Uit de kerkelijke archieven van Aartswoud
Verzameld door L. Th. Van Meer, bewerkt door Louis Groen en Niek Dekker
Het armen- of diaconiehuis
In de loop van het jaar 1980 is aan de Schoolstraat nr. 62 te Aartswoud een heel mooi pand herrezen. Het is het voormalige armen- of diaconiehuis, dat in 1862 door de Nederlands Hervormde Kerk werd gebouwd. Het is in opdracht van de familie Rooker prachtig gerestaureerd door de firma Deutekom. Aan de bouw van dit huis ging een lange periode vooraf, waarin de Diaconie op allerlei manieren zorgde voor huisvesting en levensonderhoud van de armen in het dorp.
Over de voorgeschiedenis en de bouw van dit vroegere armenhuis het volgende: Reeds in 1674 was er in Aartswoud sprake van door de kerk verzorgde huisvesting van armen, want op 23 september van dat jaar vermeldt het «Boeck van de Ontfang der Diakonen», twee keer een «Colecte gedaen tot opbou van de armenhuijsen», welke samen de lieve som opbrachten van 91 gulden en achttien stuivers, echt wel een fors bedrag voor die dagen en menige Aartswouder zal dan ook behoorlijk diep in zijn beurs getast hebben, want de gemeenschapszin was er groot. In latere jaren komen we met regelmaat uitgaven tegen voor onderhoud en dergelijke van die huisjes. Zo betaalt de Diaconie bijvoorbeeld, ongeveer 100 jaar daarna - er ontbreken gegevens over een hele periode - in 1761 13 gulden, 4 stuivers en 9 penningen «weegens 3 armehuijsjes d’onkosten van Ord. 1760 en Extra 1761» (dit was een vorm van belasting!). Een van die huisjes stond bij de kerk en blijkbaar werd de grond, die er om heen lag, verhuurd aan derden, want op 5 Mei 1782 ontvangen de armenvoogden «van meester Sentes de huur van de Erf van het Armehuijsje bij de kerk». Die huur was 2 gulden per jaar. Ook betaalt de Diaconie in 1782 30 gulden, 12 stuivers en 8 penningen «voor dekloon armehuijsjes»; we kunnen dus aannemen dat ze een rieten dak hadden. Nu en dan wordt er ook een verkocht. In 1790 ontvangen de armenvoogden «van meester Sentes de kooppenningen weegens een verkogt arm-huijsje». De koopsom bedroeg 45 gulden. In dat zelfde jaar werd nog eens 3.13.14. betaald aan «Frederik Scheer voor timmeren aan de armenhuijsen».
Het armenhuis in 1942.
Schrobbering
Langzamerhand schijnt men afgestapt te zijn van het onderbrengen van hulpbehoevenden in afzonderlijke woninkjes, want in de kerkenraadsvergadering van 21 Januari 1830 wordt «door de broeders diakonen ingebragt dat zij ter goedmaking der kosten wegens het bouwen van een huis gezamentlijk met de armevoogden hadden opgenomen van den heer Sentes eene Zomma ad éénhonderd guldens tegen eene intrest ad vijf pro cente, om dezelve binnen vier jaren af te lossen, telkens vijf en twintig guldens jaarlijks, zijnde dit huis ten dienste der armen gezamentlijk met de armevoogden gebouwd, zoo dat de helft van gemelde huis een eigendom van de Diakonie van Aartswoud is». Voor die helft betaalt de Diaconie ƒ 152,50. Het hele gebouwtje heeft dus maar ruim 300 gulden gekost. Ruim een kwart eeuw later (januari 1860) wordt het kerkbestuur van Aartswoud bij de vroede vaderen van Hoogwoud op het matje geroepen en wordt haar door de burgemeester «te kennen gegeven den verachterden toestand van het Armwezen aldaar». De Diaconie in Aartswoud kreeg toen jaarlijks een subsidie van de gemeente Hoogwoud, ergo meende de burgervader een vinger in de Aartswouder pap te mogen hebben, waar het om de hulpverlening aan armen ging. Of deze schrobbering de aanzet is geweest tot de bouw van een nieuw armenhuis, valt niet met zekerheid te zeggen, maar wel is het zo dat de kerkenraad eind october 1860 een bijeenkomst houdt onder meer: «om zich zoo mogelijk te verstaan met den heer D. Koorn omtrent het ruilen van een stukje lands van de Diaconie met een gedeelte gronds aan Z. Ed. toebehoorende van evenredigen grooten om daarop een nieuw en meer doelmatig ingerigt Armenhuis te bouwen». Enkele maanden later (januari 1861) wordt er weer eens vergaderd, ditmaal door kerkbestuur, kerkenraad en armenvoogden «betrekkelijk het bouwen van een Diakonie Armenhuis als zulks noodzakelijk oordeelende uit de onbruikbare toestand van den thans nog bestaande gecombineerde armenwoning van Diakonen en Armenvoogden». Die onbruikbare toestand slaat dus kennelijk op het goedkope gebouwtje dat in 1830 was neergezet.
Situatie in 1939.
Genever
Men laat er geen gras over groeien en er wordt meteen een commissie ad hoc benoemd - men kon het toen blijkbaar ook al niet zonder commissies stellen - «tot regeling en weiziging van het bewuste gebouw, hetzelve te doen bouwen, zoodanig als in het belang der Zaak naar hun oordeel zal goed gevonden worden». Ook worden «twee Bullemeesters» benoemd, daar men al vaag met de gedachte speelde om niet alleen armen in het toekomstige diaconiehuis onder te brengen, maar eventueel ook de (nog aan te schaffen) dekstieren van de Diaconie, zodat het mes van twee kanten zou snijden: een stal voor het vee en meteen een soortement goedkope centrale verwarming voor de bedeelden in de winter. Eind 1861, worden er - hoewel het armenhuis nog niet helemaal voltooid is - toch al enkele benodigdheden aangeschaft, zoals «een bed met toebehoren» voor ƒ. 42,- en «een theepot van ƒ. 1,-».
De gelden benodigd voor de bouw worden door de kerkmeesters aan de Diaconie voorgeschoten. Het Kerke- en Arme Rekenboek vermeldt dan ook in 1862 de volgende post: «Aan Diakonen uitgave voor het bouwen van een Diakonie-Armenhuis ƒ. 2338,62». Ook komt in dat zelfde jaar nog een andere post voor en wel: «onkoste ten behoeve voor de arbeiders, timmerlieden, metselaars en ververs voor koffij, thee, genever en brood ƒ. 52,93». Andere grote werkzaamheden had de Diaconie toen niet; de kosten zullen dus wel voor de vaklieden, die het armenhuis gebouwd hadden, gemaakt zijn …. En een neutje hoorde er nu eenmaal bij!
Bullestiek
Zoals eerder gezegd, had men rekening gehouden met de mogelijkheid in het armenhuis ook stieren onder te brengen. En jawel hoor! Als notabelen en kerkmeesters in mei 1862 weer eens bijeen komen, wordt voorgesteld «om Diakonen ter teekening voor te leggen het verhandelde ter tot standkoming der Bullenstiek voor het finantieel belang van het Diakonie-armenfonds». Wat was namelijk het geval? Wel, de door de Diaconie gekochte stieren dienden niet alleen ter ondersteuning van de Aartswouder veestapel, maar ook van de armen, want het dekgeld kwam ten goede aan de Diaconie, en dat betekende een behoorlijke en niet te verwaarlozen bron van inkomsten. Het onderhoud van het erf rond het armenhuis wordt ook goed verzorgd en in 1863 bijvoorbeeld krijgt N. Davids ƒ. 4,- «voor het maailoon bij het armehuis». In 1868 wordt het meubilair uitgebreid met een doofpot, die ƒ. 0,50 kostte.
Doofpot.
Er wordt ook ƒ. 0,35 aan «touw voor de bullen» uitgegeven en nog eens ƒ. 3,65 «voor slooten langs het armenhuis». Vermoedelijk heeft er ook een soort siermolentje gestaan, want in 1871 krijgt de Diaconie ƒ. 0,30 voor «afbraak van het molentje bij ‘t armhuis». In 1872 geeft men het gebouwtje een kwastje verf, waarvoor aan H. Met ƒ. 20,01 werd neergeteld. Ook in 1874 is er weer werk aan de winkel, want «aangaande het armhuis vind de Kerkeraad goed, dat om het rooken in het gedeelte door Aaltje Visser bewoont, zoo mogelijk te weeren, de schoorsteen zal worden opgemetseld tot boven de nok». Aaltje was dus ‘uit de brand’!
Nachtlogies
Dat in gevallen van nood het armenhuis ook huisvesting bood aan beter bedeelden, blijkt wel uit het feit dat op 8 juni 1874 de kerkenraad besloot «de woning in het Armenhuis, waar de onderwijzeres zich voorloopig zal vestigen, zoo veel noodig op te knappen». Er moest aan zo’n ‘appartement’ wel het een en ander verfraaid worden, wilde men er een schooljuf in laten huizen. Ook werd er wel nachtlogies in verstrekt aan «Reizigers» (een soort Leger des Heils dus in primitieve vorm), maar aan dit soort gastvrijheid werd in 1882 een eind gemaakt: men had er blijkbaar geen al te beste ervaringen mee. Dat het pad van de diakenen niet altoos over rozen ging, bewijst een gebeurtenis uit 1879. Een bewoonster van het armenhuis was in februari van dat jaar verdronken; de diaconie had al een nieuwe kandidate op het oog om de opengevallen woonruimte in te nemen. Deze verklaarde zich daartoe dan ook wel bereid, mits eerst een andere bewoonster, waarmee zij het denkelijk niet goed kon vinden, uit het diakenhuis verwijderd zou worden. En aldus geschiedde….! Soms werd een openstaand gedeelte ook wel tijdelijk verhuurd. Dat was onder meer in 1879 het geval, de huur bedroeg ƒ. 0,60 per week. In dat jaar ook vielen er «kleine reparatien» te verrichten, samengevat in het besluit «om voor de buitendeur van de stierenstal in het armhuis een los portaal te maken». Onze stieren kregen dus een deftig entree! In 1888 komt dan nog de vernieuwing «van de dam bij het armhuis» ter sprake, en vraagt een der diakenen «welke wijze van vernieuwing (hout, dakpannen, takkebosschen) toe te passen». Besloten wordt, «diakenen te machtigen naar bevinding van zaken te handelen». Tenslotte wordt er in 1892 nog één gulden uitgegeven voor «het ledigen van de aschkuil van het armhuis».
Eeuwige bruid
Er schijnen ook in het begin van de 20e eeuw nog armen gevestigd te zijn geweest in het diaconiehuis. Een oudere inwoonster van Aartswoud vertelde, dat het toen onderverdeeld was in vier of vijf woonruimten, ieder bestaande uit één vertrek, waarin een bedstee. De turf voor de kachelverwarming lag buiten opgeslagen. Meestal woonden er hulpbehoevende weduwen, die, als ze tot de kerk behoorden, per week een toelage van ƒ. 1,- à ƒ. 1,50 ontvingen. Ook werd verteld, dat er rond 1900 een oudere vrouw in woonde, die de bijnaam droeg van de ‘eeuwige bruid’, omdat haar echtgenoot haar op de huwelijksdag in de steek zou hebben gelaten. Ze zou de rest van haar leven eenzaam en zonder ooit hertrouwd te zijn, in het armenhuis gesleten hebben. Het in 1862 gebouwde diaconiehuis is rond de jaren 1950 in handen gekomen van de familie Rooker, die het in 1980 heeft laten verbouwen en restaureren, zodat Aartswoud een stukje geschiedenis bewaard heeft en een mooi monument rijker is geworden.
Armenhuis nu.