De ‘Grooten’ van Herenweg 100
Deel I
De boerderij Herenweg 100 staat er al een tijdje niet meer, maar toch kent iedereen in Hoogwoud hun bewoners, de familie Groot. Dat is niet verwonderlijk want ze wonen er al vijf generaties. Eerst met namen als Klaas, Pieter en nogmaals Klaas, betamelijk ’de boer’ genoemd. Hij en zijn vrouw Marie Slot bewoonden vanaf hun huwelijk in 1914 de boerderij. Het echtpaar was in vele opzichten bijzonder. Enerzijds omdat ze tradities in ere hielden. Ze vormden een hecht gezinsbedrijf dat nog tot omstreeks 1950 kaasde, als een van de laatsten in Westfriesland. Tot ongeveer 1960 ging het gezin nog met paard en kerkbrik ter kerke. Anderzijds was Klaas een vernieuwer, die als eerste in deze omgeving - in 1917- een maaimachine kocht en -in 1947- zijn weiland liet egaliseren, draineren en een trekker in gebruik nam.
De Grooten blijken ook sterk verbonden aan de katholieke kerk in Hoogwoud. Klaas I speelde een belangrijke rol bij de bouw van de nieuwe Sint Jan de Dooper-kerk in 1865, terwijl hij er lang organist was. Ook Klaas ‘de boer’ was katholiek geïnspireerd. Zo was hij vanaf 1916 nauw betrokken bij de Rooms Katholieke Land en Tuinbouw Bond terwijl zijn vrouw Marie hun kinderen opvoedde in de waarde van de naastenliefde. Vanuit hun woning aan de Burgemeester Breebaartstraat blikken Nic Groot en Riet Groot-Buis, leden van de vierde generatie Groot, terug in de tijd.
De boerderij op Herenweg 100 met de in 1872 aangebrachte indrukwekkende voorgevel.
De eerste generatie
De geschiedenis van Herenweg 100 begint bij stamvader Arie Groot, die op Herenweg 98 boerde. Deze rijke Arie Groot liet in Hoogwoud in de jaren na 1850 zes nieuwe boerderijen bouwen, waaronder Herenweg 100 en de laatste boerderij aan de Noorder Pade (thans Koningspade 36). (Verder drie boerderijen aan het Zuideinde, nl. de latere nummers Herenweg 34, 36 en 40).
Luchtfoto van de boerderij op Koningspade 36.
Herenweg 100 was een grote boerderij met een dubbel vierkant als geraamte terwijl de Noorder Pade uit een enkel vierkant bestond.
Na het overlijden van Arie Groot in 1868 erfde zoon Klaas 46 hectare land inclusief de beide boerderijen. Klaas trouwde met Aagje Huibers en breidde zijn bezit uit tot 56 hectare land. De zaken gingen goed en in het jaar 1872 werd Herenweg 100 voorzien van een indrukwekkende voorgevel. Klaas kocht ook een perceel land van de katholieke kerk. Al in 1868 wilde hij dit perceel land aan de Gouwe kopen. Volgens de kerknotulen ging het om: “Bosch, groot 52 are, gelegen een half uur van de kerk, in de nabijheid van arme protestanten die daar in de winter veel hout zouden stelen.” Maar de bisschop van Haarlem weigerde de verkoop goed te keuren, ook omdat het bos een sociale functie had voor de armen. Verder bood Klaas slechts 1000 gulden terwijl het kerkbestuur 1300 gulden wilde hebben. In december 1871 stond verkoop weer op de agenda van de kerkenraad, omdat achter de nieuwe kerk naast een tuin, een boomgaard en een bleekveld ook een houtbosch was ingericht. Zodoende kon het bosch aan de Gouwe verkocht worden.
Boerderij Herenweg 100 met koeien.
Klaas speelde een belangrijke rol in de Hoogwouder kerkgemeenschap. Na de arme Arie Groot van Herenweg 102 was hij de belangrijkste financier van de nieuwe kerk die in 1865 gereed kwam. (Vader Arie had zich nog buiten kerkzaken gehouden, ook omdat buurman Arie Groot van Herenweg 102 al een centrale rol speelde in het kerkbestuur. Deze Arie Groot was aanvankelijk de rijkste boer van Hoogwoud en leende geld aan Arie Groot van Herenweg 98. Uiteindelijk overtroefde deze Arie Groot hem zelfs in rijkdom. Deze rijke Arie Groot was de eerste die bij het kerkbestuur een hardstenen grafsteen aanvroeg voor hem en zijn vrouw Geertje Conijn. Hiervoor moesten regels opgesteld worden, zo staat te lezen in de notulen van de kerkeraad van 1865.) Samen met dorpsdokter Immink verzorgde hij een collecte voor de aanschaf van een nieuw orgel. In maart 1871 was een bedrag van 5000 gulden opgehaald dat beiden wilden bestemmen voor het intrinsieke van het orgel, namelijk voor de registers. In augustus 1873 was er nog 1878 gulden bijgekomen, bestemd voor de kast van het orgel. Pastoor Van Staveren betuigde zijn vreugde en dankbaarheid en bood aan om het ontbrekende bedrag te betalen uit de kneppelgelden, opgebracht bij de verhuur van de kerkeplaatsen. Het orgel siert nog steeds de St. Jan de Dooper kerk. Klaas werd organist van de kerk en begon daarmee een traditie die werd voortgezet door kleinzoon Klaas ‘de Boer’.
Klaas overleed in 1873 en zijn vrouw Aagje volgde in 1878. Vlak voor haar overlijden stichtte zij nog een fundatie van 1000 gulden bestemd voor de oprichting van een katholieke lagere school, terwijl zij 2000 gulden reserveerde voor het doen van heilige missen voor de overledenen van haar familie. Omdat Aagje aan een ernstige vorm van tuberculose leed (tering volgens de notulen), wilde ze graag snel uitsluitsel. In enige haast schreef secretaris van Leeuwen een brief aan de bisschop met de conditiën van de gift, zo staat te lezen in de notulen van 6 maart 1878. Al op 13 maart was de toestemming van de bisschop binnen.
De 2de Generatie
Het bezit van het echtpaar Groot-Huibers, groot 56 hectare land, werd verdeeld onder hun zeven kinderen. Zoon Pieter erfde Herenweg 100 terwijl de Noorderpade toeviel aan dochter Geertje Groot en schoonzoon J. Reuzenaar. Pieter trouwde met Maria Schoon afkomstig uit Medemblik en het echtpaar kreeg drie dochters en een zoon, Klaas genaamd. Piet overleed op jonge leeftijd in 1905 toen zoon Klaas nog maar 21 jaar oud was. Hij ging de boerderij bestieren samen met zijn moeder en zijn zus Geertje. Klaas bleek een boer in hart en nieren en daarnaast een verstandig ondernemer. Het bedrijf was bezwaard met een schuld, die in 1909 nog 8000 gulden bedroeg. Maria Schoon hield van mooi en haar familie dacht dat ze rijk waren, maar de werkelijkheid was anders. Gelukkig stond de schuld uit bij tante Neeltje Groot van Herenweg 98, de jongste dochter van de rijke Arie Groot. Bij haar overlijden in 1909 werd haar bezit gewaardeerd op ongeveer 200.000 gulden.
Het houtbosch komt trouwens in deze periode weer terug in de kerknotulen. In 1901 zou dit bos onderdeel zijn van een schenking van Jan Kooij aan de Sint Jan de Dooper Kerk. Volgens de notulen zou dit bosch gelegen zijn midden in het land van Piet Groot. Deze Groot houdt een oogje in het zeil op de houtdieven, hoewel hij niet alle diefstal kan voorkomen. Bovendien heeft hij last van dat bosch dat een deel van zijn bouwland onvruchtbaar maakt. Het kerkbestuur suggereerde verkoop van dit bosch, omdat ze het anders zelf zouden moeten beheren, dus zelf arbeiders huren om het hout te kappen, of het hout op de boom verkopen. Dit land zou pas door zoon Klaas aan Herenweg 100 toegevoegd worden.
25 jarig huwelijk 1939. Staand: Gré, Piet, Afie, Siemon, Nic. Zittend: Kees, Oma, Jan, Opa, Nel.
De 3de Generatie: Klaas en Marie
Klaas trouwde in 1914 met Marie Slot uit Westwoud. Hij was toen 31 jaar oud en Marie 26 jaar. De beide families lagen elkaar blijkbaar want in 1916 trouwde zus Nelie Groot met Simon Slot. Het huwelijksfeest van Klaas en Marie was bescheiden in vergelijking met dat van de rijke families uit het dorp. Zo zei Hannes Groot tegen Klaas dat hij niet begreep dat ze in zo’ n eenvoudige wagen te bruiloft gingen. Klaas antwoordde dat hij hoopte elkaar weer tegen te komen op hun 25-jarig huwelijk. Dat bleken profetische woorden, want alleen Klaas boerde toen nog. Na zijn huwelijk huurden zijn moeder en zus Geertje Herenweg 99 van buurman Cees Ursem, alvorens naar het huis aan Herenweg 101 te verhuizen, dat voor hen gebouwd werd. Het huwelijk van Marie en Klaas werd gezegend met elf kinderen, namelijk Marie (1915-1932); Siemen (1917-1987); Lena (1919-1941); Piet (1920-2004); Theo (1922-2001); Afie (1924-2007); Nic (1925); Kees (1927-2010); Nel (1928); Gré (1930) en Jan (1934). Het gezin droeg echter een kruis. Oudste dochter Marie overleed plots in 1932, op 17-jarige leeftijd. Verder kreeg dochter Lena op jonge leeftijd kinderverlamming en werd ze de laatste 10 jaar van haar leven verpleegd in een verzorgingstehuis in het Brabantse Druten. Opname was geregeld door tantezuster Constance Slot. De ouders Groot moesten de kosten van de verzorging zelf dragen en plaatsten voor dit doel een spaarpot in de woonkamer. Eenmaal per jaar reisde vader met de trein naar Druten om zijn dochter te bezoeken en de rekening te betalen. Lena overleed in 1941 op 22-jarige leeftijd. Het deed moeder Groot veel verdriet dat zij haar dochter nooit heeft kunnen bezoeken en ook niet bij haar begrafenis aanwezig was. De afstand was te groot.
Opa Klaas en Oma Marie.
Al op jonge leeftijd werkten de kinderen Groot mee op de boerderij. Maar ondanks drukte en werk gingen ze alle schooldagen te kerk, met het stikkebuultje met brood om hun nek om nuchter de communie te kunnen ontvangen. Pas na de mis aten ze op school hun brood op. Water dronken ze uit de kraan in de schoolgang, getapt in een geblutste kroes. Nic kwam toch een keer thuis met een bult op zijn hoofd na een klap van pastoor Bitter. “Hoe kan dat nou”, vroeg moeder, maar vader maakte er weinig woorden aan vuil: “Je zal het wel verdiend hebben”. Na afloop van school ging je bij anderen appels en peren pikken, want die waren toch lekkerder dan van de eigen boomgaard. Lag er winterdag ijs in de sloten dan was ’skosse trappen’ een leuke bezigheid. Het ophalen en melken van de koeien, het uitscheppen van de groep en het staarten wassen op zaterdag, dat allemaal leerde je op jonge leeftijd. Nic kan zich nog goed voor de geest halen hoe hij in de zomer onder een koe zat en genoot van de natuur.
De eerste jaren van zijn huwelijk had Klaas een arbeider in dienst. Deze Gerbrand Groot was ook al in dienst van vader Pieter Groot. Gerbrand en zijn vrouw Bep Pronk bewoonden het arbeidershuis op het heuveltje gelegen aan het einde van het Noordeinde (Herenweg 109). Ze genoten vrije huur en vrije melk tijdens hun werkverband, maar bleven er wonen toen oudste zoon Siemen in het bedrijf ging meehelpen en Gerbrand overbodig werd. Vrouw Bep was een bekende in de buurt, die hielp bij feesten en sterfgevallen en gevraagd werd als bakervrouw.
Extra land en een roomse dorsmachine
Klaas begon met 17.7 hectare land dat hij huurde van zijn moeder. In 1916 kocht hij een hectare land van de weduwe De Jong en gaf dit perceel de naam Goudstuk. Ook in deze periode zette hij het eerdergenoemde houtbosch volledig om in weiland. Of er nog veel bomen stonden, vermeldt de overlevering van de familie Groot niet. In 1926 kocht Klaas een hectare land gelegen aan de Gouwe uit de nalatenschap van de weduwe Groot- Wiering (later de boerderij van Cees Schouten). Dit nieuwe stuk land werd samen met het Boschstuk tot Dres en Boschstuk gedoopt en kwam te liggen naast percelen als Strookwaid en Zeugewaid. Klaas zaaide dit bouwland in met gras, maar het volgende jaar kwam er veel mosterdzaad op. Het was een populair gewas na de invoering van de scheurplicht in Nederland tijdens de eerste wereldoorlog. In Opmeer stond zelfs nog een mosterdmolen, waar Piet Laan in zijn jeugd nog voor een cent een lik mosterd kocht.
Klaas raakte in deze periode betrokken bij het katholieke organisatiewezen. In 1916 was de afdeling Hoogwoud-Opmeer van de LTB opgericht, met Jan Schilder van de Koningspade als voorzitter en Hannes Groot van de Herenweg als secretaris. Om de leden van dienst te zijn werd een dorsmachine gekocht. Deze moest aanvankelijk door de leden opgehaald worden, terwijl zelfs een transportwagen ontbrak. Klaas kocht toen voor de afdeling een platte wagen waarmee de graanschoven en de mosterdbossen van het veld naar de dors gebracht konden worden. De dorsmachine werd omstreeks 1935 verkocht omdat hij begon te mankeren, wat tevens het einde betekende van de LTB afdeling in Hoogwoud. Reparaties waren al die tijd uitgevoerd door smid Bonenkamp uit Spanbroek.
Maaien en hooien
In 1917 kocht Klaas een door paarden voortgetrokken maaimachine, als eerste in deze buurt (in Opmeer was Klaas Laan hem in 1907 al voorgegaan). Tot dan toe werd het gras met de zeis gemaaid door maaiers als buurman Roen Hoogland. Roen dreigde zijn werk kwijt te raken en protesteerde stevig bij Klaas: “Het gras groeit niet meer als het met de maaibalk wordt gemaaid!” Maar dat bleek helemaal niet zo te zijn. Later vroeg Roen zelfs of Klaas ook het gras wilde maaien op zijn pas gekochte weiland. Met het gezin Hoogland bestond trouwens een goede verstandhouding en men kwam bij elkaar op kraamvisite.
Het hooi van Groot werd met een ponderboom op hopen geschoven en binnengehaald met twee vierwielige karren. Deze stonden hoog op de wielen, de een zelfs nog hoger dan de ander. De ontvanger op de wagen vouwde het hooi dubbel en stelde het, vier of vijf steken naast elkaar en vier lagen boven elkaar. De bovenste laag was een steek smaller dan de onderste lagen. Dan werd de ponderboom overdwars vastgesjord zodat het hooi tijdens de terugrit op zijn plaats bleef. Thuis werd het hooi met de vork de berg in gestoken. Na de hooitijd werden de twee karren gedemonteerd en op de zolder opgeborgen (ook de dissels).
Omstreeks 1935 stapte Klaas over op gebruik van een ling waarmee de hooiroken -twee op een wagen- één voor één de berg in werden getrokken. De ling was een touw dat in een lus op de bodem van de wagen werd gelegd. Het stapelen mikte nauw want anders viel het hooi bij het hijsen uit de ling. Bij thuiskomst werd de ling aan een opjaaglijn bevestigd die over een katrol in de nok van de boerderij liep. Zo kon hooirook door een paard de hooiberg in worden getrokken.
De opjaaglijn bestond uit enkele dunne strengen in elkaar gevlochten touw. Dit vlechtwerk begaf het regelmatig tijdens het hijsen. Dan moest koster Jan Niele komen om het touw weer te spitsen en in elkaar te weven. Maar Niele was tot twaalf uur in functie als koster van de kerk. Op een keer was het touw weer uit elkaar gevallen en dat al vroeg in de ochtend. Noodgedwongen gingen de mannen een koppie doen om op Niele te wachten. Nic had echter opgelet hoe Niele het deed en besloot om het te proberen. Toen vader na koppiestijd terugkwam zei Nic dat het touw weer heel was. Hoe kan dat nou en dat kan helemaal niet. Toch ging het goed en hoefde Niele niet meer op het erf te komen. Na een paar jaar kocht Klaas een hooisleep bij wagenmaker Schipperijn. Hiermee kon je wel drie hooiroken vervoeren.
Witvoet en andere paarden
Klaas en zijn verloofde Marie namen in 1913 deel aan de wedstrijd ringsteken, die tijdens de najaarskermis werd gehouden. In totaal namen er dertig karren deel volgens de Hoornse Courant. De uitslag was: 1) P en zus A Mulder; 2) K Ursem en N Beerepoot uit Spanbroek; 3) P Grootes uit Barsingerhorn en A Donker; 4) C Donker en M Gutker uit Burgerbrug; 5) K Groot en M Slot uit Westwoud.
In 1930 gebruikte Klaas nog twee paarden, volgens de landbouwtelling van dat jaar. Na de drooglegging van de Wieringermeer in 1932 nam hij tijdens de hooibouw een paard uit die polder in de kost, mogelijk van ene Kerkhart. Zo kon Klaas met één paard toe. Hij was geen paardenman. Een keer kocht hij een paard op de paardenmarkt in Alkmaar en vroeg bij thuiskomst aan buurman Klaas Ursem of het een goede koop was. Ursem bekeek het gebit van het paard en oordeelde dat het paard jonger was dan was opgegeven, zodat Klaas een paar tientjes teveel had betaald. Maar het paard, Witvoet geheten, beviel prima en bleef 25 jaar bij Groot. Het paard werd intensief gebruikt, ook omdat het bijna elke week met de bakwagen naar Alkmaar ging. De ene keer om varkens weg te brengen en de andere keer voor de kaas. Elke herfst werd het paard met stiftijzers beslagen door smid Groot. In een paar gaten kon je pennen slaan, zodat het paard bij gladde grip weg meer had.
In 1930 telde het bedrijf 19.90 hectare, wat onvoldoende was om al de kinderen aan het werk te zetten. Nu had buurman Arie Groot aan Herenweg 104 wel 27 hectare maar geen kinderen. Als zijn broer Jan uit Spierdijk op bezoek kwam, liep hij op zondagochtend bij Klaas langs om te kijken of het paard en de kerkewagen niet klaar stonden. Dan vroeg hij of hij mee kon rijden. Jan suggereerde dat hij wel een paar hectare van zijn broer kon huren, maar zo gemakkelijk was dat niet want Arie zat vast aan zijn land. Omstreeks 1938 kon Klaas toch vier hectare land huren, gelegen aan de Mienakker.
Fokpapieren van Truitje en in het onderste blad zien we de overgang van Truitje naar Truida.
De fokvereniging van Truitje naar Truida
Klaas koos voor melkvee met papieren. In 1921 werd hij lid van de fokvereniging Aartswoud-Hoogwoud. De koeien werden elke maand gemonsterd en de kalven geschetst. Het ledental nam trouwens af van 38 in 1918 tot 17 in 1921 terwijl op een fokdag bleek dat de afdeling achterliep bij de oudere verenigingen, zo staat geschreven in de notulen. Klaas was lid omdat hij een goede veestapel wilde met die in 1913 was opgericht door protestantse boeren uit Aartswoud. Klaas behoorde tot de eerste katholieke leden, samen met Piet Deken een hoge melkgift per koe en niet om die ene unieke mooie koe te fokken. Je moest maar zien dat je met zo‘n koe geld verdiende. Soms kwamen er kopers op zijn bedrijf die een koe kochten voor het buitenland. Sommige koeien bleven generaties lang verbonden aan Herenweg 100. Toen kleinzonen Hans en André in 2006 een 100.000 liter koe hadden, was in het stamboek te lezen dat de stammoeder van deze Truida 494 in een ver verleden als Truitje op de stal van Herenweg 100 stond.
In 1930 had Klaas al een stier met papieren, gekocht op de centrale keuringsdag in Alkmaar. Een keer werd die stier dol en moest hij afgemaakt worden. De stier werd met een koe naar de slagerij van Gert Breed gelokt waar deze hem afschoot. Klaas was lid van het veefonds Aartswoud-Hoogwoud. In deze onderlinge vereniging verzekerden leden zich tegen dood van hun vee door de betaling van een premie. Als de kas van het veefonds leeg was moesten de leden weer een premie betalen. Als er veel vee was overleden of ziek werd, was deze periode dus korter. Klaas werd al snel controleur van het ingeschreven vee voor de regio Hoogwoud en nam in 1922 een deel van Aartswoud erbij. Bij het veefonds waren vooral kleine boeren en tuinders aangesloten, terwijl grote boeren en fokkers zelf hun risico droegen. Het was tekenend voor de sociale instelling van Klaas dat hij er drijvende kracht was.
De kinderen Groot werden opgevoed in de foktraditie. Op een dag zei kantoorhouder Veerman tegen Klaas dat er een monsternemer nodig was. Nou ik weet er wel eentje, zoon Nic. Die was nog maar pas van de lagere school af. Een keer moest hij naar Simon Bakker die boerde op een kerkeplaats aan de Kolk van Dussen. Het was een aparte man, waarschuwde Veerman dus Nic kreeg adviezen mee. “Hoe laat ga ik er heen?” “Vier uur.” Niek ging erheen en trof er Bakker, die uit de auto stapte. “Wie ben jij?” “Nou Nic Groot.” “Wat kom je doen?” “Monster nemen”. “Maar jij kan toch nooit die emmer aan de unster hangen? “ “Dat hoeft niet want ik kom alleen maar om de monsteren.” Die opmerking viel bij Bakker niet in goede aarde en hij werd stevig kwaad. Maar Nic mocht toch zijn werk doen.
Kaas en boter
Het echtpaar Groot kaasde tot een paar jaar voor de oorlog en ze waren in Hoogwoud de laatste die stopten. Het was een gezamenlijke bezigheid van Klaas en Marie. Als in de zomer het vee gemolken werd in het bon bij de boerderij, brachten de jongens de avondmelk in emmers aan een juk naar het achterom. Daar werd de melk in platte schalen gestort. De volgende ochtend werd de bovendrijvende room er door moeder afgeschept waarna de resterende melk verwarmd werd in een ketel boven het haardvuur. Gezamenlijk droegen Klaas en Marie daarna de ketel naar de boet, ieder aan een kant. Daar werden de avond- en de verse ochtendmelk in de kaastobbe gestort. Vader zette de melk in strem waarna moeder de melk met de kliender doorhaalde. De wei werd afgetapt terwijl vader de overblijvende kaasmassa in de koppen van de kaaspers deed. Dit was een staande pers met twee kolommen van elk 7à 8 koppen boven elkaar. De resterende wei droop dan uit de koppen, zodat er een stevige kaas overbleef. Deze werd in het begin van de middag gepekeld op de pekelbalie met zout uit de zoutkisten. De kazen werden opgeslagen op drie lagen planken die onder de zolderbalken van de lange regel hingen. De planken rusten op houten armen die met houten pennen aan de zolderbalk waren bevestigd. Er werden zowel Edammer als rode commissiekazen gemaakt, afhankelijk van de prijs.
Jan en Nel, cursus handmelken.
Deze kaas bracht vader op vrijdag met de bakwagen naar Alkmaar waar hij ze meestal verkocht aan handelaar Van de Deure uit Enkhuizen. Soms werd aan andere afnemers verkocht om op de hoogte te blijven van de prijs. Bij thuiskomst speelde zich een vast ritueel af. Altijd vroeg Marie naar de behaalde prijs. “Ik heb de hoogste markt gehad”, zei Klaas dan. Dit beeld werd vele jaren later bevestigd toen Nic op een keer Jan Laan uit de Zuidermeer tegenkwam met wie hij op de landbouwwinterschool had gezeten. Laan was naar Nieuw Zeeland geëmigreerd en was op familiebezoek. Ook zijn vader bezocht elke vrijdag de Alkmaarder kaasmarkt en zijn moeder vroeg bij thuiskomst altijd naar de ontvangen prijs. Nou zoveel, maar altijd volgde er: “Klaas Groot uit Hoogwoud had de hoogste prijs.”
Van de melk werd niet alleen kaas maar ook boter gemaakt. De ochtendroom ging in een houten vat, waarna het elke woensdag tot boter verkarnd werd op het achterom. De kinderen draaiden de zwengel van de karn rond en ook Nic heeft dat regelmatig gedaan. Na afloop werd de karnemelk afgetapt en kneedde moeder met de hand het vocht uit de boter. Droge boter bracht de hoogste prijs op. De boter werd in kopjes van een pond gedaan en meegegeven aan vrachtrijder Oudejans die ze verkocht in Hoorn of Alkmaar. Als de prijs niet goed was, werd de boter in Keulse potten in de kelder bewaard. Na een paar weken werd de boter dan opnieuw gekneed om weer verkocht te worden. In het najaar stonden er diverse Keulse potten met boter voor het gezin in de kelder. Van de karnemelk werd in de zomer regelmatig brij gekookt.