Uit de kerkelijke archieven van Aartswoud
Hulp aan noodlijdenden door diaconie en armenvoogden
Deel 4: Periode 1878-1900
Verzameld door L.Th. van Meer en bewerkt door Louis Groen en Niek Dekker
De kerk is in deze periode soms genoodzaakt een bonnenstelsel in te voeren, als door slechte weersomstandigheden de armen zich niet kunnen bedruipen met de opbrengst van hun huurlandjes in de Nobbe. Met het organiseren van werkverschaffing, het verschaffen van een startkapitaaltje om een handeltje te beginnen en het uitdelen van brood en soep op school ondersteunen ze de armen van het dorp. Ook wordt onderwijs belangrijk gevonden, arme kinderen kunnen al vóór 1750 gratis naar school en aan veelbelovende leerlingen worden renteloze leningen verstrekt om vervolgonderwijs te bekostigen. De verhouding met het Burgerlijk Armbestuur blijft slecht, verzoeken om een bijdrage in de kosten die de Diaconie moet maken worden meestal niet gehonoreerd.
We zagen in de vorige aflevering, dat de meeste behoeftigen van de Kerk een stukje grond in huur hadden in de Nobbe. Het kerkbestuur besteedt veel zorg aan die tuintjes en laat 250 à 300 draineerpotten à 5 cents aanschaffen om de afwatering in de Nobbe te verbeteren. Eind December 1878 rapporteert de Nobbe-Commissie dat «de potten tengevolge van het hooge water nog niet zijn gelegd, doch dat de greppel reeds grootendeels gemaakt is. De kosten daarvan bedragen tot dusver ƒ. 12,-».
Na een slechte zomer in 1879 - de oogst was mislukt, waardoor ook de landarbeiders zich met veel minder inkomsten tevreden hadden moeten stellen - volgde een barre en boze winter en verschillende Nobbehuurders konden zelfs niet eens de luttele guldens pacht van hun volkstuintje opbrengen. Kerkvoogden stellen de Diaconie in december een extra bedrag van ƒ. 300,- ter beschikking, om daarvan «aan de behoeftige en meest behoeftige gezinnen die een Nobbeperk in huur hebben, voor zoover die som strekt, levensmiddelen tegen een verminderden prijs beschikbaar te stellen».
Het systeem dat daarvoor wordt uitgedokterd, doet denken aan het bonnenstelsel voor werklozen dat de 20e eeuw rond de jaren 1930 kende, namelijk dat de Diaconie bonnen uitreikt «waarop de noodzakelijkste levensbehoeften tegen verminderden prijs te verkrijgen zullen zijn». De eetwaren zijn: «rijst, gort, erwten, boonen, gruttemeel en spek».
Verder wordt bepaald dat: «aanvankelijk zullen worden ingeslagen 200 pond rijst, 2 mud gort, 2 mud erwten, 2 mud boonen, 64 kaartjes meel en 200 pond spek» «dat met den verkoop zal worden belast Jan Broersen tegen een provisie van 7 1/2 procent van den inkoopprijs».
«dat hij aan niemand zal verkoopen dan aan hen die een door den Kerkeraad gewaarmerkten bon vertoonen, waarop de hoeveelheid der af te geven eetwaren vermeld staat, tegelijk met den naam van den kooper».
«dat door den Kerkeraad telken Maandagmorgen ten negen uur gelegenheid zal worden gegeven tot het afhalen der bons tegen betaling wat het spek betreft van 15 cents per pond en wat de overige eetwaren betreft tegen de helft van den inkoopprijs». «dat zij van wie het mocht blijken dat zij de hun verstrekte eetwaren aan anderen verkoopen, voor één maand verstoken zullen zijn van de gelegenheid om een bon te bekomen».
Werkverschaffing.
Kerkvoogden pakken tevens het probleem der werkeloosheid grondiger aan en beleggen op 17 december 1879 een speciale vergadering met de Commissie van Werkverschaffing. De notulen van deze vergadering laat ik in hun geheel volgen, omdat ze zo kenmerkend zijn voor de levensomstandigheden aan het einde der 19e eeuw: «De waarnemend Voorzitter stelt aan de orde de Werkverschaffing voor den Winter 1879/1880». «Hij stelt voor, daar er door de vorst weinig of niet op het Kerkeland kan gewerkt worden, oproeping te doen bij de Gemeente om voor gezamentlijke rekening te laten werken bij particulieren.- De nood is dringend en daarom werk noodzakelijk». «Zoo nu bij particulieren kan gewerkt worden, de helft van het loon te betalen door de Kerk, de andere helft door de betrokken persoon, dus schaadt dit den gemeenteleden niet, de Kerk kan de werkverschaffing voortzetten en de arbeidende stand heeft brood».
Algemeen wordt dit goed bevonden.
«Hij legt daarop over eene lijst van personen, waarvan hij weet, dat zij hulp bij deze zaak zullen verleenen». «Wordt besloten deze lijst te publiceren en daarbij oproeping te doen van personen, die zich nog bij deze zaak zouden willen aansluiten». «Het loon, dat voor de te doenen arbeid zal worden verleend, wordt gesteld op hoogstens 10 cent per uur, uit te betalen door den werkgever, die de helft daarvan weder van de Kerk kan invorderen». «Verder wordt besloten opgave te vragen van de werkgevers, hoeveel man zij kunnen gebruiken en wat soort van werk zij hebben, waarna vervolgens de zaak in handen van de Commissie van Werkverschaffing wordt gesteld, die zich tot de uitvoering bereid verklaart».
Tot daar dit verslag!
Waar nodig wordt ook kleding verstrekt:
«26 Nov. 1878 aan P. Gorter een jas gekocht te Amsterdam ƒ. 3,-». «13 Januari 1879 een buis gekocht voor P. Buis ƒ. 4,-». Aan arme zieken wordt gratis «Spaansche Wijn» uitgereikt; daarentegen zullen de zieken «die niet onvermogend zijn, tot betaling worden uitgenodigd, de prijs te nemen tegen inkoopprijs; op elke eerstvolgende vergadering na de uitgifte te bepalen wie àl, wie niet minvermogend is».
Zuinigheid.
Dat alles, maar dan ook alles, benut werd ten bate van de onvermogenden, leert ons volgende aantekening uit een kerkvoogdenvergadering van 1881. Men heeft in een kast in de pastorie nog wat oude overgordijnen gevonden. Ze zullen onder vier gezinnen worden verdeeld «zoodat ieder hunner er twee erlangt, de ringetjes van beide en het pluis van eene gordijn terug te bezorgen...».
Zuinigheid beoefenen is nog immer de grondslag voor rijkdom, zo zal men gedacht hebben!
Geleidelijk aan krijgen ook de schoolgaande kinderen van armen meer aandacht; het begint met een gratis boterham tijdens de middagpauze; in 1881 zal dat een dikke warme soep worden. Onder het hoofd «Soep Koken» vermeldt de kerkeraadsvergadering hierover: «Een voorstel om aan eenige der armste kinderen tusschen de schooltijden gedurende 4 dagen in de week eenig warm eten te verschaffen vindt genoegzame ondersteuning».
Tegen 1884 komen er meer armen in Aartswoud: «de steeds stijgende bedeeling noopt den Kerkeraad, hoewel noode, sommigen armen een eenigzins lager weekgeld uit te keeren».
Een nieuwe vorm van ondersteuning is geldelijke hulp als eerste aanzet tot het opzetten van een handelszaakje.
Zo besluit de Kerkeraad in 1888 «aan P. Smit ƒ. 10,- toe te zeggen, mits hij dit geld gebruike, om er eene zaak mede aan te vatten en uitbreiden, niet om hiermede eene soort van bedelarij (daar men vernam, dat hij voor dat geld een orgeltje koopen wilde) te steunen».
Orgelman
Nu en dan wordt er misbruik gemaakt van de door de Kerk georganiseerde werkverschaffing: «de arbeiders rekenen er in den zomer reeds op, dat zij in den winter wel aan werk en brood geholpen zullen worden, zoodat alle gedachte aan zelfhulp voor den winter bij hen verstikt; het werk wordt gedaan zooals het gedaan wordt, maar beter kon ook steeds en daarbij lokt het van buiten verschillende personen uit den arbeidersstand naar hier, terwijl het getal werkgevers hier integendeel dalende is, zoodat hieruit eenmaal een onhoudbare toestand moet voortvloeien...».
Ook de Nobbehuurders beginnen er maar met hun pet naar te gooien: «Wijl de Nobbe in den afgeloopen zomer (1890) vrij wat te wenschen overliet» wordt besloten de huurders der perken op te roepen «in tegenwoordigheid van het volle Kerkbestuur, want dit zal meer indruk teweeg brengen dan alleen van Kerkvoogden». Voortaan zal men ook pas voor een Nobbeperk in aanmerking komen, als men «hier 5 jaren met volledige attestatie inwonende is», dit omdat er steeds meer verarmde gezinnen bijkomen. Het vele goede dat de Aartswouder kerk voor zijn armen en werkelozen doet, trekt - zoals gezegd - ook armen van buiten aan en dat - vindt het kerkbestuur - moet worden voorkomen. Vandaar het voorstel van bestuurslid P. Koorn, die van mening is dat «er door de vele kluizen (kleine woningen) die hier gevonden worden, vele arbeiders met hun gezinnen van buiten komen en zich hier gaan vestigen. Dit geeft in den Winter veel moeilijkheden en schade. Vooral ook schade aan de publieke fondsen. Hij voor zich zou er niets tegen hebben, zoo er te eenigertijde zulke perceelen in publieke verkoop kwamen, dat de Kerk ze zoo mogelijk opkocht en daarna sloopte. De grond, die daardoor vrij kwam, mocht dan wel geen hooge percenten afwerpen, maar datgene wat het afwierp gevoegd bij de mindere uitgaven voor onderstand etc. kon zijns inziens, tegen den geregelden percentenkoers minstens wel opwegen». Kort daarop (februari 1891) stelt hij voor «de in den loop dezer week in publieke veiling komende akkertjes voor de kerk op te koopen». Daartoe wordt besloten «zoo de prijs ervan althans niet te hoog mocht worden». De prijs valt mee en 4 maart 1891 meldt een der bestuursleden dat «de perceeltjes akkergrond in de Zuiderbuurt door de Kerk zijn aangekocht en ook meteen zullen worden verhuurd», «daar de tijd van bebouwing ook reeds begint aan te breken».
Bedelen
Zoals bekend had de Kerk een grote hekel aan bedelarij; daarom besluit de Raad aan vrouw Rempt ƒ. 2,- wekelijkse bedeling toe te staan, «mits zij voortaan niet bedele». Bovendien krijgt ze ƒ. 1,50 om een «aardappel negotie» te beginnen, waaronder in haar geval in het bijzonder het uitventen van aardappelen werd verstaan. Ook ene C. Hoogland krijgt daar in 1893 een beginkapitaaltje voor: «aan C. Hoogland om te venten ƒ. 2,50».
De verhouding Burgerlijk Armbestuur van Hoogwoud (in feite B. en W.) en Diaconie van Aartswoud zit nog steeds niet lekker. De kerkenraadsvergadering van 16 Augustus 1893 geeft er ons een uitvoerig verslag over; vanwege de ongunstige situatie van haar kas, was de Diaconie bij het Burgerlijk Armbestuur gaan aankloppen om hulp, doch «elk verzoek om toch billijksheidshalve de last der diakenen te verlichten, stuitte af op de ONWIL van genoemd bestuur. Alleen wilde het B. Armbestuur vergoeden de onkosten door het Diakonie-Armbestuur gemaakt voor de Wed. Groen, gedurende de enkele weken, dat deze, ziek zijnde, te Opmeer werd verpleegd. De meerderheid der vergadering verwierp het voorstel van den Diaken J. Koorn Dzn., om die gift aan te nemen: men had om geen gift gevraagd; dat weinige hielp niet; men had gevraagd om één of méér bedeelden over te nemen, daarmede en daarmede alleen kon de Diakonie geholpen worden. Overtuigd dat verder aandringen bij het Burg. Armbestuur toch nutteloos zoude zijn, besluit men van verdere pogingen in die richting af te zien».
Ja, de Aartswoudse diakenen voelen zich wel degelijk op de teentjes getrapt!!
Zo glijden we naar het jaar 1900. De verstrekkingen in geld en natura gaan nog steeds door; de etenswaren bestaan voornamelijk uit bonen (ƒ. 8,- per mud), erwten (ƒ. 9,- per mud), spek en vet, een warme hap voor de schoolkinderen, waarvoor tevens 6 borden en lepels worden aangeschaft, die tezamen ƒ. 0,62½ kosten. In bepaalde gevallen wordt ook nog kleding gegeven: «een hoedje voor een kind ƒ. 2,-» of 10 gulden voor kleren, een paar klompen à 34 cents enzovoorts.
In 1898 bedroeg de wekelijkse geldbedeling minimaal ƒ. 1,50 en maximaal ƒ. 2,- per armengezin; in totaal kostte dat de Diaconie over het gehele jaar ƒ. 653,-; hierbij kwam nog de z.g. «losse bedeeling» van ƒ. 71,50 aan mensen, die zo af en toe eens een extraatje kregen; aan brandstof (turf) werd in dat jaar ƒ. 47,15 uitgegeven. In 1901 valt als bijzonderheid op dat aan Nobbehuurders, «die den leeftijd van 60 jaren en daarenboven hebben bereikt» dat jaar het land gratis in huur werd afgestaan; aan twee weduwen zal «elk 3 zak aardappelen worden gegeven voor tegemoetkoming dat haar het Nobbeland ontnomen is». In 1913 wordt de extra voeding aan arme kinderen, tijdens de middagpauze op school, afgeschaft; hun ouders krijgen ervoor in de plaats een eenmalige gift variërend van ƒ. 2,50 tot ƒ. 5,-; het gaat om de kinderen van in totaal 13 Aartswouder gezinnen.
Tenslotte draagt de kerk in 1916 nog «eene som gelds van ƒ. 100,- bij voor de noodlijdende door den Watersnood».
School Aartswoud 1866-1932.
Onderwijs.
Een aspect, waaraan de Diaconie c. q. Armenzorg steeds veel aandacht schonk, was het onderwijs: reeds vóór 1750 mochten de kinderen van minvermogenden gratis de dorpsschoollessen volgen; later werd de meer begaafden de gelegenheid geboden hun talenten te ontplooien. Dit was onder andere het geval met Pieter Bossen, de schrijver van de ‘Kroniek van de Dorpen Aartswoud en Hoogwoud’, die het in zijn succesvolle leven tot directeur van de Zeevaartschool te Texel zou brengen, dit dus ten dele dankzij de medewerking van de Diaconie. De eerste kosten die de Diaconie voor hem maakt, vinden we terug in de rekeningen van 1872: «aan P. Bossen voor de besteding op de Kweekschool te Leiden betaalt ƒ. 10,97». Twee jaar later stelt de voorzitter van de kerkenraad voor «aan Pieter Bossen (zoon van Ariën Bossen), die bij de marine in dienst is, en van wiens gedrag en vorderingen de loffelijkste getuigenissen zijn ingekomen, eene ondersteuning te verleenen». Zijn voorstel wordt ietwat gewijzigd aangenomen en wel «dat in plaats van eene oogenblikkelijke ondersteuning, aan P. Bossen een renteloos voorschot zal worden gedaan ter bestrijding der kosten die hij maken moet om Derde Stuurman te worden». Kort daarna mag men wederom constateren dat onze aanstaande marineofficier een erg dankbare student is, want op 25 mei 1875 deelt de voorzitter mede «hoe P. Bossen de goede verwachtingen, die men van hem koestert aanvankelijk niet beschaamt, daar hij met goed succès het examen als stuurmansleerling heeft gedaan. Ten gevolge daarvan heeft Bossen eenige kosten ten bedrage van ƒ. 2,50 voor eene kleine verandering in zijne monteering. De voorz. stelt voor hem dat bedrag cadeau te doen. Wordt conform besloten!».
Pieter Bossen.
Drie maanden later springt de kerk opnieuw bij:
«Eindelijk wordt nog ter tafel gebracht een verzoek van Pieter Bossen om nog ƒ. 20,- renteloos voorschot teneinde hij zich voor zijn aanstaande vertrek naar zee behoorlijk uitruste! Dit verzoek wordt toegestaan».
Een andere door de Diaconie gepousseerde Aartswouder was P. Hartog Gz. Hij studeerde in 1880 voor onderwijzer op rijkskosten aan de Normaalschool te Terschelling; ook hij krijgt een renteloos voorschot:
«1e) ter bestrijding van de kosten van uitrusting bij zijn vertrek naar Terschelling.
2e) ter tegemoetkoming inz. onvermijdelijke kosten, die hij gedurende zijn verblijf op Terschelling zal hebben te maken; e.e. a. onder voorwaarde dat P. Hartog Gz. zich verbindt, onder goedkeuring en mede-ondertekening zijns vaders, om zodra hij in zijn eigen onderhoud kan voorzien, op nader met diakenen overeen te komen wijze, het uitgeschoten geld terug te geven.»
In totaal, krijgt hij over 1880 een voorschot van ƒ. 89,78. Evenmin wordt de muziekontwikkeling vergeten en zodra de kerk een eigen orgel heeft, krijgen de jongeren met aanleg voor muziek, de gelegenheid om hun gave op het kerkorgel te ontplooien, wel onder toezicht van (meestal) hun vader, die dan ook als orgeltrapper moet fungeren.
De weduwe Bart
Volledigheidshalve nu nog enkele sprekende voorbeelden van ondersteuning door kerk en diaconie aan weduwen, wezen en ernstige zieken. Vaak zijn dit schrijnende gevallen; een ervan is dat van de weduwe Bart en haar 5 kinderen. Ze overlijdt in mei 1887. De verkoop van haar inboedel levert de Diaconie ƒ. 41,17½ op en het Begrafenisfonds betaalt ƒ. 47,- uit, waartegenover een uitgave van ƒ. 37,87 aan «onkosten bij het overlijden van de Wed. Bart» en nog eens - over 1887 - een bedrag van ƒ. 169,62½ aan kostgeld voor de kinderen.
Dood van de moeder en zorg voor de achtergebleven kinderen zijn de redenen, waarom diaken Pluister in een kerkenraadsvergadering het woord vraagt: «hij herinnert den leden het overlijden van Jannetje Berkhout, wed. Bart, die 5 ouderlooze kinderen nalaat».
De tijdelijke predikant «raadt aan de eerste week, de kinderen door de Diakonie te doen verzorgen, en in dien tijd zich tot den Burgemeester, als Voorzitter van het Armbestuur te richten, met het verzoek: wij willen gaarne het onze doen, doch wil ons bijstaan».
Verder zal de Diaconie «enkele kleine schulden, tijdens de zware ziekte der overledene gemaakt, van de gelden vanwege het Begrafenisfonds, waarvan de overledene lid was, beschikbaar gesteld, af te doen.»En dan begint het drama - want zo zou men het bijna kunnen noemen - van het onderbrengen der 5 wezen (3 jongens en 2 meisjes)!
De burgemeester gaat er zijn best voor doen de kinderen uit te besteden bij familie van de weduwe Bart, à ƒ. 1,50 per week, met uitzondering van de oudste zoon, «die, daar hij reeds van dienst kan zijn, minder verplegingskosten behoefde». «Voor hem achtte men ƒ. 1,- voldoende».
Het kerkbestuur meldt dan ook al spoedig dat er «Verschillende brieven zijn geschreven en ontvangen»: 1e) «één op eene advertentie voorkomende in het Nieuws van de Dag, waarbij een predikant met echtgenoote zonder kinderen, zich bereid verklaarde kosteloos een weesje te verplegen, waarop het antwoord werd ontvangen, dat genoemde predikant reeds, omtrent een ander weesje in gesprek was».
2e) «één aan Mej. G. Helder geb. Berkhout te Nieuwediep, die zich slechts tegen vergoeding van ƒ. 2,- verbond, tot de tehuiskomst van haren op zeereis zijnden Echtgenoot, een der weesen tot zich te nemen».
De brief van mejuffrouw Helder is ontroerend door zijn oprechtheid en eenvoud en luidt: «In antwoord op U schrijven van heden moet ik U melden als dat ik mij niet kan vereenige met het voorstel van de Heeren Diakenen om een van de weezen mijner overleden bloedverwant tot mij te nemen voor de somme van ƒ. 1,50 per week. Gaarne wenschte ik dat de Kinderen naar het een of anderen Gesticht werden gestuurt, daar ik naar ingewonne informatie U WelEdele kan mededeelen dat de Koste voor de weezen nog minder bedragen als dat er nu door de Kas gemaakt moeten worden, en bijaldien de Kinderen niet naar een Gesticht worden verzonden dan ben ik genegen er een tot mijn te nemen voor de Somme van ƒ. 2,- gulden per week. Zeer gaarne wenschte ik dat ze ook alle naar een gesticht werden verzonden, want dat was de wensch die mijn zuster gaarne volbracht zag, dat hebben wij haar ook beloofd. En bijaldien dat het de Heeren Diakenen mijn een van de Kinderen mocht toevertrouwen wil ik de zorg wel op mijn nemen tot nadere goedkeuring van mijn man, die thans in Oost-Indië is en bijaldien dat die bezwaren heeft tegen het Kind dat ik het dan weer aan de Heere Diakenen hun zorg moet vertrouwen». «Zoo noeme ik mij U Dienstwillige Dienares». «G. Helder - Geb. Berkhout»
De derde brief was aan K. Berkhout te Nieuwer-Amstel, «die slechts tegen vergoeding van ƒ. 2,- bereid was»; ƒ. 1,50 vindt ze te weinig en klimt dan ook in de pen: «Ik heb U brief ontvangen en daar uit vernomen, dat U lieden besloten zijt om ƒ. 1,50 te besteden. Maar mijnheer U kan toch wel berekenen dat het voor ƒ. 2,- voor ons noch schadelijk is wie wil een kind op haar leeftijd voor dat geld opvoede zoo het behoord. Wij kunnen ze laaten loopen voor wild zoo als ze tot heden toe geloopen hebben wand mijn zuster was er haast alle dagen uit en dan kan U je wel voorstellen mijnheer hoe het gaat. Dat, mijnheer U weet toch ook wel wat een kind toekomt, laten leeren, kleede, en de kost en dan noch voor twee gulden te veel? daar moet U toch noch eens over spreken en zelf oordeelen. Ik wil ze gaarne hebben maar om er zooveel bij te leggen ik heb zelf mijn huishouden ook, doch ik hoop dat U lieden er over heen zullen stappen om ze voor twee gulden per week aan ons toe te vertrouwen».«In afwachting noem ik mijn K. Berkhout».
De kerk had schilder P. Ott te Oosterblokker voorgesteld de oudste zoon, die al als hulpje dienst kon doen, tegen vergoeding van één gulden in de week in de kost te nemen. Ott voelt er weinig voor en laat dat ook duidelijk merken: «U brief ontvangen en vernomen Alsdat de Heeren Diakenen rekenen van voor EEN GULDEN PER WEEK. Maar daar heb ik geen Plan op want was het een vreemde wou ik hem voor geen Rijksdaalder hebben want of zij mij er naakt sturen of met die Kleere aan dat het Kind aan heeft is mij hetzelfde. Maar ik doe het uit medelijden voor de Kinderen. Zullen wij die gulden dan maar deelen, zoo niet heb ik er geen Zin in. Met het aanstaande jaar wat minder dat kan wel. Maar ik heb nu U deel noodig om hem fatsoendelijk te Kleeden, voordeel is niet. En wordt ook ten gene deelen geeischt. Dat kan U ook wel begrijpe: Kost en Kleederen. Maar ik verzoek U antwoorden. Zeer vriendelijke Nagroette» «P. Ott Azn.»
Het jongste meisje probeerde men onder te brengen bij P. de Hart te Sloterdijk. Zelf schijnt hij het ook niet erg breed te hebben, maar bereidwillig is hij wel. Zijn antwoord is in ieder geval positief: «U Ed. Geeerde letteren hebben wij ontvangen en daaruit vernomen alsdat U Ed. die vijf kinderen tot de familie zouden afstaan en daarvan te besteden 1 Gld 50 Cent kostgeld per week. Daar wij dan van plan zijn as. Zondag het meisje van 3 jaar te koomen halen tevens verzoek ik U.Ed. alsdan om die kleeren die er nog zijn te mogen verdeelen daar wij het best kunnen gebruiken en Eenig Reiskosten te Gemoet willen koomen. In afwachting U.Edels berigt hier op terug verblijf ik met achting P. de Hart.» Ook was er contact gezocht met ene R. Spaan, «die èn op één na den oudsten jongen en het oudste meisje, beiden tegen vergoeding van ƒ. 1,50 in de week tot zich nemen wilde». Blijkt verder dat Koeten uit Aartswoud zo nodig het jongste meisje op wil nemen à raison van ƒ. 1,50 kostgeld per week. Na velerlei besprekingen besluit de Kerkeraad de burgemeester voor te stellen, gezamenlijk met hem:
a) «den oudsten jongen te doen plaatsen bij P. Ott te OosterBlokker, zoo het niet anders kan, tegen vergoeding van ƒ. 1,50 uitdrukkelijk slechts voor één jaar».
b) «den tweeden jongen, op de aangenomen voorwaarden toe te vertrouwen aan R. Spaan».
c) «den jongsten jongen, zoo mogelijk tegen geringe vergoeding te plaatsen in het Doorgangshuis».
d) «het oudste meisje toe te vertrouwen aan R. Spaan».
e) «en wat het jongste betreft, eerst inlichtingen in te winnen bij Ds. J. M. Aspink Calkoen, predikant te Sloterdijk omtrent P. de Hart, daar men omtrent de ordelijkheid en netheid in zijne woning minder gunstige berichten had vernomen. Mochten ook die inlichtingen ongunstig uitvallen, zoo zullen zij voorstellen, het kind aan Koeten toe te vertrouwen, anders zal de Hart als familielid, den voorkeur hebben».
Blijft nog de vraag wat te doen met enkele kostbare erfstukken der Wed. Bart, o. m. «Een halsketting met hangers»? Men besluit «die voorloopig voor de kinderen te bewaren».
Voorts laat diaken Pluister weten «dat vrouw Helder en vrouw Spaan gaarne een bod wilden doen op het bed harer overleden zuster». Diakenen hebben er geen bezwaar tegen. Na 4 jaar worden de erfstukken, die de Diaconie nog in bewaring had vanaf de dood van hun moeder, weer aan de kinderen terug gegeven. En daarmee eindigt dan de geschiedenis van de weduwe Bart en haar 5 kinderen!
Ongeneeslijk ziek.
Een ander, niet minder triest geval is dat van Jan de Haan! Deze armlastige inwoner van Aartswoud is in 1883 voor rekening van het Burgerlijk Armbestuur van Hoogwoud en de Diaconie van Aartswoud in het Ziekenhuis der Rijksuniversiteit te Leiden opgenomen. Hij wordt eind oktober 1883 als ongeneeslijk uit dit ziekenhuis ontslagen. Nu echter doet zich het probleem voor hoe alle - niet geringe - ziekenhuis- en specialistenrekeningen te betalen en deze kosten onderling te verdelen; verder nog waar deze ernstig zieke onder te brengen. De Diaconie van Aardswoud besluit «het 1/3 deel van alle kosten, die ten zijnen behoeve moeten worden gemaakt, aan het Burgerlijk Armbestuur te restitueeren, zoolang de toestand der Diakoniekas dit toelaat».
Academisch ziekenhuis Leiden.
Met die verdeling is burgemeester Pijper, in zijn functie van voorzitter van het Burgerlijk Armbestuur het niet eens en evenmin met de overige maatregelen, zoals afhalen en verdere verzorging van de zieke. Hij gaat er eens over praten met de Kerkeraad van Aartswoud. Dat dit gesprek niet tot duidelijke conclusies geleid heeft, leert ons een brief van de burgervader aan het Kerkbestuur: «met bevreemding heb ik het schrijfen van genoemde Kerkeraad ontvangen, om reden dat ik met Uedele Woensdag jl. ben afgesproken ieder voor de helft te staan en temeer nog dat wanneer de diaconie niet volgens oordeel in staat zoude zijn, hem geheel ten laste van de gemeente te leggen. Wanneer dat het vaste voornemen van de diaconie is, ik morgen niet van plan ben hem te halen van Leiden. hoe het dan later afloopt zullen wij zien hetgeen mij[n] wensch niet is, omdat ik van oordeel ben dat zamen werking zeker de voorkeur draagt, waarvan ik alsnog niet van wensch te onthouden.
In afwachting C. Pijper».
Deze brief, gedateerd 21 October 1883, liegt er niet om; stijl noch taalbeheersing zijn een der sterke punten van burgemeester Pijper, maar hij weet wat hij wil en windt er geen doekjes om: de Diaconie moet de Haan gaan halen!
In die zin laat hij zijn gemeentesecretaris dan ook aan de directeur van het ziekenhuis schrijven en wel dat hij diens verzoek inzake het afhalen van de patiënt heeft doorgespeeld naar de Diaconie:
«Aan den Heere Directeur van het Ziekenhuis der Rijks Universiteit te Leiden» -- Hoogwoud den 3 November 1883. «Ik heb de Eer UwEd. te informeren dat ik Uwe missive van den 1 November j.l. no. 445, in handen heb gesteld van de Diaconie der Hervormde Gemeente te Aardswoud, tot welke de onderwerpelijke Armlastige behoort, met verzoek hem van Uw huis te willen afhalen of te doen afhalen; En zulke temeer, om reden genoemde diaconie in het bezit is van een Diaconie-Armenhuis, hetwelk aan het Burgerlijk Armbestuur aldaar ontbreekt; Ik twijfel dan ook niet, of gezegde Diaconie, zal wel zoo goed zijn, aan dit verzoek te beantwoorden».
«De Burgemeester van Hoogwoud C. Pijper».
Uiteindelijk heeft de Diaconie toch de Haan afgehaald, want in de rekeningen vinden we de volgende posten:
«reiskosten aan Jan de Haan ƒ. 9,50». «kostgeld Jan de Haan ƒ. 11,-». «Wed. Chatillon voor J. de Haan ƒ. 7,50».
Zo te zien is de Haan bij een particulier, de weduwe Chatillon, ondergebracht en niet in het Diaconie-Armenhuis.
In 1884 zit de Diaconie blijkbaar niet al te best bij kas en ziet de Kerkeraad zich gedwongen «hoewel noode, sommigen armen een eenigzins lager weekgeld uit te keeren, terwijl besloten wordt pogingen in het werk te stellen om... goedkooper verpleging te vinden voor Jan de Haan».
Hoewel destijds ongeneeslijk verklaard, blijft de Haan toch nog geruime tijd in leven, want er is nog een brief, gedateerd 19 Juli 1885, van burgemeester Pijper aan de Kerkeraad, luidend: «Met genoegen heb ik Ued. schrijven ontvangen en heb de eer die handelingen geheel aan de Kerkeraad over te laten met de wensch dat het goed mag afloopen, opdat wij nader geheel van de Haan mogen ontslagen worden». «Met achting enz. C. Pijper».
Tenslotte betaalt de Diaconie in 1885 nog ƒ. 54,- kostgeld voor J. de Haan en in 1886 ƒ. 11,75 aan «diversen», wat dan tevens de laatste post is, die we over onze zieke vinden.