Loonwerkersbedrijf Klomp
Ondernemen in de jaren twintig
Door Johan Klomp en Niek Dekker
Dit verhaal is geschreven door Johan Klomp, het jongste kind van Louwris Klomp, aan de hand van een onaf verhaal en aantekeningen van zijn oudste broer Cornelis. Die is helaas door ziekte niet in staat geweest het hele verhaal zelf op papier te zetten. Op verzoek van Louwris, de zoon van Cornelis, heeft Johan samen met hem van de aantekeningen een verhaal gemaakt. Ter nagedachtenis aan Cornelis.
In onze uitgave ‘Boeiende Westfriezen’ van 2006 stond een artikel ‘Scheurplicht en dorskas’, waarin Cees Modder verhaalde over Louw(ris) Klomp en het gebruik van dorsmachines rond de tweede wereldoorlog. Onderstaand verhaal gaat over het gezin van Louw Klomp en het loonbedrijf dat hij opzette.
Mijn vader Louwris Klomp, is geboren in 1896 uit het huwelijk van Cornelis Klomp en Trijntje Kort. Hij was hun eerste kind. Daarna werden nog twee jongens geboren, Jacob in 1903 en Gerrit in 1905. Vader werkte vanaf de lagere school samen met zijn vader en later met zijn broers op een klein landbouwbedrijf. Toen zijn broer Jacob in het bedrijf kwam werken, was het bedrijf al te klein. Twee jaar na Jacob kwam broer Gerrit ook nog in het bedrijf. De armoede nam toe, waardoor mijn vader al een beetje de kriebels kreeg om iets voor zichzelf te gaan ondernemen. Inmiddels had hij verkering gekregen met Aafje Bierman, geboren in 1895, met wie hij in 1916 trouwde.
1938 Louw Klomp achter zijn huis.
Mijn vader en moeder gingen inwonen bij mijn vaders ouders in het achterste gedeelte van hun huis aan het Weeltje aan de Gouwe. Moeder was na korte tijd al genezen van inwonen. Zij werd door haar schoonmoeder regelmatig op haar gedrag gewezen. Vader en moeder besloten een woning elders te kopen uit het zicht van hun moeder c.q. schoonmoeder. Er werd een huis aangeboden aan de weg van de Gouw naar de Weere, het tweede huis vanaf het kruispunt, dat eigendom was van Cees de Graaf.
Huis 'Never too small' gesloopt in 1988.
Borgen
Na hun trouwen werd het tijd voor een eigen onderneming. In die jaren moest je naar de Boerenleenbank om een lening te vragen. De naam zegt het al, het was een bank met in de top de (rijke) boeren. Mijn ouders wilden tegelijk met de aankoop van hun huis een eigen bedrijf opzetten en ook daar moest geld voor worden geleend. Dat was niet zo eenvoudig, het boerencollege moest wel onderling hierover oordelen. Er werden enkele borgen benoemd en ze kregen groen licht voor een lening voor de aankoop van het huis en nog een klein startkapitaal voor het bedrijf.
Het gezin Klomp. Boven Cor en Klaas.
Onder moeder Aafje, Johan, Trijntje en vader Louwris.
Mijn vader had in overleg besloten een loonwerkbedrijf op te zetten voor dorsen, ploegen, maaien en een afdeling voor transport naar veilingen. Werk doen voor derden dus. Mijn vader heeft de stoute schoenen aangetrokken en is een loonwerkersbedrijf begonnen met, bijzonder voor die tijd, een eigen dorsmachine. Zijn bedoeling was om zich bij graanverbouwers te presenteren met een apparaat dat het graan veel makkelijker van het stro scheidde dan de toen nog gebruikte dorsvlegel.
Dorsvlegel.
Een dorsvlegel was een stok van anderhalve meter waar aan de top een dikke stok van een halve meter was bevestigd. Die verbinding bestond uit een stuk leer of een palinghuid. Met die losse vlegel sloeg je op de korenaren en het stro en dan vielen de graankorrels op het onderliggende dorskleed. Daarna moest het graan nog geschoond worden met een handbediende kafblazer. Mijn vader had gelezen over een ‘echte’ dorsmachine, maar daar was nog geen geld voor, dus werd eerst een handdorsmachine aangeschaft.
Bonen dorsen met handkracht in de jaren 30.
Je kon deze machine ook aandrijven met paardenkracht, dan heette het een rosmolen. Dit was erg omslachtig en je moest ook nog een paard hebben. Vader loste dat probleem anders op, hij wist bij de firma v.d. Welle en Ophem in Kolhorn een motor te bemachtigen voor de aandrijving. Al heel snel kocht hij bij dezelfde firma een echte kleine dorsmachine, want het probleem met die andere machine was dat het koren toch nog geschoond moest worden.
Dorsen bij de Kerckeplaes in Aartswoud. Vlnr. Simon Vos,
Roelof Keppel, Dirk Rempt, Jan Wit, Jan Schoonewil,
Louw Klomp, Piet Moeijes, op de wagen Floor Ruig.
Locomobiel
De dorsmachine had wel een zwaardere motor nodig. Hij heeft eerst van eerder genoemde firma nog een locomobiel in huur gehad, maar dat was erg omslachtig en duur. Er moest voor het locomobiel iemand worden aangenomen om met het apparaat te leren omgaan. ‘s Morgens vroeg moest worden begonnen met het vuur op te stoken, want hij werkte op stoom. Dan moesten de vele draaipunten worden gesmeerd, voordat van start kon worden gegaan. Bovendien moest de machine ook nog regelmatig bijgevuld worden met water. Het voordeel van de locomobiel: hij was geschikt om te trekken, dus je kon er, van boer naar boer, alles mee verhuizen. Het nadeel was echter, dat hij erg log en zwaar was. Soms moest het hele spul met zes paarden ervoor uit het land getrokken worden. Mijn vader was helemaal niet technisch, dus moest hij wel een goede machinist hebben. Het grote voordeel van deze dorsmachine was dat het graan schoon in de zak kwam. Deze locomobiel werd toch weer snel ingeleverd bij de firma v.d. Welle en Ophem en er werd een benzinemotor aangeschaft voor de aandrijving. Het verplaatsen van deze machine moest nu weer met paarden gebeuren. Dat was geen probleem, want die waren al aanwezig voor de andere werkzaamheden van het bedrijf. Al snel moest er weer een investering worden gedaan. Het probleem van het losse stro moest worden opgelost, er moest een stropers komen met een eigen automatisch bindapparaat. Deze pers moest het stro opvangen, samenpersen en een touw om de baal aanbrengen.
Dorsmachine met locomobiel.
Nadat die investering was gedaan, moest er weer geïnvesteerd worden in een aandrijfmotor met meer vermogen. Daarna werd de eerste tractor aangeschaft die gestookt werd op petroleum. Hij werd gestart op benzine en als de motor op temperatuur was, werd overgeschakeld op petroleum. De tractor van het merk Austin was een gebruikte. Eind jaren dertig was het machinepark weer aan vervanging toe en kwam er een dorsmachine met een groter vermogen, met als gevolg ook meer gewicht. Ook de stropers moest weer meer kunnen verwerken, werd daardoor ook weer zwaarder met als gevolg dat ook de tractor moest worden vervangen. Dat werd een Fordson tractor. Alle machines werden gebruikt gekocht bij de firma v.d. Welle en Ophem, een zeer vertrouwd adres. Maar er kwam weer een ander probleem om de hoek kijken. Door hun grotere gewicht moest je uitkijken dat de machines niet wegzakten in de natte bodem. Als dat gebeurde moesten de paarden meehelpen het geheel weer op het vaste pad te brengen, want de boeren beschikten zelf niet over tractoren.
1946 Dorsmachine met strobalen pers.
Draadpers
In het begin van de oorlog in 1940 gingen meer mensen graan verbouwen, want de import kwam onder druk te staan. We kunnen wel raden wat er gebeurde, de vraag naar de dorsmachine nam toe. Goede raad was duur, er moest worden geprobeerd een tweede machine te huren. Dat lukte bij een bedrijf uit Nibbixwoud, waar het apparaat wegens omstandigheden stilstond. Mijn vader kreeg er nog een aangeboden, van de weduwe Beemster uit de Kaag in Spanbroek. Die machine was iets nieuwer en had een strobalen draadpers. Daarmee werden de strobalen van een ijzeren spandraad voorzien in plaats van touw. Dat was weer een stap vooruit, dus werd er uitgekeken naar een gebruikte draadpers. In het vakblad werd geadverteerd met een draadpers in de Haarlemmermeer. Mijn vader ging er met v.d. Welle heen en de koop werd gesloten. Het werken met meerdere machines betekende meer personeel en meer kosten, vooral als het een dag regende.
Reinigingsdorsmachine met Jan Wit en Louwris Klomp.
De oorlog had tot gevolg dat de tractoren omgebouwd moesten worden met een kolengasinstallatie want petroleum was zeer schaars geworden. Mijn broer Klaas kwam gelukkig in de voedselvoorziening te werken, waardoor hij vrijstelling kreeg van de Duitse Arbeidsdienst. Hij was goed op de hoogte van de techniek van de gasinstallatie. Ook solliciteerde Piet Glas bij mijn vader, hij was ook een technische man. Piet Glas was later de oprichter van Glas automobielbedrijf (zie artikel in onze uitgave 2006: Boeiende Westfriezen). Mijn vader was in het geheel niet technisch onderlegd, hij kon ook geen tractor of auto rijden. Toen aan het eind van de oorlog de Wieringermeer onder water werd gezet, stonden nog twee dorsmachines te werken aan de Koggerandweg. Het water kwam steeds dichterbij, maar er werd dag en nacht doorgewerkt om nog zoveel mogelijk graan weg te dorsen. De machines stonden dichtbij de uitgang van de polder bij Aartswoud, bij Andringa en Doorenbos. Toen de werkers tot hun enkels in het water stonden, werd het tijd om op te breken. Toen de laatste machine de polder ging verlaten, stond het water bijna tot de vensterbanken van de boerderij. Mijn vader heeft in de oorlog, waar het mogelijk was, ook nog een aandrijving voor de machines gebruikt met een elektromotor. De voeding werd, door een erkend bedrijf, direct aangesloten op de bovengrondse leidingen. Als ze met de machine aan het einde van het net stonden, dan ging bij elke zware belasting het licht bij de mensen in de omgeving bijna uit.
Johan Klomp op de Austin tractor.
Brandstichting
In de oorlogsjaren ging er nogal eens een dorsmachine in vlammen op, dat was dus oppassen geblazen. De brandstichters waren ‘anti-Duitsers’. Zij dachten dat al het koren alleen voor de Duitsers bestemd was. Dat was in het geheel niet zo, die boeren leverden heus niet alles in. Veel burgers aten ervan, daar hadden de Duitsers geen weet van. Toen werd er een burgerwacht ingesteld, dat betekende ‘s nachts wachtlopen bij de machines. Wie dat moesten doen, bepaalde de burgemeester. In de gemeente Hoogwoud was Jan de Vries uit Aartswoud, een NSBer, de burgemeester geworden na het oppakken door de Duitsers van Burgemeester Hoogenboom. Mijn vader meldde op het gemeentehuis waar de machines zich ’s nachts bevonden en dan gaf Jan de Vries door wie de gehele nacht wacht moesten lopen. En wie wees hij veelal aan? De onderduikers in het dorp, want hij vond dat die ook wel wat konden doen voor de kost. Hij zorgde voor de benodigde vrijgeleide papieren en het gebeurde ‘s avonds wel af en toe dat hij kwam controleren of er bewaking was. Gelukkig heeft mijn vader nooit last gehad van sabotage of brandstichting. Na de oorlog is mijn vader weer doorgegaan met alleen eigen materiaal, want er werd toen weer aanmerkelijk minder graan verbouwd. Het inkomen van mijn vader kwam niet alleen van de dorsmachine in zijn loonbedrijf, dat was alleen maar seizoenwerk. Hij deed ook het maaien van graan, het ploegen en eggen van bouwland en grasmaaien. Hij had ook nog twee paarden, daar werkte hij zelf veel mee. Voor de oorlog vervoerde hij ook aardappelen naar de veiling in Medemblik en kaas naar de kaasmarkt in Hoorn. In de oorlog bracht hij melk van veehouders naar melkfabriek Aurora in Opmeer. Zelf heeft hij altijd twee koeien gehad, zodat er ook in de oorlog eigen melk was. Mijn moeder maakte zelf kaas en karnde boter. Mijn ouders hebben beiden hard gewerkt en armoede geleden. Mijn vader is begonnen bijna zonder een cent op zak en hij is gestopt met een bedrijf vol oud roest en nog een flinke schuld. Dat was voor hem het resultaat van een eigen onderneming en het einde van loonbedrijf Klomp.
Bonen lezen op de dars bij Jacob Klomp. V.l.n.r. Jac. Klomp, Jaap Klomp,
Anne vrouw van Jaap, Gert Klomp, Cor Klomp zoon van Jaap, jaren 50.
Vlasplukken
Wij kinderen zijn niet in weelde opgevoed, maar zijn niets tekort gekomen. Thuis zijn we ook altijd met veel liefde en plezier onthaald. Maar als er vakantie was van school of een vrije dag, werd je altijd voor werk ingeroosterd. Mijn vader zei bijvoorbeeld toen ik nog thuis was als jongste zoon: “Er staat in de Schermer een tractor met een lekke achterband in het land en die moet morgen om zeven uur weer rijden.” Er werd niet gezegd: “Je moet dat doen”, maar de volgende dag moest er weer gewerkt kunnen worden.
Louwris Klomp met zijn paarden aan het maaien.
In de zomervakantie, toen ik op de technische school mijn opleiding volgde, kreeg ik te horen: “Wanneer heb je vakantie, want ik heb een tractor met chauffeur verhuurd.” Dat verhuren was dan aan Franssprekende Belgen voor vlasplukken in de Wieringermeer. Zij werkten met hun machines van ‘s morgens zes uur tot het vlas vochtig werd van de dauw en dat kon wel negen uur ‘s avonds zijn. Om vijf uur of nog eerder, moest ik opstaan en op de fiets naar de Wieringermeer, daar de tractor bedrijfsklaar maken zodat we om zes uur konden beginnen. Dat ging zo zeven dagen in de week als het mooi weer was. De zondag bestond dan niet. Maar ik moet toegeven, ik ben er nooit slechter van geworden. Men moet werken voor zijn geld en in het seizoen moet er extra worden gewerkt. Dat beseft men tegenwoordig wel eens niet.