De ‘Grooten’ van Herenweg 100
Deel 2
Door Martien Hoogland
De oude boerderij van Herenweg 100 is in 2013 vervangen door een prachtige moderne stolpboerderij. Iedereen in Hoogwoud kent hun bewoners, de familie Groot. Dat is niet verwonderlijk want ze wonen er al vijf generaties, eerst met namen als Klaas, Pieter en nogmaals Klaas, betamelijk ’de boer’ genoemd. Hij en zijn vrouw Marie Slot bewoonden vanaf hun huwelijk in 1914 de boerderij. Het echtpaar was in vele opzichten bijzonder, enerzijds omdat ze tradities in ere hielden. Ze vormden een hecht gezinsbedrijf dat nog tot omstreeks 1950 kaasde, als een van de laatsten in West-Friesland. Tot ongeveer 1960 ging het gezin nog met paard en kerkbrik ter kerke. Anderzijds was Klaas een vernieuwer, die als eerste in deze omgeving - in 1917 - een maaimachine kocht en - in 1947 - zijn weiland liet egaliseren, draineren en een trekker in gebruik nam. Het artikel is geschreven met de medewerking van Nic. Groot en veel zaken zijn beschreven aan de hand van zijn herinneringen. Deel 1 van dit artikel is gepubliceerd in onze uitgave van 2012 Mooie mensen.
In de tijd dat Klaas en Marie in de jonge kinderen zaten, had de boerderij Herenweg 100 nog steeds het statige voorkomen die dateerde uit de verbouwing van 1872. Alleen de voorgevel met zijn torentjes ging scheuren vertonen. De torentjes stonden niet op een aparte fundering en de gevel had last van de trillingen van het vrachtverkeer, dat vanaf de jaren twintig opkwam. Daarom liet Klaas de torentjes door Hannes de Boer weghalen.
De voorgevel met torentjes.
Woonkamer en staltje
De rest van de voorgevel bleef intact, met twee grote ramen die de woonkamer verlichtten. Het houtwerk van deze kamer was geverfd in de kleur groen terwijl zich er twee bedsteden bevonden, een voor vader en moeder en een voor de kinderen. Via een schuifdeur liep de woonkamer over in de voorkamer. In de plafonds van de twee kamers had Klaas prachtige houten ornamenten laten aanbrengen, die wel gestuukt leken. Dit werk was in twee winters uitgevoerd door gemeentearchitect Vlaming. Op de marmeren schoorsteenmantel in de woonkamer stond een beeld van Jezus aan het kruis, met aan weerszijden beelden van Maria en Jozef, allen onder een stolp, en verder een beeld van het Heilig Hart. De voorkamer werd gebruikt bij gastdagen, gehouden op de verjaardagen van vader in juli en van moeder in december. Dan kwam het speciale servies tevoorschijn en stond er meer op tafel dan normaal. Met Kerstmis of Pinksteren leverde slager Gert Breed een rollade die door moeder op het vuur in de haard gebraden werd en daarna door Breed in zijn slagerij keurig in plakjes werd gesneden. In de woonkamer stond een piano, die Klaas waarschijnlijk na zijn trouwen kocht om zich te bekwamen als organist van de Joannes de Doperkerk.
Maar details vermeldt de overlevering niet. Een radio kwam er toen Nic. in de laatste jaren van de lagere school zat. Op een avond hoorde hij in zijn bedstee opeens muziek. Het bleek afkomstig te zijn van een radio die door Arie van Duin in de woonkamer gedemonstreerd werd. Het model had een vierkante kast en niet meer een ronde toeter die in de jaren twintig in de mode was. Aanschaf gebeurde op aandrang van moeder die huiselijk was.
Houten ornament.
Plafond.
Aan de noordzijde van de boerderij bevond zich een kelderkamer, met een diepe kelder waarin je rechtop kon staan. Deze was te bereiken via de dars en werd gebruikt voor het opbergen van allerlei voedsel, zoals Keulse potten gevuld met boter of met gepekelde lappen koeienvlees. Een aanrecht was er niet in de boerderij. Moeder Marie kookte in de haard van de schoorsteen die oprees aan de korte regel, aan de achterzijde van de boerderij. Aan een driepoot hing een ketel waaronder een vuur van takken werd gestookt. Water kwam uit een kraan aan het einde van de lange regel of uit de waterbak vlak buiten de boerderij. Achter de boerderij stond een boet waarin zich een wasmachine bevond. Dat was een Duits model verkregen via tantezuster Constance Slot die als kloosterlinge in Duitsland had gewoond. Het was een apart model dat je nergens anders zag. In het waterreservoir hing een schommel die je bijna twintig minuten moest ronddraaien. Ook Nic. heeft dat gedaan. Het water was verwarmd in de ketel op het haardvuur en werd met een vuurduvel onder het reservoir op temperatuur gehouden. Aan de zuidkant van de boerderij bevond zich de lange regel die doorliep tot aan de voorgevel van de boerderij. Vanaf de meimaand bewoonde het gezin Groot de voorste twee delen, het staltje. Deze ruimte was aanvankelijk het hele jaar afgezet met blauwe schotten, maar maakte na de huur van het land van Arie Groot, eind jaren dertig, plaats voor extra vee. In november demonteerde aannemer Simon Smit dan netjes de schotten, die op zolder werden opgeslagen. Na de Hoornse koemarkt in november verhuisde het gezin Groot weer naar de woonkamer. De kachel kon dan meteen aan.
Zomer en winter
Het leven op de boerderij volgde de seizoenen. In het voorjaar hield moeder Marie grote schoonmaak in de boerderij. Omdat ze door deze drukte niet altijd kon koken, bracht de bakker tegen de middag zogenaamde warme bollen, gewikkeld in een molton deken. In deze grote witte cadetten maakte je in het midden een gat om ze met warme stroop en gesmolten boter te vullen. De mannen wedden dan onderling wie er de meeste bollen kon wegwerken. In de meimaand gingen de koeien naar buiten. Dit was een ritueel. Eerst zegende vader de koeien met wijwater om een goed jaar te verzekeren. Hij deed dan zijn pet af en ging alle koeien met de kwast langs, herinnert Nic. zich. Na een winter op stal waren ze wild en uitgelaten en soms gebeurden er ongelukken. De koeien werden via een beun over de groep veilig de stal uitgeleid en naar de weide gebracht. Eerst werd het oude koetouw om hun hoorns vervangen door nieuw touw, dat in de wei gemakkelijk verwijderd kon worden. Het oude touw zat soms helemaal vastgegroeid om de hoorns.
Daarna kon de schoonmaak beginnen wat ook weer vele handen vroeg. De aangekoekte koemest van een lange winter liet zich niet zomaar verwijderen. Vele malen werd er water over de blauwe schotten ‘gehoôst’ terwijl de spatschutten in de sloot werden gelegd om te weken. Voor de schooljeugd was het een pracht om daar overheen te lopen zonder een ‘nat sijk’ te halen. Was de koegang na enige dagen schoon dan werd de achterkant van de stallen mooi grijs gesausd door Hannes de Boer. Hij zorgde altijd voor voldoende specie want bijmaken zorgde voor een kleurverschil en dat mocht niet. Op de vloer van de stallen werd zand uit Zandwerven gestrooid terwijl er met mooie schelpen figuren in werden gemaakt. Op de lange regel werd een mooie kokosloper gelegd en soms ging daar een houten beun onder om de loper te sparen voor het vocht dat dikwijls uit de stenen vloer sloeg. De opstaande rand van de groep werd beplakt met behang versierd met een tegelmotief.
Op de koestal van andere boerderijen kwam een kaaspers te staan of een arrenslee, mooi koperwerk of grote potten met bloemen uit eigen tuin. In de woonkamers kwam men dan alleen om te slapen.
Schapenwol en hooisteken
Klaas was in 1937 betrokken bij de heroprichting van de afdeling van de LTB in Hoogwoud en Opmeer. Met generatiegenoten ‘zwarte’ Cees Schouten en Jan van Diepen van de Raphaelhoeve en verder met Piet Laan en Piet Wijnker voor de jonge boeren en met Cees van Stralen van het Wuiver en Groen van de Pade voor de tuinders vormden ze een voorlopig bestuur.
Café het Witte Huis in 1963. Wol leveren bij de wolfederatie in de doorrijstal.
De vergadering koos Jaap Klaver van de Herenweg tot voorzitter. Hij was nog een vertegenwoordiger van de oude boerenstand. Het was crisistijd. Volgens de notulen zou de Wolfederatie in deze tijd weinig betalen voor de schapenwol. In het voorjaar leverden de leden de wol in, in Hoogwoud bij het Witte Huis. Jonge Nic. Was omstreeks 1940 nog een periode controleur om erop toe te zien dat de wol van de verschillende boeren niet door elkaar raakte. Bij een goed resultaat kregen de leden een nabetaling, die afhankelijk was van de ‘kamkwaliteit’ van de geleverde wol. De Wolfederatie hield kantoor in het landbouwhuis in Alkmaar en was de grootste opkoper van wol in Noord-Holland, alhoewel een deel van de boeren via de particuliere handel (zoals Mulder) bleef verkopen. Kennis deed een boerenzoon in deze tijd vooral op in de praktijk. Landbouwonderwijs kwam er in deze omgeving pas in 1932 toen de LTB in Spanbroek een landbouwschool oprichtte. Nic. ging er twee dagen per week heen en ziet directeur Peraer nog staan. Hij vroeg nadrukkelijk aandacht voor kwaliteit van het veevoer en waarschuwde voor de negatieve gevolgen van hooibroei. Door het gebruik van kunstmest zou het hooi minder makkelijk droog worden. De guldens en zelfs de tientjes vlogen dan de hooiberg uit, placht hij te zeggen. Het hooi behoorde droog de berg in te gaan, omdat anders hooibroei dreigde. Iedereen kwam dan helpen om het smeulende hooi uit de berg te steken en brand te voorkomen, wat desondanks af en toe voorkwam. De gemeente had lange tijd een hooisteker in dienst om dit te voorkomen. Door het toenemend gebruik van kunstmest kon er op het bedrijf ook ‘gegrast’ worden, eerst alleen in het najaar. Het gras werd in een lage kuil bewaard en vastgelopen, simpelweg door er een paar dagen lang met een paar man overheen te lopen. Bij Groot werd ook het paard ingeschakeld. Dicht gras was beter houdbaar. Omdat het gras aan de rand van de kuil toch ging rotten - zogenaamde kantverliezen - werd in de jaren dertig overgegaan op het gebruik van silo’s. Bij Groot bouwde Appel uit Spanbroek zo’n silo bestaande uit betonvlakken die met ijzer aan elkaar werden verbonden en vervolgens met beton werden gedicht.
Hongertrekkers en spijkerwacht
Tijdens de oorlog ging het echtpaar Groot weer kazen. Op een keer leverde Klaas zijn kaas aan vrachtrijder P. Oudejans die het meenam voor de ondergrondse. Deze vracht werd gesnapt door de Duitsers, waarna Klaas iemand van de distributiedienst op zijn erf kreeg. Klaas zei: “Neem de kaas maar mee, morgen maak ik toch weer nieuwe. “ De dagopbrengst werd meegenomen, zogenaamd voor een ziekenhuis, maar later heeft Klaas deze mensen niet meer op zijn erf gehad. De zonen Groot kwamen op een leeftijd dat ze opgeroepen konden worden voor tewerkstelling in Duitsland maar een oproep is nooit in de brievenbus gevallen. Wel moest Siemen aan het einde van de oorlog ‘spijkerwacht’ lopen, zoals veel jonge mannen.
Boven: Nic. houdt hand links op schouder onderduiker.
Daaronder ook een onderduiker.
Nic. houdt hand rechts op hoofd van Theo.
Theo zit op de nek van Piet.
Zittend: Afie in armen van onderduiker.
Midden: Nel, rechts Gré. Liggend is Kees.
N.S.B. burgemeester De Vries gaf ze opdracht om de openbare weg vrij te maken van spijkers die de ondergrondse uitstrooide om de bezetter te hinderen. Tijdens de Hongerwinter van 1944-1945 trokken er veel stedelingen naar de Wieringermeer, waar broodgraan te krijgen was. Onderweg klopten veel van deze ‘hongertrekkers’ bij huize Groot aan om eten en onderdak. ’s Avonds werd er op de lange regel hooi uitgestrooid zodat ze er konden slapen. Maar de volgende morgen was het al weer vroeg dag bij Groot. De spatschutten op de koegang werden naar achteren verplaatst ten teken dat de koeien gemolken gingen worden. Dan was het tijd voor de mensen om hun slaapplek te verlaten. Al die mensen kregen van moeder Groot een dubbel snee brood met kaas en dan trokken ze weer verder. Vervelende dingen deden zich niet voor, behalve dat een persoon ’s nachts ging snuffelen tussen de spullen van andere mensen. Die kon op staande voet vertrekken. Onderduikers waren er ook. Overdag werkten ze op het bedrijf van Groot en in de nacht sliepen ze bij Dirk Hoogland in de kippenboet. Die onderduikers waren allemaal jong en hadden behoefte aan vertier. Af en toe speelde vader Groot op de piano en dansten de onderduikers in de woonkamer.
Onder water
In april 1945 ondervonden de West-Friese dorpen de gevolgen van de onderwaterzetting van de Wieringermeer. Op 17 april 1945 staken de Duitsers de dijken door, wat zorgde voor een stroom vluchtelingen naar het oude land. Nic. herinnert zich dat op die bewuste ochtend een jonge vrouw met paard en twee volle platte wagens aan kwam rijden en vroeg of hun gezin onderdak kon krijgen. Het was de dochter van akkerbouwer Meijer. Vader en moeder vonden dat goed en stuurden Nic. na het lossen met de lege platte wagens terug naar de Wieringermeer om het overige huisraad van de Meijers op te halen. Nic. wist wel het adres maar kende de mensen niet. Op weg erheen kwam hij een fietser tegen die hem vroeg: ”Waar ga jij naar toe?” “Naar de familie Meijer.” “O, gelukkig”, zei de man die boer Meijer zelf bleek te zijn. Inmiddels hadden de Duitsers de springstof tot ontploffing gebracht en stroomde het water de polder binnen. De terugtocht was zwaar, omdat de wagens niet goed geladen waren en de vracht naar een kant helde, wat lastig mennen was. Tijdens het laatste gedeelte van de rit stond het water al zo hoog dat de assen van de wielen bijna onder water stonden. Uiteindelijk trok het hele gezin, bestaande uit vader, moeder en drie kinderen en ook nog drie inwonende personeelsleden bij Groot in. Ondertussen had vader de koeien de wei in gestuurd om zo plaats te maken voor de gasten. De stal moest eerst nog schoongemaakt en gedroogd worden, zodat de eerste dag de ledikanten van Meijer nog in de voorkamer van de boerderij stonden. De familie ging wonen op ’t staltje en slapen op de koestal. Het gezin Meijer had ook hun kippen meegenomen, die op het erf rondliepen, samen met de kippen van Groot. Vader Klaas raapte elke dag de eieren en deed de eieren voor Meijer apart in een mandje.
Ford Dearborn trekker.
Zoon Cor Meijer, die niet helemaal 100 procent was, vroeg hoe Klaas nou wist welke eieren voor hen waren. Klaas zei dat de eieren met een M erop voor hun waren en de andere voor Groot. O, ja, nou snapte Cor het. Merkwaardig genoeg verdwenen er elke keer eieren uit dat mandje en de Meijers gingen wat bedenkelijk kijken. Tot Nic. een keer thuiskwam en zag dat de hond er met de eieren vandoor ging. Achter de boet bleken veel eierschalen te liggen. Maar in de herfst van 1945 moesten de koeien van Groot weer op stal, wat nu? De gemeente wees het gezin een huis toe aan het Noordeinde (thans woonhuis Jaap en Ans Groot, Herenweg 72) waar ze verbleven tot ze weer terug konden naar hun eigen boerderij. De bovengenoemde kippenboet van Dirk Hoogland werd na 1945 omgebouwd tot noodwoning. Jan de Boer en Tinie de Haan woonden in die noodwoning tot begin 1950 en ervoeren deze periode als een van de mooiste.
Landbouwwinterschool
In oktober 1945 ging Nic. naar de Bisschoppelijke Landbouwwinterschool in Voorhout. Deze school was in 1927 opgericht vanuit de LTB, als eerste katholieke middelbare school in het bisdom Haarlem. Een advertentie uit 1927 in de Roomse Hoornse Courant noemt een schoolgeld van twintig gulden per jaar en een kostgeld van een gulden per dag. Uit heel West-Friesland gingen boerenzonen erheen. Moeder Groot zag de leergierigheid van haar zoon en heeft bij vader op zijn inschrijving aangedrongen. Een voordeel was dat de cursus van oktober tot april liep, zodat Nic. in de drukke tijd weer op de boerderij zou zijn. Andere leerlingen waren Kees Heddes en Niek Smal uit Spanbroek, Kees Bijman uit de Berkmeer, Dirk van Diepen uit De Weere (later de Toevlucht) en Jan Laan uit de Zuidermeer. Ze waren intern en mochten alleen met kerstmis naar huis. Heimwee heeft Nic. daar niet gehad, het was een prettige tijd. Wel bleek hij geen talenknobbel te hebben, integendeel zelfs. De leraar Nederlands verwoordde dat als volgt: “Wanneer de heer Groot een dictee maakt, dan schrijft hij op wat hem wordt opgedragen, doet vervolgens beide handen in zijn broekzak en haalt uit de ene zak een aantal d’s en uit de andere t’s en strooit ze vervolgen op goed geluk over de tekst uit, met elke keer als resultaat: een 4.” Nic. verbleef maar één winter in Voorhout omdat in 1946 door de LTB in Hoorn een katholieke landbouwwinterschool werd opgericht, met ome Simon Slot uit Westwoud in de commissie van toezicht. Alle Noord-Hollanders verhuisden naar Hoorn. Deze school, met Van Alphen als directeur, was het eerste jaar gevestigd in het Gezellenhuis, een katholiek verenigingsgebouw aan de Kerkstraat. Dat gebouw was helemaal niet als school ingericht en zoiets als een scheikundelokaal was er niet, herinnert Nic. zich. Hij was ijverig, maar had een heel enkele keer toch geen zin om te leren. Een keer betaalde hij met een paar medeleerlingen een orgeldraaier om een uur lang muziek te maken voor de school. Het orgel stond precies onder een raam dat open moest staan, voor frisse lucht.
Het land aan de Noorderpade, nu Koningspade 35, waar Theo Groot ging boeren.
De leraar keek bedenkelijk bij dat lawaai, maar had het complot niet in de gaten. In 1947 kwam een nieuw gebouw gereed aan de Tweeboomlaan. Deze school telde nog steeds maar twee klassen met elk ruim twintig leerlingen, dus een paar leerlingen per dorp. Na diplomering kwamen de meeste leerlingen op het ouderlijk bedrijf terecht, terwijl slechts één leerling naar de hogere landbouwschool ging, aldus het jaarverslag uit 1948. Maar een voordeel van zijn verblijf in Voorhout bleek dat Nic. nooit was uitgeschreven uit Voorhout, net zoals ook Dirk van Diepen en Jan Laan. Zo kon het gebeuren dat zij nooit een oproep kregen voor militaire dienst en, nog belangrijker, voor Nederlands Indië wat in die jaren op veel leeftijdgenoten een zware wissel trok. Nic., Dirk en Jan bespraken deze situatie en spraken af om geen slapende honden wakker te maken. Toch besloot Jan Laan om uitstel aan te vragen, maar het gevolg was dat hij als enige opgeroepen werd.
Egaliseren en draineren
Vader Klaas kocht in 1947 een trekker, als eerste in deze omgeving. Die was van het merk Dearborn en gekocht bij een bedrijf in Schagen, met ene Meijer als vertegenwoordiger. Het voorstel tot aankoop van een trekker kwam van ‘de joôs’, maar vader Klaas was er niet op tegen. Direct na aankoop was er een demonstratie van de trekker met maaibalk op het pas gekochte land aan de Noorderpade, met Theo op de trekker. De aankoop van de trekker hing nauw samen met het egaliseren van zijn land, waarmee Klaas in deze periode was begonnen. Het was arbeidsintensief werk dat door vier of vijf kinderen Groot tegelijk werd gedaan. De bovenste laag grond werd apart gehouden omdat dit de beste grond was. De onderste laag schoof je de greppels en de sloten in. Dit vorderde langzaam. Vooral het land gelegen langs de Herenweg in de richting van Hoogwoud was erg hobbelig door de aanwezigheid van zandruggen die in een ver verleden waren afgezet door een stroompje, die via het Groene Wuiver op het zeegat van Bergen afwaterde. Soms verdween het paard bij het maaien helemaal uit het zicht achter een zandrug, herinnert Nic. zich. Zo’n bolle akker had als nadeel dat bij droog weer het gras in het midden van de akker verdroogde terwijl bij nat weer het gras langs de greppel verzoop. Ouderwetse boeren vonden dit bolle land wel makkelijk want het water liep vanzelf naar de greppels. Vader begon trouwens met de egalisatie aan de kant van de Gouwe waar een sloot werd gedicht, zodat hij meer grasland overhield. Omstreeks 1950 ging Klaas gebruik maken van een rijkssubsidie op het draineren van land. Drainage was bedoeld om de waterhuishouding van zijn land te verbeteren. Herenweg 100 (en eigenlijk al het land gelegen langs het Groene Wuiver), was namelijk gelegen op het hoogste punt tussen Hoogwoud en het lager gelegen Aartswoud. In droge periodes was er onvoldoende aanvoer van water vanuit de stroomsloot genaamd de Nulp, die over het land van Beerepoot liep. Om het water in de sloten vast te houden, was in de sloot naar Aartswoud zelfs een dam van aarde aangelegd. In 1939 werd deze dam vervangen door een betonnen exemplaar, die gefunctioneerd heeft tot de ruilverkaveling van de Gouwe in 2010. Klaas besloot tot een ingreep, die als de voorloper van de huidige verkaveling van de Gouwe gezien kan worden. De nieuwe drainage bestond uit drie hoofddrains die loodrecht in de richting van de Nulp gegraven werden, op een diepte van een meter. De zijdrains werden gegraven op een diepte van 80 centimeter en kwamen uit op de sloot langs de Herenweg. De beoogde verbetering in de watervoorziening lukte maar deels. De hoofddrains liepen namelijk niet helemaal door tot de Nulp omdat de buren niet meededen. Verder stond er in droge periodes ook in de Nulp niet altijd voldoende water om al het land ter weerszijden van deze sloot van water te voorzien. De Nulp begon bij de Langereis en waterde af in het IJsselmeer bij Medemblik. In droge periodes werd extra water vanuit de Langereis de Nulp ingelaten, maar dat was vaak niet voldoende voor het gehele stroomgebied. Het plan om putten als een soort waterberging op het land van Groot aan te leggen, was daarom niet doorgegaan. De drains werden dwars door de oude zandruggen gegraven, wat gepaard ging met vakmanstaal. Op een keer gaf de opzichter opdracht om door te graven, want “het loopzand zou stilstaan.”
Luchtfoto van Herenweg 100 - vermoedelijk kort na de Tweede Wereldoorlog.
Dit was het moment om door te gaan met het werk. Nic. herinnert zich inderdaad dat het land zo droog was dat je er met sokken op kon lopen zonder dat ze nat werden. Het was arbeidsintensief werk en op een bepaald moment liep er zowat vijftig man op zijn land rond, afkomstig van deze omgeving maar ook van onder Medemblik. Ook het perceel land gelegen aan de andere kant van het Groene Wuiver, naast het bedrijf van tuinder Floor Groot, was aan de beurt, zij het dat de overheidspot met geld tijdelijk op was. Floor had op dat moment geen geld omdat zijn huis net gebouwd werd. Vader Klaas Groot zei: “Deurgaan, de afrekening komt later wel.” Toen het geld eindelijk kwam, kreeg Floor nog geld toe. De egalisatie verliep wel tot tevredenheid, het weiland was gemakkelijker te bewerken en leverde meer gras.
Schrikdraad en naastenliefde
Schrikdraad kwam eind jaren veertig op het bedrijf. Nic. had het ergens gezien en stelde zijn vader voor om het ook te gebruiken. Het doel was een betere beweiding van de percelen, zodat koeien het gras beter zouden gebruiken. Weidespreiding was al in de jaren dertig ingevoerd, door de koeien aan een pen vast te lijnen of door prikkeldraad te gebruiken. Met schrikdraad ging het afbakenen van weiland een stuk makkelijker. Er werd zelfs een demonstratie georganiseerd. Jaap Groot van de smid had een elektrische kast naast de darsdeur geplaatst, maar op de dag van de demonstratie kwam er geen stroom uit. Dat was een hele consternatie, hoe moest dat nou! Het bleek dat het om een kleinigheid ging, namelijk een houten schuif in de kast die verwijderd moest worden, zodat er contact kwam. Na de oorlog ging het echtpaar Groot door met kazen, maar al gauw leverden ze in het weekend de melk aan Aurora. Elke dag kazen was toch wel een heel verbond. Een keer bracht Nic. de kaas met de nieuwe trekker naar Alkmaar. Hij kon daar op de kaasmarkt met afnemers onderhandelen, wat wel spannend was. Normaal had je op deze markt geen toegang. Omstreeks 1950 stopte Groot met kazen. Vader kocht als vanouds zijn veevoer en kunstmest bij Koenis en bij Willem Appelman en begon in deze periode te kopen bij de Handelsraad (verbonden aan de LTB), in de tijd dat Piet Koelemeyer vertegenwoordiger was. Nic. dacht er wel eens aan om vertegenwoordiger te worden, net als Dirk van Diepen met wie hij in Voorhout had gezeten. Toen Dirk een keer op het bedrijf kwam om bestellingen op te vragen, zei vader: “Wanneer komt Jan Koenis (de directeur) langs want ik wil wel eens betalen.” Een jonge vertegenwoordiger vertrouwde hij dat niet toe. Nic. besefte meteen de voordelen van het zelfstandige boerenbestaan. Maar ook zijn broers dachten er zo over en zo deed zich het probleem van de bedrijfsopvolging bij het gezin Groot gelden. De pas drooggelegde IJsselmeerpolders boden een uitweg voor startende ondernemers, maar de protestanten met hun kleinere gezinnen bemachtigden vaker een bedrijf omdat ze meer kapitaal en een betere opleiding hadden. In sommige kringen resulteerde dit in een discussie over de achterstelling van de katholieken, maar deze vond bij Groot weinig weerklank. Zo werd in een vergadering van de LTB voorgesteld om een katholieke fokvereniging op te richten, maar Klaas was het daar niet mee eens: “Ben je helemaal, dat moet nooit gebeuren. “ Bij Groot werd gestreefd naar goede verhoudingen met de protestanten. De vrouw van Piet Helder uit Aartswoud - bestuurslid van de fokvereniging - zei een keer tegen Marie: “Als bij ons ‘s avonds de gordijnen dichtgaan bidden wij tot dezelfde lieve heer.” In 1948 kozen de LTB-leden een nieuwe voorzitter in de persoon van Piet Laan van de Lage Hoek. Met hem ging er een nieuwe wind door de afdeling waaien. Tekenend was de oprichting van een ‘Naastenliefde’, een onderlinge met leden die elkaar hielpen bij ziekte. De onderlinge telde ruim twintig leden en ook de zonen van Klaas Groot werkten regelmatig op het bedrijf van zieke leden. Melken was echter uitgesloten van de hulp, wat het lidmaatschap voor veehouders minder aantrekkelijk maakte.