Tuberculose in Hoogwoud
Ziek worden en genezen van tbc
Door Bep de Haan – Appel
Sommigen van onze lezers kunnen het zich ongetwijfeld nog herinneren; de wit geschilderde houten huisjes waarin tbc-patiënten hard werkten aan hun genezing. Het beeld van een ‘ziekentent’ bij een huis of boerderij behoort gelukkig al vele jaren tot het verleden en ook het verpleegd worden van dorpsgenoten in een zogenaamd sanatorium komt in 2012 gelukkig niet meer voor. Maar er zijn helaas jaren geweest dat de ziekte tuberculose vele slachtoffers maakte in Hoogwoud. Er was een piek in en kort na de tweede wereldoorlog. Tot in de jaren vijftig waren er opvallend veel mensen - met name jongeren - die moesten kuren.
Wat is tuberculose en op welke wijze kan deze ziekte het lichaam binnenkomen?
Tuberculose (tb of tbc) is een infectieziekte die wordt veroorzaakt door de tuberkelbacil. De meest voorkomende manier waarop deze het lichaam binnenkomt is langs de ademhalingswegen via druppeltjes, opgehoest door een patiënt met open longtuberculose. De bacil nestelt zich dan in de long maar zal in meerderheid van de gevallen verdwijnen en genezen. Treedt er geen genezing op, dan kan het proces zich langs verschillende wegen in het lichaam uitbreiden naar andere weefsels en organen.
Was er een mogelijkheid te genezen van deze besmettelijke ziekte?
De Griekse en Romeinse literatuur beschrijft de ftise (tering) met verschijnselen die duidelijk wijzen op de ziekte die men sinds 1837 tuberculose noemt. In de 19e eeuw verwachtte men van licht, lucht, en zon een gunstige werking en men beval zeereizen en een verblijf in de Zwitserse Alpen aan, maar dit was voor de eenvoudige mens te kostbaar. Van historisch belang zijn geweest de ontdekking van de naar hun ontdekker genoemde röntgenstralen in 1895. In de dertiger jaren maakte het ontwikkelen van de beeldschermfotografie het mogelijk om röntgenologisch onderzoek te doen bij grote groepen. In het begin van de twintigste eeuw werd in Hilversum het eerste sanatorium gebouwd voor diamantslijpers die door hun werk stoflongen kregen waarin de bacillen zich goed konden ontwikkelen. Dit sanatorium werd gebouwd in een bosrijke omgeving waar voldoende frisse lucht en rust aanwezig was. In 1903 werd in Nederland het eerste consultatiebureau opgericht. Deze bureaus werden ingesteld om de patiënten zorg te verlenen, door middel van voorlichting en materiële steun en om voorzorg (bescherming) te geven aan huisgenoten ter voorkoming van de ziekte. Op het platteland was het als behandeling van een tbc-patiënt nog heel gebruikelijk dat deze ging kuren in een zogenaamde ziekentent. Dit heeft nog geduurd tot na de oorlog, toen zijn er meer bedden ter beschikking gekomen in de verschillende sanatoria. De kans op besmetting werd op deze wijze ook ingeperkt en door het gezamenlijk werken aan genezing had dat ook een positieve uitwerking op de patiënt. Eenzaam liggen in een houten huisje en alleen maar mogen zwaaien naar dorpsgenoten vroeg wel heel veel van de geestelijke vermogens van de patiënt. De sanatoria hadden een vrouwen- en een mannenpaviljoen. In een folder lezen wij dat de dagprijs ƒ 2.50 was en dat die in 1942 werd verhoogd naar ƒ 2.75 . In het jaar 1951 kwam er ook een kinderpaviljoen bij en ging de verpleegprijs omhoog naar ƒ 6.50.
Waren er geneesmiddelen voorhanden?
De grote omwenteling in de behandeling van tuberculose kwam met de ontdekking dat de tuberkelbacil gevoelig was voor bepaalde stoffen. De belangrijkste geneesmiddelen die ter bestrijding van tuberculose werden toegediend waren: Streptomycine, Pas (para-aminosalicylzuur) en INH (isonicotinezuur-hydrazide). De behandeling bestond verder uit de tot cultus uitgegroeide bedrust, aangevuld met dieetmaatregelen. Het was de patiënt niet toegestaan de kuur op ongeoorloofde tijden te onderbreken, het bed te verlaten of ‘uit de kussens’ te komen. In 1950 werden er ook operaties uitgevoerd in ziekenhuizen zoals: ‘Het stilleggen van de long’, ’het verwijderen van zieke longdelen’, ‘het verkleinen van de borstkas’.
Laten we eens kijken hoe een aantal dorpsgenoten deze ziekte hebben doorstaan.
Ida Groot-Braakman
Ida Braakman is geboren in 1922 te Spanbroek. Haar ouders hadden een gemengd bedrijf dat stond aan de Dorpsstraat (nu Spanbroekerweg) ‘bai de witte paip’ zo men dat toen op zijn Westfries noemde. Nu zijn het huis en het bedrijf verdwenen, er zijn daar woningen gebouwd met een straat langs de ringsloot die de naam Rietgans heeft gekregen. Ida wilde als jong meisje in de kraamzorg en heeft daarvoor haar opleiding gevolgd in Alkmaar, in Hoorn was toen nog geen kraamcentrum. Na het behalen van haar ‘Ooievaartje’ heeft ze in diverse gezinnen de zorg op zich genomen voor moeder en kind maar ook in ruime mate voor de andere gezinsleden. Het waren veelal grote gezinnen en je was er dan voor dag en nacht want het enige vervoermiddel dat je tot je beschikking had was de fiets. Moeder en kind moesten aan het einde van de dag nog eens verzorgd worden en ‘s morgens vroeg stond je ook weer paraat voor alles en iedereen.
Ida Groot-Braakman.
Kraamvrouw
Aan het einde van de oorlog, toen er geen elektriciteit meer was en ook geen stromend water, werden de kraamvrouwen opgenomen in het Noodziekenhuis van Spanbroek. De zusters Ursulinen hadden in overleg met de huisartsen van Spanbroek en Hoogwoud dat initiatief genomen. Een thuisbevalling gaf te veel risico wanneer er niet voldoende water, licht en warmte was. En zo gebeurde het dat ook Ida Groot daar werkte en moeder en kind naar beste kunnen onder deze extreme omstandigheden verzorgde. Want ook in de nacht moesten baby’s een voeding hebben, maar wanneer de moeder zelf niet voldoende voeding had moest Ida een flesje warmen bij kaarslicht. In die periode is er een kraamvrouw binnengebracht die een tweeling ter wereld bracht, twee jongentjes. Dat de moeder ziek was wist men, maar niet wat ze mankeerde, dat was op dat moment nog onbekend. De toestand van de moeder verergerde dusdanig dat zij naar het ziekenhuis in Alkmaar is gebracht en daar al heel snel is overleden. Ook met de twee jongetjes ging het niet goed en zij zijn helaas na enige dagen ook overleden. Later kwam aan het licht dat de moeder een tbc-patiënt was. Zij woonde nog maar heel kort in Spanbroek en door onvoldoende gezond voedsel (het was tijdens de ‘hongerwinter’) is haar toestand verergerd en ook van de tweeling die zij verwachtte. Ida heeft ze alle drie verpleegd en al is het nooit met stelligheid te zeggen, voor haar is dat waarschijnlijk de aanleiding geweest van haar besmetting met tbc.
Ziekentent
Op 17 juli 1947 trouwde Ida Braakman met Hil Groot uit Hoogwoud en ze gingen wonen bij tante Geertje en oom Doris Groot in Hoogwoud (nu Herenweg 46). Aan de rechterzijde van het huis was woonruimte gemaakt die vroeger bestemd was voor het inwonende personeel, maar nu voor het jonge stel uitstekend geschikt was. Vermoeid voelen, niet fit zijn, Ida had deze klachten al heel lang maar op den duur verergerden die allemaal en kon het niet langer worden genegeerd. Op advies van de huisdokter is er een consult aangevraagd bij het consultatiebureau in Hoorn waar men beschikte over röntgenapparatuur en grondig onderzoek kon doen. Uit dat onderzoek kwam vast te staan dat haar longen waren aangetast door de tuberculose bacil. Algehele bedrust werd er dan voorgeschreven in een frisse schone omgeving en de juiste plek daarvoor was in die jaren in een ‘ziekentent’. Op de dag dat Ida te horen kreeg dat zij de gevreesde ziekte had, was zij nog maar drie maanden getrouwd. Haar moeder drong er op aan om in een ‘ziekentent’ te gaan kuren, maar Ida zei: ‘Nee dat wil ik niet, de mensen die daar in liggen, gaan allemaal dood’. Vaak was dat ook zo, maar de oorzaak moest dan meer worden gezocht in het feit dat de ziekte pas werd ontdekt wanneer het in een vergevorderd stadium was. Medicijnen die resultaat opleveren kwamen er ook pas na de oorlog en het gebruik van röntgenapparatuur was niet overal mogelijk. Opname in een sanatorium, daar gaf Ida de voorkeur aan, maar: ‘Waar is er een plaats voor mij en liever ook niet te ver van huis?’
Sanatorium
In Rosmalen had men na de oorlog een sanatorium gebouwd van houten barakken die geschonken waren door de Zweden en waar 200 patiënten konden kuren. Het was heel mooi gelegen midden in de bossen. Er heerste totale rust, de patiënten zagen eekhoorntjes en vele andere dieren dagelijks rondhuppelen. Op 12 november 1947 kon Ida worden opgenomen, het was beslist niet dichtbij, maar je was al blij als er voor jou een plaatsje was en wat voor de familie Braakman ook belangrijk was, het was een katholieke instelling. In die tijd waren tegenstellingen betreffende geloofszaken nog heel scherp. Tot aan de dag van opname boden vader en moeder Braakman haar een bed aan in de voorkamer van hun huis aan de Dorpsstraat in Spanbroek. Om Ida in haar eigen woning in Hoogwoud te laten kuren was geen oplossing. Haar man Hil had zijn werk bij de firma Klaver in Opmeer en kon dus overdag niet voor haar zorgen. En daar lag Ida dan, weer terug bij haar ouders, jong en pas getrouwd en maar weinig mensen die bij haar op bezoek kwamen. Veel kerkgangers gingen dagelijks lopend langs hun huis en dan zwaaide Ida naar hen, maar het gebeurde maar zelden dat er terug werd gezwaaid. Misschien zat de angst voor besmetting zo diep dat men dacht dat alleen het zwaaien naar een patiënt al besmettelijk was.
Ida, derde van links, met medepatiënten.
Ida neemt afscheid van verplegend personeel en medepatiënten.
Afscheid
De reis naar Rosmalen gebeurde per taxi van de firma Pallada uit Spanbroek. Heel veel verdriet en tranen waren er in die periode, je wist immers helemaal niet wanneer je weer gezond en wel naar huis kon en of je die besmettelijke ziekte wel zou overleven. Voor Hil Groot, die inmiddels werk had gevonden bij zuivelfabriek Aurora in Opmeer, was het bezoeken van zijn vrouw geen gemakkelijke opgave. Hij werkte in ploegendienst en had maar eenmaal in de zeven weken twee achtereenvolgende dagen vrij. Hij reisde dan op zaterdag per bus en trein en het was al in de middag eer hij op zijn logeeradres kwam. Zijn gastheer, de conciërge van het sanatorium, had in zijn woning slaapplaats voor familieleden van patiënten die van ver kwamen. Nadat Hil zijn bagage afgegeven had mocht hij zijn vrouw gaan bezoeken. Dat was na de middagrust tot de avondmaaltijd en daarna nog een uurtje en dan was het voor die dag weer voorbij. Op zondag ging hij eerst natuurlijk naar de Heilige Mis en dan nog een uurtje op bezoek bij Ida en na de middag was het weer spoedig tijd om aan de terugreis te beginnen. Men kon dan met de bus naar het station van ‘s-Hertogenbosch en met de trein naar Alkmaar en per bus naar Hoogwoud. Door de grote afstand en de soms moeilijke verbindingen was Hil bijna de enige die haar bezocht, wel zijn haar vader en haar zus eenmaal bij haar op bezoek geweest. Het afscheid nemen bleef telkens weer heel zwaar, want de vragen: ‘Hoe lang moet ik hier nog blijven en wanneer mag ik naar huis?’, spookten door je hoofd. Er was geen arts die jou kon zeggen wanneer je ontslagen zou worden, bij de een ging het genezingsproces nu eenmaal sneller dan bij de ander.
Weer thuis en vooral…. Weer gezond
Eindelijk, eindelijk was het dan zo ver dat de datum bekend was om weer naar huis te gaan. Op 2 mei 1951 mocht Ida na een verblijf van 3 jaar en 6 maanden in het sanatorium weer naar haar woning in Hoogwoud. In dit huis had ze, na de huwelijksdag, maar drie maanden gewoond met haar man Hil, maar ook nu was het advies: zoek een andere woonruimte, hier kan je niet blijven. In de winter kwamen daar weer de koeien op stal staan en die koedamp was beslist ongezond voor haar longen. In die jaren was er een groot gebrek aan woonruimte, de woningnood was in heel hoog. Maar gelukkig, er kwam op de Koningspade een huis te koop (nu van de familie Kreuk, Koningspade 10). Het was wel klein en oud maar na al die moeilijke jaren ben je blij met alles. Maar dan komt ook het verlangen om een eigen gezin te stichten en dan blijkt dat je samen nog een teleurstelling moet verwerken. Van de artsen kreeg het echtpaar Groot te horen dat door de ziekte de eileiders waren verkleefd en het dus niet mogelijk was om zwanger te worden. De kinderwens was heel groot en ze gingen op zoek naar wat er in die jaren wel tot de mogelijkheden behoorde. Adoptie, dat was wel mogelijk. Dat vroeg wel een hele lange voorbereidingstijd, maar uiteindelijk mochten ze hun kindje toch gaan halen. Wat een geluk! Het bleef er niet bij een, in totaal zijn er zeven kinderen aan hun zorgen toevertrouwd en stond hun huis ook open voor tijdelijke opvang. Ida zegt hierover: ‘Ik voel mij gelukkig dat ik dit allemaal heb mogen doen.’
Het echtpaar Groot-Braakman bij hun 25 jarig huwelijk.
Ida Groot- Braakman is nu in haar 89ste levensjaar, woont nog heerlijk in het huis dat ze zelf hebben laten bouwen in de Molenstraat en is gelukkig met haar kinderen en kleinkinderen. Van een nog steeds gezonde vrouw, naar lichaam en geest, mocht ik dit levensverhaal optekenen.
Truus Weel
Dat tbc ook op heel jonge leeftijd kan toeslaan heeft Truus Weel, tegenwoordig woonachtig aan de Beemsterlaan 19 in Hoogwoud, aan den lijve ondervonden. Haar ouders waren in 1955 naar Aruba vertrokken, daar was het iets eenvoudiger om een slagerij over te nemen.
Maar helaas werd het gezin Weel in 1960 getroffen door de zeer besmettelijke ziekte tbc en was het absoluut noodzakelijk dat het hele gezin zo snel mogelijk naar Nederland terugging. Op het eiland Aruba blijven was geen optie, de behandeling daar was niet toereikend en door de hoge temperatuur daar verliep het ziekteproces nog sneller. In Nederland was men toen al veel beter toegerust met sanatoria en goed opgeleide longspecialisten. Binnen een maand was alles geregeld en stond het gezin Weel met vier kleine kinderen weer op Hollandse bodem. Als eerste werd er in het consultatiebureau in Hoorn foto’s gemaakt van alle leden van het gezin en de uitslag kwam heel hard aan. Bij vader Weel zaten er gaten in zijn longen zo groot als een vuist en de twee jongste kinderen Truus en Gerard waren ook besmet. De andere twee kinderen konden door het toedienen van medicijnen worden genezen. Truus was nog geen jaar oud, toen moeder Weel haar in het sanatorium moest achterlaten en broertje Gerard was nog maar twee en een half jaar oud. Het was gelukkig mogelijk ze alle drie onder te brengen in sanatorium Bos en Duin in Bilthoven. Dat maakte het voor moeder Weel wat eenvoudiger om ze in één dag te bezoeken.
In het sanatorium: Boven een lachende Truus, onder: Truus met haar broertje Gerard.
Boven het ontslagbriefje van Duin en Bosch, onder het herkenningsarmbandje dat Truusje kreeg in het sanatorium.
Toen kleine Truusje bijna twee jaar werd, mocht haar moeder haar eindelijk weer mee naar huis nemen en kon ze haar tweede verjaardag thuis vieren. Er moest nog wel een achterstand
worden ingehaald, praten deed ze nog heel slecht en ook lopen kon ze nog niet erg goed. Haar broertje Gerard mocht een maand later gelukkig ook naar huis.
Eindelijk thuis in Onderdijk, op moedrers arm.
Vader Weel genas voorspoedig nadat er bij hem een gedeelte van de zieke long was verwijderd.
De ernstige ziekte tuberculose heeft dit gezin zijn mooie toekomstplannen ontnomen, maar de uitstekende behandeling in Nederland heeft ze wel weer een goede gezondheid gegeven.
Familie Kaijer
De ziekte tbc heeft in Hoogwoud veel slachtoffers gemaakt, bij mannen en vrouwen, van jong tot oud en kwam voor bij arbeiders zowel als bij gegoede burgers. Het is tot op de dag van vandaag onduidelijk wat de precieze oorzaken waren. Waarom werd het ene gezin wel getroffen en de andere niet? Op het platteland waren veel koeien besmet met de tuberkelbacil en men dronk dikwijls van de ongekookte melk, maar ongetwijfeld zal ook de oorlog een rol hebben gespeeld. Het gebrek aan vitamines door te weinig en slecht voedsel is nu eenmaal niet bevorderlijk voor een goede gezondheid. Ook de bedompte slaapgelegenheid, in bedsteden en op zolders met soms veel personen in één ruimte, deed er geen goed aan. Een familie die heel zwaar werd getroffen is beslist het gezin van mevrouw Kaijer-Jong. In de jaren voor de oorlog woonden zij op een boerderij aan het Zuidend (nu Herenweg) die eigendom was van de familie Blauw. Hun koeien stonden daar in de winter op stal en later bleek dat die koeien besmet waren met tbc. Is het voor hen daar misschien allemaal begonnen? De oudste dochter Jo, geboren 30 april 1918, werd als klein meisje al ziek. Zij was het allereerste kleinkind van de familie en zat heel dikwijls op schoot bij een tante die de besmettelijke ziekte bij zich droeg. Al op zevenjarige leeftijd kuurde Jo in het Rooms-katholieke sanatorium Maria Auxiliatrix in Venlo en heeft daar haar eerste Heilige Communie gedaan. Zij werd aangekleed door de nonnen die in het bezit waren van feestelijke Communiejurkjes.
Mien en Jo Kaijer voor hun woonhuis aan de Herenweg nu nr. 57.
In 1939 verhuisden het gezin Kaijer-Jong naar De Boekel (nu Burg. Hoogenboomlaan 74). Moeder Kaijer startte daar een grotere textielzaak en kon op deze wijze haar klanten meer bieden op het gebied van kleding en fournituren. Daar werden zij tijdens de oorlogsjaren opnieuw getroffen door de slopende ziekte. Het was weer dochter Jo die moest worden opgenomen in Venlo maar toen het daar al meer een oorlogsgebied werd, besloot men haar naar huis te laten komen. Er werd toen voor een houten ziekentent gekozen, die achter het huis op het bleekveld kwam te staan.
Bij de ziekentent van Jo Kaijer zien we vlnr Tiny Jonker, Bep Jonker, Mery Schermer, Elly Schermer,
Ank Schermer en Sjaak Schermer.
Jo ligt op het ziekbed en is niet zichtbaar op deze foto.
De ziekentent
Een ziekentent was gemaakt van houten planken en had aan de voorzijde een toegangsdeur die overdag openstond. Het huisje draaide om een as en zo kon er optimaal gebruik worden gemaakt van zonlicht. Door de kans op besmetting was het voor bezoekers niet wenselijk om naar binnen te gaan. Alleen de vaste verzorgster (meestal de moeder) kwam er binnen voor het brengen van eten en drinken en lichamelijke verzorging. Deze stond onder streng toezicht van een consultatiebureau en droeg bij het verzorgen meestal een groot wit verpleegstersschort dat weer afging voor ze naar het woonhuis terugging. Het gebouwtje was eigendom van het Witgele Kruis en was gemaakt door de plaatselijke timmerman die het ook in onderhoud had. Jo heeft drie jaar in dat tentje gelegen maar hoefde tijdens de oorlogsjaren geen angst te hebben voor bezoek van ‘Moffen’ , die hadden hele grote angst voor een tbc-patiënt. Jo was niet besmettelijk, had geen open tbc zoals men dat toen noemde. Rond haar bed was het dikwijls een komen en gaan van buurkinderen en buurvrouwen die even kwamen ‘buurten’. Een huishoudelijke hulp was in die jaren Riet Wever-Appel en zij kan zich nog herinneren dat regelmatig de dekens van het bed van Jo moesten worden gelucht en geklopt. ‘We vertrouwden er dan maar op dat de zon en de wind de verkeerde stoffen wel zouden afvoeren.’
Mien, Riet Wever-Appel, Gerard en Berta.
Riet werkte in de huishouding bij de familie.
Na de oorlog was er de mogelijkheid voor Jo om in Davos in Zwitserland uiteindelijk volledig te herstellen. Toen de oorlog op zijn einde liep werd helaas ook broer Jan ziek en moest worden opgenomen, hij ging naar het sanatorium Dekkerswald dat inmiddels in gebruik was genomen. Om er een bezoek te brengen aan de patiënten was in die periode beslist niet gemakkelijk. Tijdens de oorlog is daar door de geallieerden behoorlijk gevochten en de bruggen over de grote rivieren lagen allemaal nog in puin. Men moest gebruik maken van veel binnenwegen maar dat weerhield niemand er van om de zieken te bezoeken, men kwam gewoon met grote regelmaat. Heel veel jonge mensen uit ‘De Streek’ waren ook opgenomen en hun familie en bekenden kwamen dan gezamenlijk met een touringcar die door het verplegend personeel ‘de bloemkoolbus’ werd genoemd. Jan Kaijer heeft daar drie hele jaren gekuurd en hij heeft mij bij zijn leven verteld: ‘Al mijn jeugdjaren heb ik daar doorgebracht, toen ik eindelijk thuis kwam hoorde ik nergens echt bij. Neem nou het voetballen, de enige sport die er toen was op het dorp. Ik kon daar niet aan mee doen, onvoldoende lucht in mijn longen. Ook je spraak was veranderd, het Westfries had je daar toch wel afgeleerd al pakte je dat na thuiskomst wel weer snel op.’
Mien en Mevrouw Stromer.
Mevrouw Stromer deed de was bij de familie.
Ook broer Henk en Antoon werden ziek en moesten kuren, evenals hun zussen Tini en Berta, allemaal kuurden ze in sanatorium Dekkerswald. Alleen voor hun zus Greetje was geen genezing mogelijk, zij had Meningitis en is daar op 24 september 1946 op 15-jarige leeftijd aan overleden. De oudste zoon van de familie was in de oorlog getrouwd met Alie Wiebering en zij kregen een gezonde dochter, maar in het laatste oorlogsjaar was het voor het jonge stel heel moeizaam om aan eten en brandstof te komen. Men besloot van de nood een deugd te maken en moeder Kaijer verleende overdag onderdak aan het jonge gezin. Maar ook Alie Kaijer-Wiebering werd ziek toen zij zwanger was van hun tweede kindje. Zij bleek ook meningitis te hebben. Zij werd opgenomen in het ziekenhuis in Hoorn en is daar op 24 juli 1946 op 24-jarige leeftijd overleden. De baby is na zeven maanden wel levend ter wereld gekomen maar de levenskansen waren heel gering en het is kort na de geboorte gestorven. Moeder en kind zijn samen begraven. Moeder Kaijer probeerde, met haar dochters Mien, Tiny en zoon Gerard, de winkel draaiende te houden maar vroeg zich wel eens vertwijfeld af: ‘In andere gezinnen helpen de kinderen volop mee en zorgen voor meer inkomsten maar die van mij worden allemaal ziek.’ Het was ook dikwijls moeilijk om hulp te krijgen wanneer jouw gezin was getroffen door deze ziekte, want het gevaar om ook besmet te raken speelde natuurlijk mee.
Sanatorium Dekkerswald.
Dagorde van het sanatorium.
Het consultatiebureau in Hoorn aan de Draafsingel had een belangrijke functie in de jaren na de oorlog. Wanneer er maar het geringste vermoeden was dat je in aanraking was geweest met een patiënt die open tbc had, werd je door de huisarts daar naar toe verwezen en kon de ziekte in een vroeg stadium worden opgespoord. Inmiddels was wel duidelijk geworden dat kuren in een sanatorium een betere kans op genezing bracht dan het thuis kuren in een ziekentent. Ook door de komst van betere medicijnen en de mogelijkheden om longoperaties uit te voeren, gingen de genezingskansen met sprongen vooruit.
Berta en Jan tijdens hun verblijf in Dekkerswald.
In het jaar 1954 moesten Jan en Berta Kaijer opnieuw worden opgenomen, wel konden ze nu wat dichter bij huis herstellen. In sanatorium Bos en Duin in Bilthoven konden zij kuren en met hen nog meer dorpsgenoten. Hun broer Antoon kreeg na enige goede jaren in 1957 de onheilstijding te horen dat de ziekte bij hem weer had toegeslagen. Hij was toen net een maand getrouwd en was als zelfstandige een manufacturenwinkel gestart in Oudkarspel. Tot grote vreugde van iedereen waren de meeste patiënten na één of anderhalf jaar weer thuis en al bleven ze wel onder strenge controle staan, een ieder kon zijn gewone leven gelukkig weer oppakken.
Antoon en Jan op bezoek bij een medepatiënt.
Tiny Venneker-Kaijer tijdens haar verblijf in het St. Jans gasthuis in Hoorn.
Pijnlijk
De ziekte heeft zich niet beperkt tot die patiënten waarvan ik het verhaal mocht schrijven. Er zijn ook diverse mensen die mij lieten weten: ‘Het was een zware periode in mijn leven en daar wil ik liever niet meer over spreken, het is te pijnlijk.’ Onder hen zijn er ook die nu nog de pijn voelen van te zijn uitgestoten, die men soms met scheldwoorden liet voelen: jij bent besmet, blijf uit mijn buurt. Maar er wordt ook gesproken over de grote trouw van de verloofden en andere dierbaren die met regelmaat op bezoek kwamen en door het schrijven van brieven de patiënten tot steun zijn geweest. Zelf koester ik met veel respect een portefeuille die door een patiënt in die jaren is gemaakt en waarmee men dan een zakcentje wist te verdienen in die eindeloze dagen van bedrust. Menige babycapes, bedjasjes, babysokjes en gehaakte kleedjes zagen daar het levenslicht en werden aan familie en bekenden verkocht.
De ziekte overwonnen?
De sanatoria zijn er nog wel maar hebben nu een andere functie gekregen. Tbc komt nog wel af en toe voor, maar wordt nu in de meeste gevallen uit het buitenland binnengebracht. Ik wil mijn dank uit spreken aan die mensen die met mij die verdrietige periode wilden delen, zodat het voor het nageslacht kenbaar is dat er heel hard is gewerkt aan een betere genezing van deze ziekte en er ook een goede nazorg tot stand is gekomen. Veel is ook te danken aan de vereniging Herwonnen Levenskracht. Voor de gezinnen waar van de kostwinner langdurig ziek was, werd er gezorgd voor een klein beetje financiële ondersteuning en tegemoetkoming in ziekenhuiskosten en vergoeding van reiskosten. Herwonnen Levenskracht is in de jaren net na de oorlog ontstaan uit de Katholieke vakbeweging K.A.B. In die tijd kwam er onder de werkende mensen veel tuberculose (tbc) voor. Zeker bij de arbeidersgezinnen was het een groot probleem. Het inkomen viel weg en er was dikwijls weinig hoop op genezing. Binnen de K.A.B. is er een vereniging in het leven geroepen om de gezinnen die waren getroffen door de tbc te steunen. Ook kwamen er veel kinderen ter wereld voor wie de armoede grote gevolgen had, zwakke kinderen die nauwelijks mogelijkheden hadden om aan te sterken In de jaren 1940-1950 zijn er verschillende herstellingsoorden ontstaan voor zowel volwassenen als kinderen. Mede hierdoor is de ziekte tbc teruggedrongen.
Kuurhuisje voor TBC patiënten.