Slager Gert Breed
Zijn klanten waren hem dierbaar, maar beslist niet tot het uiterste.
Door Bep de Haan-Appel
De naam Breed is tot op de dag van vandaag nauw met Hoogwoud verbonden. Maar slager Gert Breed, de man die bekend stond om zijn heerlijke worsten en zijn karakteristieke uitspraken is er niet meer. Hij werd, als zoon van Arien Breed en Aafje Buisman, geboren in Hoogwoud op 21 augustus 1900. Zijn geboortehuis stond aan het Zuideinde (nu Herenweg 35) waar zijn vader het beroep van huisschilder uitoefende.
Rechts het café 'De Witte Valk' en de schilderswerkplaats.
De jongen in het midden is Joop Breed.
Er was in die jaren bittere armoede en mevrouw Aafje Breed was een handeltje in kippenschelpen gestart om nog enige bijverdienste te hebben. Arien Breed had als concurrent schilder Breebaart die een boerenkar lakte voor een ‘koppie suiker’. Op zekere dag werd er bij schilder Breed verf bezorgd met daarbij een brief. In de veronderstelling dat de verf voor hem was, opende Breed de brief en las daarin dat Breebaart al zes jaar geen enkele nota had betaald aan de verfleverancier. Ja, dan kun je ook wel heel goedkoop werken. Nadat dit bekend was geworden, zag schilder Breebaart geen toekomst meer voor zichzelf en heeft hij door verhanging een einde aan zijn leven gemaakt. In de jaren die volgden, trok het werk gelukkig wel wat meer aan, maar het bleef sappelen. Arien Breed had een broer in Blokker wonen. Deze Cornelis Breed was slager en hij gaf zijn broer de raad: ‘Ga toch vlees verkopen, je kunt het van mij betrekken’. Dat is de start geweest van slagerij Breed in Hoogwoud. Arien Breed begon met rondvragen bij de mensen en ging dan met de handkar lopend naar Blokker om vlees te halen en het vervolgens bij de klanten te bezorgen.
Gemeentewaag
In 1907 kreeg hij de kans een koffiehuis met de naam ‘De Witte Valk’ te kopen voor 3600 gulden. Het werd overgeschreven op 8 februari 1907. Het koffiehuis stond in het midden van het dorp (hoek Zuideinde-Boekel) waar nu de zaak van de firma Kaijer is gevestigd. Het bood voldoende ruimte voor zijn schildersmaterialen en het slachten van vee. Zijn broer had hem uitgelegd hoe dat slachten moest gebeuren. Fijne vleeswaren waren er in die jaren nog niet. Het assortiment beperkte zich tot koe- of varkenslappen, hammen en worst. De gemeentewaag, die werd gebruikt om varkens en schapenwol te wegen, was ook gevestigd in het pand en bracht geld op. Later startte Breed nog een handel in klompen. In de winter, wanneer het schilderen nagenoeg stil lag, werd er veel geslacht en moesten de zoons helpen. Zij waren inmiddels oud genoeg om te werken. In café De Witte Valk werd als laatste in het gezin van Arie Breed, op schrikkeldag 29 februari 1908, Joop Breed geboren. De andere kinderen Breed waren geboren in het huis aan het Zuideinde. Op 23 februari 1933 trouwde Joop Breed met Marie Groot en op diezelfde dag vond de overdracht plaats van het café en het schildersbedrijf van vader op zoon. Voor vader en moeder Breed was de tijd gekomen om te gaan rentenieren en samen met hun ongehuwde dochter Aafje betrokken zij weer hun vroegere woning aan het Zuideinde dat nog steeds hun eigendom was. Gert Breed bleef tot aan de dag van zijn huwelijk (in de kost zoals men dat noemde) bij zijn broer en schoonzus Joop en Marie in het café wonen.
Het jonge echtpaar Breed-Odijk trots voor hun nieuwe slagerij.
De nog jonge kinderen Breed. Vlnr Boven Arie, Huub en Gerard.
Onder: Riet, Hans, Nel en Afra.
Het gezin Breed-Odijk
Gert Breed was ook het slagersvak in gegaan en had in zijn jonge jaren als knecht gewerkt bij een slager in de Beemster. Een broer van Gert was in Vlaardingen gaan wonen en toen Gert Breed daar heen ging voor een bezoek ontmoette hij Nel Odijk, dochter van een schipper. Gert is 34 jaar oud wanneer hij, op 8 november 1934, trouwt met zijn Nel. Het jonge paar betrekt een geheel nieuw pand (nu Herenweg 56.). Voor de bruid was het een teleurstelling dat ze niet zelf mocht beslissen over de kleur van haar trouwjurk. De familie Breed was nog in rouw na het overlijden van een oom en dan was het niet gepast om te trouwen in een gekleurde jurk. Opoe Breed had dat zo beslist. Vele malen heeft Nel aan haar dochters het verhaal verteld over de zwarte trouwjurk. Het echtpaar kreeg zeven kinderen. Het huis was gebouwd door Jan Smit, de vader van Siemen Smit, aannemer en wethouder. Het was een huis met stijl, zo mocht het wel worden genoemd. Het was voorzien van glas in lood ramen en voor die tijd moderne granieten vloeren in winkel en gang. De winkel was voorzien van een koelcel, maar die had nog niet een koelsysteem zoals wij dat nu kennen. De vrachtman bracht iedere week ijsstaven, die gewikkeld waren in jute zakken. Deze staven zorgden er voor dat de temperatuur in de cel laag bleef. Onder de slachtplaats bevond zich een grote kelder waar de pekelbakken stonden, alles gebouwd naar de eisen van die jaren. Maar naast het inkomen uit de slagerij moest naar andere verdiensten worden omgekeken want de eerste dagen van de week was de omzet te beperkt. Gert Breed heeft varkens gehouden en kippen en zelfs heeft hij nog gladiolen verbouwd op de Gouwe. Alles werd aangepakt wat enigszins geld op bracht. Personeel heeft slager Gert Breed ook wel gehad o.a. Cor Groot (van Groot de smid), Joop van de Eng en Frans Zeinstra. Deze laatste woonde tijdelijk in Hoogwoud omdat het gezin Zeinstra door de onderwaterzetting van de Wieringermeer in Hoogwoud een onderkomen had gevonden. Na dien heeft zoon Huub samen met vader de zaak voortgezet.
Vlnr: Huub, Hans, Nel, vader Breed, Riet,
Ria Blauw (buurmeisje), moeder Breed en Afra.
Oorlogstijd
Tijdens de bezettingsjaren bleek het huis hen te beschermen tegen invallen van de ‘Moffen’. Meerdere malen is het voorgekomen dat er Duitsers de winkel binnen stapten op zoek naar etenswaren en dan vol bewondering naar het plafond keken. Want wat bleek toen, Jan Smit, de bouwer van het huis, had als versiering om de lampen een soort van hakenkruis gemaakt. Deze versiering zat om de lampen in de winkel en ook in de huiskamer. De familie Breed zelf was zich er nooit bewust van geweest maar door het gedrag van de Duitsers nu wel. Wanneer hun blik er op viel wezen ze elkaar er op en zeiden dan dat alles in orde was en vertrokken weer. In de winter werden er veel huisslachtingen gedaan. Mensen hadden zelf een varken vetgemest en brachten het naar de slager om het door hem te laten slachten. Het vlees dat er dan van af kwam ging weer naar de klant die het dan in de pekel in Keulse potten bewaarden. Ook werd het wel in glazen wekpotten gedaan en werd het gesteriliseerd. Op dinsdag ging Gert Breed naar de markt in Purmerend om daar samen met Van der Bel uit Aartswoud een koe te kopen. Breed en van der Bel slachtten altijd samen een koe want de omzet was te klein om zelf het vlees van zo’n groot beest in één week weg te werken. Met de bus ging hij op dinsdagmorgen om zes uur naar Purmerend. Er reed dan speciaal een bus voor alle boeren en handelaren die naar de markt wilden. Het vee dat daar werd verhandeld ging er met veewagens heen. Terug naar huis reed Breed dan mee met Jaap Mulder die dan ook de koe meenam. Dat was meestal rond de klok van één uur en dan kon het slachten beginnen. De ene week werd er bij Breed geslacht en de andere week bij van der Bel. De huiden van de koeien werden door vrachtrijder Oudejans mee naar Hoorn genomen en naar de Amsterdamse huidenclub gebracht om te verwerken. De botten gingen in een ton die achter in de tuin stond. Bij warm weer wandelden de beenderen er bijna uit. Deze werden van tijd tot tijd opgehaald door een firma die ze weer verkocht om te laten vermalen tot beendermeel. Het meel ging naar een knopenfabriek maar er werd ook wel gelatine van gemaakt. De hammen en het rookvlees gingen in het rookhok en het pekelvlees en de rollade in de pekelbakken in de kelder. Het assortiment van gesneden vleeswaren was in die beginjaren niet groot. Rollade, pekelvlees en fricandeau werd alleen met de feestdagen of op een bruiloft gegeten. Tijdens werkdagen at men alleen worst of kaas op brood. Op donderdagen werden de metworsten, de bloedworsten en de leverworsten gemaakt en gekookt. Deze gingen in een grote ketel met water, waaronder een brander zat die met hout werd gestookt. Breed gebruikte daarvoor ouwe bielzen en dan stonk het in de slachtplaats naar teer en carboleum. Later kwam er een gasinstallatie en door een gaslek is er toen een ontploffing geweest. Dochter Afra had die middag de taak om de temperatuur van de ketel in de gaten te houden. Ze was wezen kijken en zag dat het goed was en ging weer naar de keuken, maar op het moment dat zij de deur weer had dicht getrokken klonk er een knal die heel ver was te horen. Zij mankeerde gelukkig helemaal niets maar het dak van de slachtplaats was in zijn geheel even omhoog gegaan. De familie Groenewoud woonde in die tijd naast hen en buurvrouw Guurtje zag het dak van de slachtplaats omhoog komen en weer neerdalen. Alom paniek natuurlijk maar voor zoon Gerard was het een aangename bijkomstigheid, hij zat in dienst en mocht naar huis om daar te helpen. Breed kocht op de markt wel eens een partij kinnebakken (wang van een varken, het was heel zacht spek en smaakte gekookt heerlijk op roggebrood) en liet deze dan uitventen in de Wieringermeer door Frans Zijnstra die als knecht bij hem werkte. Ook gingen er dan worsten mee, die huis aan huis werden aangeboden. In die jaren trof je de huisvrouw meestal thuis en was deze handel wel lonend. De worsten van slager Breed waren beroemd in de hele omtrek. In de periode dat het Dorpshuis werd gebouwd door de firma Hoogevorst kwamen de bouwvakkers op de donderdagen na het werk even in de slachtplaats een stukje worst proeven en kochten dan gelijk een hele worst voor thuis. De hele middag had de geur van de verse worsten hun reukorganen geprikkeld.
Gert Breed bij een koe in de slachterij.
Vrijbank vlees
Van tijd tot tijd was er ook verkoop van vrijbankvlees. Slager Wever en slager Dam hadden noodslachtplaatsen waar wrak vee werd geslacht. Wanneer het vlees door de keurmeester was goedgekeurd, werd het voor een lagere dan normale prijs verkocht aan de klanten. Tegenover de andere slagers was dat oneerlijke concurrentie, want zij hadden dan weinig omzet. Wanneer zij in korte tijd twee koeien hadden geslacht en er werd er weer een aangeboden dan besliste de keurmeester dat het beest nu voor de andere slager was, dan had die ook weer meer omzet. Paardenvlees lag er niet in de winkel. De klanten konden het wel bestellen, het werd dan door vrachtrijder Oudejans uit Hoorn gehaald bij een paardenslager. Vet was in die jaren ook van groot belang, het werd in de slachtplaats gesmolten en in een perkamenten verpakking gedaan en dan als rol vet verkocht voor het braden van het vlees en om over de groene of grauwe erwten te doen. Een advertentie uit die jaren van een slager was: Volksvoedsel nummer een, lekker en gezond is vet alleen ‘t Is voor ieder te betalen, maar ga het wel bij de slager halen.
Meewerkende kinderen
Zo gauw ze konden lopen, moesten de kinderen helpen, onder andere bij het slachten. Dan werd het bloed opgevangen van het beest en daar werd dan bloedworst van gemaakt. Maar dat bloed mocht niet stollen, dus was het dikwijls de taak van de kinderen om met hun arm dat bloed in beweging te houden. Dan gingen de spekjes erbij en het pannenkoekenmeel, dat werd altijd gehaald bij kruidenier Piet Commandeur. De substantie ging dan in een lange darmvormige perkamenten zak. Deze waren er in twee maten, de grote voor de gesneden bloedworst en de smallere voor de verkoop van een stuk bloedworst. Was er een bruiloft dan werden de stenen vleesschalen in de winkel mooi opgemaakt met diverse gesneden vleeswaren. Soms werd het feest in een café in De Weere gehouden en moesten de kinderen op de fiets met een mand aan de arm met drie stenen schalen erin naar het betreffende café. Het waren grote bruiloften in die jaren en dan kon het gebeuren dat ze wel drie keer heen en weer moest fietsen voor de hele bestelling daar was.
Wat zal het wezen deze keer?
Door de week gingen de kinderen de klanten langs om de bestellingen op te nemen, die op zaterdag werden thuisbezorgd. Meestal zei de klant wanneer je vroeg: ‘Wat zal het wezen deze keer?’ ‘o doen maar op ’t oud of’. En toch gingen ze alle weken weer trouw en vroegen dan weer heel netjes: ‘Wat zal het wezen deze keer?’ Het wegbrengen op zaterdagmorgen gebeurde al heel vroeg. Breed had klanten van de Lage Hoek tot aan het klooster in Nieuwe Niedorp en van Aartswoud tot de Gouwe en Sijbekarspel. Het gebeurde ook wel met warm weer dat je op vrijdag het gehakt en de koelappen moest brengen bij een klant in Sijbekarspel en dan op zaterdag de gesneden vleeswaren ook al was het soms maar een onsje. Er waren nog geen koelkasten, dus was het heel moeilijk om het vlees goed te houden. De eerste klanten op zaterdag waren altijd de zusters Franciscanessen aan de Ooievaarsweg in Nieuwe Niedorp. ‘Zorg maar dat je daar om zeven uur aanbelt’ zei vader dan, ‘ want daar zijn ze beslist op dat uur al wakker’. Vader Breed was niet over te halen om een auto aan te schaffen, maar toen de zoons een rijbewijs bezaten werd er wel een auto gehuurd bij garage Cor Bakker om met de drukke kerstdagen de bestellingen rond te brengen. Vader Gert heeft nog wel een Mosquito gekocht, de eerste in Hoogwoud en dat was dan zijn vervoermiddel. Wanneer de kinderen opmerkten dat het tijd werd voor een auto was zijn weerwoord: ‘Toen ik knecht was in de Beemster moest ik alles lopende doen, jullie kunnen nu al op de fiets’. Gerard is met een hele gladde weg lopende te rondvragen gegaan. Hij liep dan in de walkant want daar kon je wel snel lopen, maar hij moest helemaal naar Aartswoud en de Gouwe die dag. Nel herinnert zich dat zij met de brommer en met een verschrikkelijk gladde weg bestellingen moest wegbrengen. Vader had de bestellingen in de mand gedaan die op de bagagedrager stond. Nel zei: ‘Ik stond er bij te huilen en ik zei dat ik niet durfde, maar daar had vader geen boodschap aan’. ‘Je gane maar’, was alles wat hij zei en daar ging ik dan huilend en wel. In de Hoogenboomlaan ging ik al onderuit. Bij Martien Niele en zus Afra heb ik vader opgebeld en verteld wat er was gebeurd. En daar kwam vader. De vleeswaren werden geordend in de mand en ik werd weer op de brommer gezet en moest weer gaan, hij kende geen pardon. Gerard en Huub werden er ook eens op uit gestuurd om met de fiets twee kalveren op te halen uit De Weere. De poten werden samengebonden en de beesten in een jute zak gedaan met de koppen er uit en dan voor op de transportfiets gelegd en zo kwamen ze toch met de hele handel thuis. Tot zes uur was de winkel open en dan moest alles nog worden schoongemaakt. Ook in de slachtplaats moesten de muren iedere week met kokend sodawater worden gedaan. Soms zagen ze de mensen al langsgaan naar de avondmis van zeven uur.
Op vakantie?
Nee, beslist niet, dat kon je niet maken tegenover de klanten vond Breed. Toen Huub de zaak had overgenomen gingen ze wel een week dicht en had vader dus ook geen werk. Hij hield wel van vissen maar hij durfde niet naar de Langereis te gaan op een doordeweekse dag om zo maar te gaan zitten met zijn hengel. Wat zouden de klanten dan wel niet zeggen over hem. Maandag van Hoogwouder kermis, dat was zijn dag. ‘s Morgens ging hij dan naar het café van zijn broer Joop aan de overkant en ging daar biljarten. Tussen de middag kwam hij thuis eten en nam dan wat gasten mee. Zijn vrouw zorgde voor een grote pan soep en in de winkel kochten de gasten allemaal een biefstuk die dan door moeder Breed werd gebraden op het grote Atag fornuis. De kinderen Breed zorgden dan wel dat ze ook in de keuken zaten waar de mannen zaten te eten, want de verhalen waren natuurlijk mooi en je kreeg altijd wel een kermiscentje. Op zondagmiddag ging hij wel naar het voetbalveld om Grasshoppers aan te moedigen en daarna even een borreltje kopen bij broer Joop. Een keer in het jaar had vader Gert zijn zwoerddag. Dan ging hij met zijn broers Joop en Arie een hele dag zitten kaarten (zwikken) met een lekkere borrel erbij en een schaal witte cadetten en een volle schaal met zwoerd. Zwoerd is de huid van een varken waar nog een laagje spek aan zit. Dat stond dan uren te koken tot het zacht was en dan at men het met peper en zout. De eerste Kerstdag was hem echt heilig, dan werd er geen werk gedaan. Alleen uit de nachtmis sneed hij voor het gezin heerlijke rundertong maar verder deed hij beslist niets. Eenmaal belde de pastoor op die dag op, hij had wat vleeswaren te weinig, maar het enige dat Breed zei was: ‘Morgen pastoor, dan ben ik er weer, vandaag niet.’ Dochter Nel was met haar mooie jurk buiten gaan spelen met de kinderen Groenewoud. Plotseling had ze een winkelhaak in haar jurk. Ze ging heel timide naar haar moeder. Die zei tegen haar: ‘Je gaat hiermee maar naar je vader’. Nel ging naar de kamer waar vader zat. Die zei: ‘Het is vandaag vrede op aarde en ga de volgende week maar een nieuwe jurk kopen met je moeder’. Met Kerstmis moest er ook dikwijls iets bij arme mensen worden gebracht en daar mocht je ook beslist geen cent voor aannemen.
Het gezin Breed-Odijk. Vlnr boven Gerard, Arie, Afra, Huub, Nel en Hans.
Onder: vader Breed, Riet en moeder Breed.
Verpakkingsmaterialen - reclame en de boekhouding
Het materiaal dat werd gebruikt om de vleeswaren te verpakken was heel simpel. Voor de gesneden vleeswaren waren er kartonnen schaaltjes met daarom heen een papieren zakje zonder naam. De koelappen, het gehakt en de mergpijp voor de soep gingen in vetvrij papier en het bedrag werd op de zak geschreven. Rekeningen met eigen naam waren er nog niet en adverteren deed men ook niet. De gedachte was, jouw kwaliteit en jouw service zijn jouw reclame. Een telmachine stond er nog niet maar daardoor kon men wel goed hoofdrekenen. Wat door de week werd gehaald werd niet betaald, maar op de zaterdag tegelijk met de bestelling afgerekend. De boekhouder van vader Gert was Jan Kuijpers uit Hoogwoud. Vader bewaarde alle rekeningen en bonnetjes in een schoenendoos en een keer per jaar ging dat naar de boekhouder toe en die mocht het allemaal uitzoeken. Wanneer er bericht kwam dat er een belastinginspecteur langskwam, was vader ziek of niet thuis en Jan Kuijpers moest dan alle moeilijke vragen maar zien te beantwoorden. De klant was koning maar niet tot het uiterste. Een van de dochters ging op een mooie zomerse dag naar de klanten om de bestellingen op te nemen. Bij een van de klanten kreeg zij te horen: ‘Wat loop jij er bar bloôt bij, ik hoef van jullie gien vlees meer.’ Breed nam dat niet en vroeg aan de klant waarom zij de vleeswaren van hem niet meer wilde. ‘Dat maidje van jou loôpt er veul te bloôt bai’, was het antwoord, waarop Breed haar toesnauwde: ‘Wel verdomme, ik snaai dat vlees niet van heur af!’. Zo gebeurde het ook eens dat moeder Breed een nieuwe jas had met een prachtige bontkraag. Een van de klanten had dat op een zondag opgemerkt in de kerk en zei tegen een van de jongens die kwam te rondvragen: ‘Ik het jou moeder zundag in de kerk zien en die het zo’n dure jas kocht, as je dat betalen kenne den hebben jullie ons as klant niet meer nôdig’. De zoon ging naar huis en vertelde aan vader dat ze een klant kwijt waren. Vader ging later naar de klant toe en vroeg: ‘Zo Geertje, waarom wil jij geen vlees meer van main?’ ‘Jouw vrouw het ’n veuls te mooie jas an op zundag in de kerk’, was het antwoord. Gert zij tegen de klant: ‘Weet je wat jij doen moete Geertje, ankommende zundag voor in de kerk zitten gane en as main vrouw den nei de communiebank loopt den goed kaiken naar die jas, den het jij nag waar voor je geld’. Wanneer er iemand om een half onsje gehakt kwam, vroeg hij of ze misschien een kabouterfeestje hadden. Het gebeurde ook wel dat er een klant ‘s avonds om acht uur opbelde, want haar man kwam nu pas thuis van werk en hij had zo hard gewerkt dat hij wel een biefstukje verdiend had, dus of ze nog maar even een half ons biefstuk wilden bezorgen. En dat gebeurde dan.
Kerk en geloof
De Rooms katholieke kerk was niet zo vriendelijk voor de slagers want voor een praktiserend katholiek waren er heel veel dagen in het jaar dat er geen vlees gegeten mocht worden. De zes weken van de vastentijd waren dan ook een stille tijd voor de slagers. Op de vrijdag werd er echt geen vlees gegeten en dan waren er ook nog de vier quatertemperdagen in het jaar. Die werden gehouden op woensdag bij de wisseling van de seizoenen en dat was meestal vóór een van de grote kerkelijke feestdagen zoals Kerstmis en Pasen. Maar voor de pastoor zorgde Breed altijd goed, voor hem was er altijd het lekkerste stukje vlees en eens heeft hij een koperen bel geschonken aan de kerk. Deze bel heeft toen op een zondagmorgen op de waterput gestaan zodat de parochianen hem konden zien. Voor Breed hoefde dat niet, hij gaf liever iets ongezien.
Het einde
In 1962 trouwden zoon Huub met Mart Ursem en het jonge stel kwam in de zaak. Vader en moeder Breed betrokken een nieuw huis aan de Burgemeester Breebaartstraat nu nr. 25-27. Samen met broer Joop hadden ze daar een dubbelwoonhuis laten bouwen. Theo Breed, de zoon van Joop, en zijn vrouw Truus Zut trokken in het huis naast hen. Helaas heeft vader Gert er niet lang in mogen wonen. Het jaar 1967 is een zwaar jaar voor hem geweest. Zijn gezondheid ging achteruit en zijn zoon Arie kwam om het leven bij het bergbeklimmen in Oostenrijk. Arie Breed was als banketbakker werkzaam in Duitsland en zijn geliefde sport was bergbeklimmen. Het vermoeden bestaat dat hij door een onweersbui is overvallen en daarbij is verongelukt. Slager Gert Breed, de harde werker, is op 13 december 1967 overleden. Moeder Breed is na het overlijden van haar man teruggegaan naar Zuid -Holland en is in 1992 in Zoetermeer overleden. Zoon Huub had in 1965 de zaak van de hand gedaan en wilde liever als keurmeester verder. Zijn opvolger was Piet Bijwaard die op 1 januari 1965 woonhuis en slagerij met goodwill en inventaris voor vijf jaar huurden met recht van koop. In 1969 kocht Piet Bijwaard de zaak en heeft in 1971 het besluit genomen om als bedrijfsleider verder te gaan in de Spar aan de Burgemeester Hoogenboomlaan.
Feestelijke opening bij de overname van de zaak door Piet en Riet Bijwaard. Vlnr Huub Breed,
Gert Breed, Riet Bijwaard, Piet Bijwaard, Mart Breed-Ursem en moeder Breed.