals ik net zei, de huur op te halen enzovoorts. Ik was zelfs zo vaak onderweg dat veel mensen dachten dat ik een soort spion van de burgemeester was ten tijde van de gestolen vliegwielen. Dat was helemaal niet het geval, maar ik kreeg toen wel de bijnaam ‘Zoef de Haas’! Onderhoud plegen en schoonmaken behoorden niet tot de taken van de gemeentebode.”
Frans met koffiekar.
U was ook gemeentebode tijdens de roemruchte periode van burgemeester Maat. De onvermijdelijke vraag: hoe was dat?
“Ik wist natuurlijk wel wat er allemaal speelde in de gemeente, maar persoonlijk had ik weinig problemen met hem. Mijn vrouw en ik kwamen zelfs wel bij hem thuis. Mijn relatie met de burgemeester veranderde toen wij een kat kregen waardoor de hond van de familie Maat, een boxer, niet meer bij ons kon logeren. En dat gebeurde nogal eens omdat de burgemeester vaak een nachtje naar Eindhoven ging, daar kwam hij namelijk vandaan. Hij kon het niet zo goed hebben dat hem iets geweigerd werd. Het leek wel of hij dan wraak wilde nemen. De situatie werd echt onwerkbaar toen mijn vrouw, die inmiddels ambtenaar geworden was, ten onrechte een officiële berisping van hem kreeg. Toen heb ik een periode niet gewerkt. Na verloop van tijd vroeg hijzelf of ik terug wilde komen. Ja, wat was er anders tijdens de periode Maat? Dat ik privé-chauffeur van de burgemeester werd. Ik reed hem overal naar toe, het hele land door. Ook naar het buitenland trouwens. Hij hield erg van uiterlijk vertoon en hij vond blijkbaar dat een chauffeur goed bij zijn status paste. Ik weet nog dat we hoog bezoek uit Duitsland hadden met wie we de gemeente ingingen: het bezoek ging te voet en de burgemeester van Hoogwoud liet zich rijden. Voordat Maat burgemeester werd, werkte ik altijd in mijn gewone kloffie. Van hem moest ik een uniform dragen. Hij was erg op de regeltjes en het protocol. En als hij zijn zin niet kreeg werd hij boos, razend zelfs. Uiteindelijk had de heer Maat toch wel waardering voor mij denk ik, bij zijn afscheid kreeg ik namelijk een gemeentetegel van hem (zie onze uitgave uit 2009). Ik kijk ook niet heel verzuurd terug op deze periode. Op iedereen, dus ook op iedere burgemeester, is er wel wat aan te merken. Er waren ook inwoners die de grootste moeite hadden met burgemeester Breebaart.”
Burgemeester Maat en Frans May.
Hebben kerk en politiek een belangrijke rol in uw leven gespeeld?
“Nee. Ik ben nooit lid geweest van een kerk. Mijn moeder was weliswaar Nederlands Hervormd en mijn vader Doopsgezind, maar zij deden hier verder niets mee. Ik heb ze zelfs nooit naar de kerk zien gaan. En wat de politiek betreft had en heb ik zeker een mening, maar ik heb me er nooit actief en fanatiek mee bemoeid. Dit overigens in tegenstelling tot mijn vrouw, die overtuigd socialist was.”
Deed u naast uw werk andere dingen?
“Jawel, vele zelfs. Zo ben ik 40 jaar lang duikwachter geweest voor Hoogwoud en omstreken. Dit hield in de praktijk in dat ik elke dag mijn ronde moest doen om duikers en peilen te contoleren, eerst deed ik dat op de fiets, later op de bromfiets. Meestal tussen de middag. Ik heb het vak van mijn vader geleerd, als jonge jongen vergezelde ik hem al op zijn rondes. Dit heb ik het langst gedaan. Op de tweede plaats komt mijn werk bij de reserve-politie. Dat heb ik 32 jaar volgehouden, toen werd dit instituut opgeheven. Burgemeester Breebaart heeft er indertijd voor gezorgd dat ik een vrijstelling kreeg voor de militaire dienst. Dit omdat mijn vader al op leeftijd was en ik niet gemist kon worden op het bedrijf. Ik hoefde daardoor dus ook niet, zoals veel andere jongens, naar Indië. Ik vond dat ik ter compensatie iets anders moest gaan doen en dat werd dus de reserve-politie. Dit was vrijwilligerswerk, eigenlijk was je een soort oproepkracht. Ik heb het geschopt tot reservewachtmeester eerste klas. We werden bijvoorbeeld ingezet om het verkeer te regelen of om papieren te controleren. Wel gingen we altijd op pad met beroepscollega’s. Ook werd ik ieder jaar opgeroepen om te assisteren bij de landbouwtentoonstelling in Opmeer. Ik ben bij de reserve-politie gebleven totdat deze werd opgeheven. Ik was trouwens niet het enige lid uit de buurt, ik deed dit werk samen met een heel koppeltje mannen uit Hoogwoud, Obdam en Hensbroek.
Frans bij de reservepolitie op de landbouwtentoonstelling.
Ook bij de andere hulpdiensten ben ik actief geweest, ik ben dertig jaar lid geweest van de brandweer en ik heb twaalf jaar op de ambulance gereden (vanaf 1970 had Hoogwoud een eigen ambulancedienst, zie hiervoor onze uitgave van 1997). Ik had hiervoor trouwens wel de goedkeuring van burgemeester en wethouders nodig. Die verschrikkelijke brand in Aartswoud bij de familie Schaafsma waarbij mevrouw Schaafsma en vijf van haar kinderen omkwamen, heb ik niet meegemaakt. Die brand vond plaats in de tijd dat ik in Winkel werkte, ik was dus niet aanwezig om te assisteren. Gelukkig maar, want ik kende de familie erg goed. Ik kwam elke dag bij ze langs om levensmiddelen te venten. De brandweermannen hebben wel de kisten van de omgekomen gezinsleden naar het kerkhof gedragen. Ook boerderijbranden herinner ik me goed, ontstaan door hooibroei of blikseminslag. Soms stond je de hele nacht te blussen. Dan naar huis, snel onder de douche en weer naar het werk. Zo ging dat.”
Brandweer Hoogwoud, rond 1955. Vlnr: Burg. Breebaart, Arie Modder, Piet Duinker,
Rein Oosterveld, Willem Mens, Jan Dam, Jaap Groot, Jan Modder, Jan de Boer,
Gerrit Bossen, Bram Kuijpers, Dirk Bakker.
Hoe wist u dat er brand was, toen u bij de brandweer begon, toen had toch bijna niemand een telefoon?
“Dat klopt. We gingen af op het geluid van de sirene. Het gebeurde ook wel dat je de brand zelf zag, dan pakte je snel je fiets en ging je naar de plek des onheils toe. Later hadden we wel een pieper. Ik heb wel eens meegemaakt dat de pieper van de brandweer afging terwijl ik in de ziekenauto reed! Je kon bij de vrijwillige brandweer dienen tot je de leeftijd van 55 jaar had bereikt. Dat heb ik gedaan. Toen ik begon was er nog geen aparte brandweerkazerne, zoals later bij het dorpshuis. Nee, de brandweerauto stond in de garage naast het huis van de commandant, Arie Modder (Burgemeester Hoogenboomlaan 51).”
Had je een opleiding nodig om op de ambulance te rijden?
“Nee, in zoverre dat we allemaal ervaren EHBO’ers waren. Ik kan me mijn eerste rit nog goed herinneren: een afschuwelijk auto-ongeluk op de A.C. de Graafweg. Toen ik ’s avonds thuis zat brak het zweet me uit. Daarna heb ik daar geen last meer van gehad, hoewel ik de vreselijkste dingen heb gezien. Ik moest ook wel eens bekenden vervoeren, het waren tenslotte allemaal mensen uit de gemeente. Nieuwsgierigen vroegen wel eens wie ik vervoerd had en waarom, maar daar gaf ik geen antwoord op. Dat was beroepsgeheim. Aanvankelijk was ik eerste chauffeur, ik was natuurlijk praktisch altijd paraat. Als ik de gemeente in moest, waarschuwde ik eerst een collega, die nam dan de wacht over.
Maar je vroeg wat ik naast mijn werk nog meer deed. Naast de dingen die ik zojuist opnoemde was ik ook nog marktmeester van de weekmarkt in Hoogwoud, lid van Con Zelo en arbiter bij biljartwedstrijden.”
Het woord duizendpoot dekt nauwelijks de lading.
“Ik had veel activiteiten en was veel de deur uit, dat klopt. Ook ’s avonds en ’s nachts. Toch ging het allemaal prima. Mijn vrouw was ook een heel actief persoon, dus die begreep het wel. Inmiddels ben ik weduwnaar, maar ik ben er de man niet naar om stil in een hoekje te gaan zitten treuren. Ik geniet van mijn kinderen en kleinkinderen, ik fiets nog steeds graag, ik heb nog veel mooie dvd’s liggen en ik onderhoud nog veel sociale contacten. Alleen de groentetuin heb ik een jaar geleden moeten opgeven. Want helaas heb ik sinds enige tijd gezondheidsproblemen. Ik zie wel waar het op uitloopt en hoeveel tijd ik nog heb, ik ben daar vrij nuchter onder. Ik heb in mijn leven zoveel meegemaakt, zowel in de privésfeer als bij mijn werkzaamheden op de ambulance en bij de brandweer, dat ik heb geleerd niet zo snel meer van mijn stuk te zijn. Moeilijke ervaringen kunnen je sterker maken.”
Frans May en Truus May-Bakker.