Mien, Trien en Dirk Groot
‘van de smid’
Deel 1
Door Martien Hoogland
Het gezin van smid Dirk Groot behoort tot de sterke geslachten in Hoogwoud. In 2011 waren er nog drie kinderen, allen in de negentig, in leven. Mien uit 1915, Trien uit 1917 en jongste zoon Dirk uit 1920. Dirk - in Hoogwoud alom bekend als ome Dirk - overleed op 3 januari 2012. Trien overleed op 9 juni 2013. Mien woont met haar zonen in Amsterdam.
De familie Groot komt oorspronkelijk uit de Purmer waar Opa Jan een boerderij had. Deze verkocht hij in de crisisjaren van omstreeks 1895 om vervolgens in Volendam een visserscafé over te nemen, het latere café Van Diepen. Zoon Dirk kon goed leren en moest met een klasgenoot wedijveren om een plaats op de kweekschool van de Fraters van Tilburg. Maar op zijn rapport haalde Dirk net een kwart punt minder dan zijn klasgenoot en zijn opleiding ging daarom niet door. Hij ging voor kunstsmid leren en liep stage bij een smid in Houten. Daarna werkte hij aan de restauratie van de koepel van de Sint Bavo in Haarlem. In 1906 trouwde Dirk met Marijtje Kramer, een boerendochter uit Ilpendam en kocht de smederij van Jan Kunst in Hoogwoud (In september 1906 overleed diens vrouw Trijntje Koomen) ook omdat Marijtje niet in de stad wilde wonen.
Dirk Groot.
Marijtje Groot - Kramer.
Dirk en Marijtje kregen twaalf kinderen, namelijk Jan (1909), Marie (1910), Jaap (1911), Cor (1913), Mien (1915), Gert (1916), Trien (1917), Annie (1918) en Dirk en tweelingzusje Virgina (1920). Tussen Jaap en Cor is een kindje dood geboren en tussen Cor en Mien. Dochter Virgina overleed vlak na de geboorte.
Dochter Marie trouwde met Joop Breed, met wie ze jarenlang café de Valk en een schilderszaak aan de Viersprong dreef, alvorens omstreeks 1950 aan de Herenweg het schildersbedrijf voort te zetten. Jaap trouwde in 1944 met Geer de Vries en nam toen de smederij van vader over. Ze gingen wonen aan de overkant, terwijl vader en moeder in de smederij bleven wonen. Geer was in 1939 naar Hoogwoud gekomen om er te werken op het postkantoor. Annie trouwde met Jan Ligthart en beiden namen het bovengenoemde café de Valk over, terwijl ze in 1963 de overstap maakten naar café het Huis van Egmond. Dochter Mien werkte vanaf 1934 bij haar tante Anne de Ruijter in café het Sluisje in Amsterdam en zou in 1945 met Henk Dijkman trouwen. Dochter Trien trouwde met Klaas Ursem van het bouwbedrijf uit Wognum.
Achter vlnr: Jaap, Annie, Gert, Trien, Jan, Marie, Mien en Cor.
Voor vlnr: Vader Dirk Groot, Dirk en moeder Marijtje Groot-Kramer.
Zwitserland
Zoon Dirk ging na de lagere school het bakkersvak in. Omstreeks 1933 kwam hij als leerling in dienst bij bakker Knijn in Zijdewind. Dat was op voorspraak van Ko Klaver van de AKZO uit Opmeer die meel leverde aan veel bakkers in West-Friesland. Dirk verdiende twee kwartjes in de week en was het weekend weer thuis. Het was wennen bij bakker Knijn. Het eten was er karig. Vrouw Knijn kookte de aardappelen en groenten alleen in water en een stukkie boter was er niet bij. Dirk sliep helemaal alleen op de zolder van de bakkerij in een ijzeren ledikant. Bij onweer ging hij altijd naar de overburen, de vrouw des huizes daar was als een tweede moeder voor hem. In de bakkerij deed Dirk van alles: de pannen insmeren met boter alvorens deze met deeg en al de oven in werden geschoven. De ovens werden nog gestookt met takken en een zogenaamde vloer voor het brood was er nog niet. Verder ging Dirk de klanten langs om bestellingen op te nemen. Na Knijn werkte hij bij bakker Kaandorp in Tuitjenhorn voor 1,5 tot 2 gulden in de week. En in 1940 in Bergen voor 4,5 gulden. Tussen 1943 en 1945 zat hij ondergedoken in de Purmer en raakte tot zijn grote verdriet zijn verkering uit. Dirk zou nooit trouwen. Na de oorlog werkte hij bij bakkerij Vermaat in Haarlem. In 1960 reed hij met Cor Jansen op een DKW-motor naar Zwitserland om daar zijn geluk te beproeven. Hij kwam terecht bij bakkerij Mikros.
De Hooglanden en Grooten kwamen al vanaf begin jaren dertig bij elkaar over de vloer. Elke maandagavond gingen de broers Groot naar het Groene Wuiver om de wedstrijd van het pas opgericht Stormvogels te bespreken. Dirk was de jongste en keek hoog op tegen Maarten en Dirk Hoogland, die met hun ijzeren benen keihard konden schieten. Mien en Trien gingen dan mee, zogenaamd om eieren of aardbeien te halen, maar vooral voor de gezelligheid bij moeder Antje Hoogland. Na hun trouwen vormden Jaap Groot en Maarten Hoogland een kaartersrondje (pandoeren) samen met Jan Deken (later Piet Vlaar) en uit Opmeer bakker Oostrom en Dirk Jonker.
Als jochie keek ik (M.H.) ademloos toe hoe de heren onze woonkamer volpaften met rook uit hun Ritmeester Riants, Agio’s en bolknakken. Na elk rondje werden de kaarten neergelegd om verhalen te vertellen over vroeger. Het kaartersrondje viel uiteen nadat Maarten Hoogland ziek werd in de zomer van 1973. Na zijn pensionering in 1985 keerde Dirk terug uit Zwitserland. Hij ging nog langs bij Maarten Hoogland om herinneringen op te halen, over Jan Deken bijgenaamd De Iep. Dat bracht bij Maarten nog een grijns op zijn gezicht. In december 2011 bezocht ik (M.H.) Dirk en herinnerde hem aan een van zijn jeugdzonden. Eén keer werd hij bij het voetballen (in 1938) door de scheidsrechter uit het veld gestuurd. “Ja, door de broer van Kee Mesander (=Manshande) van de Gouwe, ken je die niet meer” vroeg Dirk met zijn typerende nasale stem. Hij had nog met Kee op de katholieke lagere school gezeten. Dirk was helder tot het laatste moment.
Elektrisch licht
Dirk en Marijtje vestigden zich in 1906 aan de Kerkelaan C 43 (nu nummer 49) in Hoogwoud. De woonkamer werd toen nog verlicht met een koperen petroleumlamp, wat veranderde met de komst van de elektriciteit. In 1919 richtte de gemeente Hoogwoud een elektriciteitsbedrijf op, met J. de Vries als verantwoordelijke voor de aansluitingen. Na de bouw van een kabelhuis in de Kerkelaan werden de huizen aangesloten, ook dat van smid Groot. Dat was begin 1920. Dochter Mien herinnert zich dat gebeuren nog: “We wisten niet wat we zagen en moeder vond het prachtig.” Eerst kreeg alleen de kamer verlichting terwijl enige jaren later ook in de keuken een lichtpunt werd bevestigd. Dit elektrische net vergrootte wel de kans op blikseminslag: in mei 1920 sloeg ’het hemelvuur’ in bij de pastorie en bij C. Vlaar aan het Zuideinde. A. Groen aan de Kerkelaan wilde toen niet meer aangesloten worden, evenals C. Helder aan het Noordeinde, zo staat te lezen in de notulen van Burgemeester & Wethouders.
Het kabelhuis (later PEN-huisje) wordt geïnstalleerd.
Links zien we ook het smeedijzeren hek van het armenhuis.
Waterleiding
De keuken van de smederij bevond zich achter in het pand. Buiten stond een waterbak voor de opvang van het regenwater afkomstig van het dak. Ernaast stond een pomp op een vloer van gele tegeltjes, die regelmatig door moeder gedweild en daarna met wit zand bestrooid werd. De afwas gebeurde in een tobbe, wat niet erg handig was volgens Mien. Waterleiding kwam er begin 1927 toen aannemer Hannes de Boer de pomp verving door een aanrecht met wasbak. Buurman Hillebrand Stam nam het loodgieterswerk voor zijn rekening. De was deed moeder in een zogenaamde schommel. Dit was een ronde waterkuip met een houten knuppel waarmee het wasgoed werd rondgedraaid. Later probeerde vader de elektrische aandrijfriem van de slijpsteen uit op de schommel maar deze viel al bij de eerste keer helemaal ondersteboven. Dat was het einde van het experiment volgens Dirk. In arme huishoudens werd de was trouwens gedaan op een wasbord, wat tijdrovend was. De woonkamer was sober ingericht: een zeil en een karpet bedekten de planken vloer. In het midden stond een lange uitklapbare tafel waar plaats was voor het hele gezin. Het plafond bestond uit donkere, lelijke balken en de wand uit gele of oranje planken. Behang was er niet. In de kamer werd zelfs gevoetbald herinnert Dirk zich. Het voetbal was in opkomst en ook vader deed mee. Hij trapte zelfs een keer de waterketel van de kachel af. Moeder vond het toen wel genoeg. In de loop van de tijd werd de woonkamer netter ingericht. Op de tafel kwam een pluchen tafelkleed dat moeder en tante Anne hadden gekocht op de Jodenmarkt in Amsterdam. Bij hun 25-jarig huwelijk werden nieuwe meubelen aangeschaft, waar moeder wat blij mee was. Zwager Joop Breed verfde toen de kamer. Eerder had wagenmaker Schipperijn in de kamer een nieuwe houten vloer aangelegd.
De smidse
Het beslaan van paarden was hoofdzaak in de smederij. Dit werk bracht enig risico met zich mee. In juli 1911 schoot een splinter van een hoefijzer in het oog van vader Dirk. De wethouder zei tegen moeder Marijtje dat de gemeente garant stond voor zijn verpleegkosten. Vader verbleef zes weken in een ziekenhuis in Amsterdam en raakte aan één oog blind. Collega-smeden uit de omgeving namen toen beurtelings het werk waar. De werkdag in de smidse volgde een vaste routine. Om zeven uur in de ochtend ontstak vader het haardvuur om het daarna met een blaasbalg op temperatuur te brengen. Soms klopten klanten al eerder op de deur. Dirk hoorde dat als eerste aangezien hij op zolder boven de voordeur sliep. Vooral in de hooitijd was het druk. Een keer besloeg vader wel acht paarden op een dag, maar dat was een zeldzaamheid. Diverse boeren bleven in de smederij wachten tot hun paard beslagen was. Ze dronken dan bij moeder Marijtje een kop koffie en rookten een sigaartje. Dat was meestal gezellig. Klaas Groot van Herenweg 100 zei altijd: “Ik ga effe naar Marijtje.” Bij het beslaan stond het paard in een geraamte, een travalje. Bij een mak paard nam vader diens poot op zijn knieën, maar bij een wild paard werd het poot vastgebonden aan een stang van het travalje. Vader haalde het hoefijzer uit het vuur, paste het op de voet van het paard en klonk het dan vast met nagels. Het eelt van de paardenvoet schroeide dan, wat lekker rook herinnert Dirk zich. Volgens Mien was vader opstandig tijdens het werk. Met een lap moest ze de vliegen bij het paard weghouden, maar dat ging niet, ze lieten zich niet verjagen. Als de paarden onrustig waren, dan liep vader stevig te ‘godverren’. Een keer was Mien het zo zat dat ze hem repliceerde: “Godver vader, ik doe het niet meer.” Ze heeft de vliegen ook nooit meer verjaagd. Moeder had begrip voor het gedrag van vader. “Ach ja”, zei ze dan.
Op deze foto uit 1928 zien we v.l.n.r. Gert Groot, Trien Snip (van de Koningspade),
Kas Daan (de knecht van Pannekeet), Joop Breed, Marie Breed-Groot, Jan Groot,
Jaap Groot, Jan Bos (de molenaar), Trien Dam-Schuit en Dirk Groot. Voor Henk Dam.
Elektriciteit in de smidse
Ook in de smidse deed de elektriciteit zijn entree. In oktober 1921 kreeg Dirk toestemming van de gemeente om de blaasbalg boven het haardvuur op een motor te laten draaien. Dat werd toegestaan, ook tijdens de uren dat de huishoudens hun lampen aanhadden. Alleen krachtwerktuigen mochten tijdens deze lichturen niet draaien. In hetzelfde jaar vroeg Dirk een vergunning aan voor de installatie van een 2-PK elektromotor, die de fijne slijpsteen ging aandrijven. Een riem zorgde voor de aandrijving. Buiten de smidse stond een grove slijpsteen die nog lang met de hand werd aangedreven door Hil de Boer die als meid bij Groot werkte. Hil was de zus van aannemer Hannes de Boer en ze was ‘niet helemaal honderd procent’. De grove slijpsteen werd gebruikt voor het scherpen van de messen van een maaibalk. Na het slijpen werden de messen opgeborgen in een houten schede en door Dirk jr. naar de boer teruggebracht. Regelmatig moest hij dan helemaal achter het land in, zoals een keer bij Jan en Jo Blauw: “Wat een end”, mopperde jonge Dirk dan. Vader Dirk maakte ook wielen voor boerenwagens, samen met wagenmaker Schipperijn. Deze leverde het houten wiel waarna vader er een ijzeren band om aanbracht. Deze band werd eerst in het haardvuur verhit, dan om het hout vastgeklonken en ten slotte met wiel en al in een bak met water gedompeld. De band trok dan samen en zat goed strak om het hout. Schipperijn was een vakman maar ook een aparte man, herinnert Dirk zich. Hij was protestant, had een gladde kale kop en een grote snor en was getrouwd met een Duitse vrouw. Dirk bracht haar altijd schillen voor de konijnen. De families hadden een goede relatie.
Kachelpijpen en kluisters
Vader installeerde kachels die hij meestal kocht bij de zaak van Blokker in Hoorn. Voor deze koop ‘via de smid’ rekende hij de klant een provisie voor transport en plaatsing. Sommige boeren vonden deze provisie te hoog en haalden zelf de kachel op, waardoor ze bij Groot trouwens niet in achting stegen. In de winter was het rustig op de smederij en maakte vader kachelpijpen van dunne platen ijzer die hij bestelde bij De Wild uit Alkmaar. Deze platen werden op maat gesneden, verhit en op een houten vorm tot een pijp gebogen. Daarna werd de pijp met fijne nagels dicht geklonken en ten slotte blinkend zwart gepoetst. Verder maakte vader kluisters voor onwillige paarden. Deze riemen werden om de voorpoten van het paard gedaan om ze te temmen. Het kluister was met een stuk ijzer verzwaard. Vader onderhield de kachels van de lagere school. In het voorjaar haalden hij en zoon Jaap deze op met een handwagen, maakten ze schoon en stalden ze op de zolder van de smederij. Hannes de Boer smeerde deze kachels aan de binnenkant in met specie, zodat ze er weer een winter tegenaan konden. Dirk maakte ook metalen hekken, zoals in 1911 voor het nieuwe armenhuis. Hij rekende 4 gulden en 75 cent per meter, wat voor de benodigde elf meter uitkwam op in totaal ruim 54 gulden. In 1923 maakte hij het hekwerk voor het nieuwe voetbalveld, dat werd aangelegd op het armenland aan de Westerboekelweg. Dat land werd tot dan toe verhuurd aan cafébaas Dirk Dam. Timmerman W. Luiken zou de brug naar de weg maken en Gert Ursem – woonachtig op Pade 23 - zou het land met een wentel rollen om het vlak te maken, zo vermelden de notulen van het college van B. & W. Vanaf begin jaren twintig begon vader met de verkoop van fietsen van het merk Simplex. De vertegenwoordiger van de fabriek - gevestigd aan de Overtoom in Amsterdam - kwam bij Groot aan de deur. Fietsenmaker van Duin verkocht het merk Union. In de crisisjaren dertig ging de overheid de middenstand reguleren en werd de verkoop van fietsen aan Van Duin toegewezen. Groot moest zich beperken tot de smederij.
De rekening
Vader diende eens per jaar een rekening in, ook omdat de boeren maar eens per jaar wilden betalen. Elke avond noteerde hij de rekeningen in een blauw schrift. In 1927 kocht hij een bureau uit het postkantoor van beheerder Koeman, die ermee ophield. Zijn opvolger zoon Wouter schafte nieuw meubilair aan. Zondags maakte Dirk een overzicht van zijn inkomsten en na afloop van het rekenwerk sloot hij zijn bureau af met een houten rolluik. Begin januari ging vader met de jaarrekening bij de boeren langs. In huize Groot was er daarom in december wel eens geld te kort en moesten de spaarpotten van de kinderen omgekeerd worden. Soms werd er geld geleend. Later werd er eens per half jaar een rekening gestuurd. Het inkomen uit de smederij viel trouwens niet altijd mee; sommige boeren wilden alleen voor het hoefijzer betalen en niet voor de arbeidskosten. Sommigen betaalden met groot geld, zelfs een keer met een biljet van 500 gulden. Vader kon dat niet wisselen en moest nog een keer terugkomen. Op een avond riep vader zijn kinderen bij elkaar om hun toekomst te bespreken. Hij zei: “Doorleren kunnen jullie niet, want daarvoor heb ik het geld niet, je zal het met je handen moeten verdienen.” Alleen dochter Trien ging twee jaar op studie bij de zusters Ursulinen in Bergen. Ze kon goed leren en meester Wegdam had zo’n opleiding geadviseerd: “Dan kan ze jullie later mooi verzorgen”. Onderwijzeressen bleven namelijk meestal ongetrouwd en hadden een vast salaris.
Vlnr: Marie, Trien en Annie.
Trien naar de zusters in Bergen
Trien kreeg bijles van meester Wegdam en deed toelatingsexamen in Bergen. Eerst had ze nog met moeder een uitzet gekocht, bestaande uit beddegoed, kousen, een jas en een hoed; alles in het zwart, behalve een witte zomerjurk. Het regiem in Bergen was streng. ’s Ochtends was er een heilige mis, gevolgd door een half uur huiswerk, dan les tot 12 uur, gevolgd door de maaltijd en dan les tot 15.00 uur. Daarna gingen de leerlingen een uur wandelen, onder leiding van twee zusters, met een zuster voor en een zuster achter de groep. Je mocht niet alleen met een vriendin samenzijn, maar altijd in een groep van minimaal vijf meisjes. Je sliep op een slaapzaal met twintig meisjes onder toezicht van een zuster die een kamer naast het bed van Trien had. Privacy was er niet en zelfs bij hard hoesten kreeg Trien commentaar. Als je overdag 20 minuten vrij had werd er van je verwacht dat je nog 5 minuten naar de kapel ging om te bidden. Elke maand moesten ze de nachtelijke aanbidding bijwonen die tussen 12 en 1 uur werd gehouden. Het ergste was dat er van je verwacht werd dat je non werd en dus ongetrouwd zou blijven. Van een hogere klas herinnert Trien zich dat 18 van de 21 meisjes non werden. Trien had daar geen zin in en kwam in het tweede jaar in opstand. Zij was het meest weerspannig van de groep en werd door de zusters op haar gedrag aangesproken, maar daar trok ze zich weinig van aan. Uit protest ging ze slechte cijfers halen. Gelukkig steunde vader haar en zei zelfs: “Alles mag je worden, maar geen non.” Ook Dirk herinnert zich dat zus Trien het niet naar de zin had: “Haar rapportcijfers veranderden van de kleur goud naar zwart en uiteindelijk zelfs naar rood.” Ze schreef een brandbrief aan haar ouders waarna zus Mien bij haar op bezoek ging om te overleggen. Trien bleek vastbesloten en keerde terug naar Hoogwoud. Dat was wel zonde van de kostbare uitzet die haar ouders hadden aangeschaft. Trien ging vervolgens naar de naaischool van de zusters in Spanbroek en kreeg uiteindelijk verkering met Klaas Ursem uit Opmeer, die na zijn trouwen in Wognum een aannemerszaak zou beginnen.