Jan Koeten
Herinneringen aan Aartswoud
Deel 2
Door Cees Modder
Enkele jaren geleden mocht ik een verhaal kopiëren van Jan Koeten. Hij had het geschreven in 1940 over alles wat hij had beleefd en nog wist van Aartswoud vanaf 1880 tot 1940. Er waren meer mensen die dat deden, denk aan Dirk Pijper uit Opmeer die niet alleen verzen en gedichten maakte, maar ook over Opmeer het een en ander opschreef. Aan Pieter Bossen die toen de kronieken schreef over de dorpen Aartswoud en Hoogwoud en natuurlijk aan Olfert Schermer met zijn kroniek over Hoogwoud. Deel 1 publiceerden we in onze uitgave van 2013 Groot Werk.
Hoofdstuk III De Arbeiders
Negen maanden van het jaar zag men de arbeiders uit ons dorp voor dag en douw met de stikkezak volgeladen met in hoofdzaak eigen gebakken brood of stoet, aan de arm en een steenen waterkruik op de rug, lustig rookend uit het bekende kromme pijpje met steenen kop en voorzien van een gevlochten dop naar de Groetpolder te werk gaan.
Aartswoud - Het slopen van de gewelven
van de sluizen bij het stoomgemaal.
Bij de sluis, waar thans het Stoomgemaal van Geestmer Ambacht staat en welke is gebouwd in 1894 werd gewoonlijk even halt gehouden. Na eenige conversatie en gerekend naar de afstand vertrok een ieder om op tijd zich bij verschillende bouwplaatsen aan te melden. ’s Avonds na 6 uur zag men ze weer in groepjes huiswaards keeren.
Een uitzondering was het wanneer de Karweij rijp was of dat het oogsttijd was. In dien tijd gebeurde het soms dagen dat de kinderen, vader niet zagen want dan werd er gewerkt van licht tot donker, zooals men dat noemde.
De meeste arbeiders uit ons dorp werkten bij C. de Graaf, op de plaats “Zeewijk” welke nog bestaat doch nu in vier gedeeltes wordt bebouwd. Deze plaats had een oppervlakte land van ongeveer 100 Hectare of bunders, waarvan men toen sprak. Om zoon stuk land te bewerken waren vele arbeiders voor noodig, als men bedenkt dat men in hoofdzaak op handen en paardenkracht was aangewezen.
Alleen het dorschen geschiede met een z.g. Hekelmachine gedreven door een locomobiel. Het zaad moest dan later nog schoongemaakt worden met waaiers door handkracht. Het stroo werd los op schelven gezet en in hoofdzaak op de plaats zelve gebruikt voor mest, daar kunstmest toen nog niet bekend was. Werden er soms eenige wagens verkocht dan moest dit losse stroo eerst in bossen worden gebonden.
Genoemde C. de Graaf, volgens de lezing voorheen vischventer, had drie vaste knechten in huis, zes vaste arbeiders die bij de plaats in arbeiderswoningen woonden, vijf en twintig losse arbeiders en in de Oogsttijd nog aangevuld met een veertig Gelderschen of Belgische arbeiders. Bovendien twee en twintig werkpaarden. Het hoogste loon in de geheele polder Waard en Groet werd door hem uitbetaald. Het bedrag was voor die dagen van zes tot zes uur, zeven gulden per week terwijl men in den oogsttijd in aangenomen werkte, waarbij men dan soms dagen maakte van smorgens vier tot savonds acht uur, voor ten hoogste tien gulden.
Op een poldervergadering wees de heer Loder wonende op de Lodershoeve nabij de Molenkade te Lutjewinkel op het hooge arbeidsloon door de Graaf uitbetaald.
Groetpolder - Zeewijk - 1920.
Hij meende dat ƒ1.- per dag voldoende was, maar prompt antwoordde de Graaf “Komt U ook maar eens een dag van 6 uur tot 6 uur bij mij te werk dan krijgt U ook ƒ 1.25 per dag. Maar werken hoor en dan vertel je mij na afloop maar, hoe het je bevallen is”.
Groetpolder - Zeewijk - Locomobiel met dorskas.
- de Graaf was voorheen reeds bedrijfsleider bij de heer Sieuwerts, aan wie de gehele oppervlakte bouwland, van
de dijk (Westfriese) tot de Middenweg toebehoorde. Deze deed de plaats “Zeewijk” aan genoemde de Graaf over voor ƒ500.- per H.A. Deze koopprijs was laag in verband met de hooge polderlasten.
Zoodra de herfst met zijn gure en natte dagen was aangebroken werden de losse arbeiders ontslagen. Men moest dan maar trachten bij de boeren op het dorp wat te verdienen, wat lang niet iedereen gelukte.
Deze tijd werd er vaak in menig gezin bittere armoede geleden. Eenmaal is het zelfs voorgekomen toen er groote nood was, mede door de slechte opbrengst der tuinen van de arbeiders, dat men genoodzaakt was een particulieren werkverschaffing in het leven te roepen.
De arbeiders konden zich toen bij een der Commissie leden vervoegen om werk. Men kreeg dan voor zeven uur arbeid zegge en schrijve vijftig cent. Deze noodmaatregel is slechts eenmaal voorgekomen. Thans is de toestand zoo dat het meerendeel der arbeiders werkzaam zijn in de Wieringermeer en nog slechts enkele in de Groetpolder.
Men ziet ze nu echter niet meer te voet gaan, maar per fiets, ja zelfs per motorrijwiel. Ja, zelfs ziet men thans werkelozen uit de omgeving per autobus arriveren om in de Wieringermeer in de Centrale Werkverschaffing onder leiding van de Heidemaatschappij te werken. De loonen zijn thans minstens verdubbeld, wat ook wel noodig is, gezien de tegenwoordige hooge kosten voor levensonderhoud. Ook de huishuren, alsmede de belastingen zijn veel hooger dan in 1880.
Werkelijk het is nog ver van vetpot voor de arbeiders. Opmerkelijk dat er thans zeer veel vreemde arbeiders op ons dorp wonen, voornamelijk uit Friesland en Zeeland, die na de droogmaking der Wieringermeer hier zijn gebleven.
Hoofdstuk IV de Middenstand
Thans geef ik hier een beschrijving van de middenstand, die zooals hieronder volgt ruim vertegenwoordicht was.
Er waren twee timmerlieden n.l. Gert Groen en Jan Temme, welke zaken beide nog bestaan, een smid n.l. Cees Smit, een metselaar M. Deutekom, drie bakkers te weten Sijmen Kwantus, Pieter Renooij en Sijmen Nakker, een Barbier, in de dorpsmond baardschrapper genoemd waargenomen door J. van der Bel, drie kruideniers en aanverwante artikelenwinkel gedreven door Jan Singer, Albert Bruin en Daatje Kok, vier herbergen met vergunning, kasteleins hierin waren Albert de Wit, Albert Bruin, Albert Zweet en Jan Wiering.
Aartswoud - De wagenmakerij van Evert Oud.
Hier met een van zijn opvolgers Klaas Schreuder in 1924.
Twee schilders Jaap Met en Elias Ott. Een slager Jaap Silver, een wagenmaker Evert Oud, een Schoenlapper genaamd Cees Wit en daar de stoelen allemaal voorzien waren van biezen matten was er ook een stoelenmatter bekend als J. Koeten Jz. Evenals in bijna alle Westfriesche dorpen, was hier ook gevestigd een manufacturenzaak door een Duitser, Jan Kremer waargenomen, die ook dagelijks met de z.g. poepenzak op de rug op uit trok en later met een hondenkar om zijn waren aan te bieden.
Aartswoud - De manufacturenzaak van Jan Kremer -
later kruidenier Dick Bierman en nu familie van Kampen.
Als straatmuzikanten die wekelijks ons dorp en de omstreken rond trokken, om de bewoners te vergasten op hun harmonika muziek met of zonder zang noem ik Cees Rik wonende in een z.g. ark of omgekeerde schuit aan het Zwarte pad. Ook de gebroeders Hendrik, Sijmen en Cees Heggelaar en Piet Smit beter bekend als Piet Spaan, alle woonachtig in Klein Amsterdam of het Vlooienbuurtje. Zij allen waren bekende volkstypen. Ten slotte wil ik nog
een beschrijving geven van de grootste zaak van ons dorp, te weten Het volkslogement “de Doelen”, waarin Albert Bruin zijn scepter zwaaide en tot zijn eer mag gezegd worden op een uitstekende wijze. Dat hij een groot zakenman en een energieke en stoere werker was kunt u er uit opmaken, daar er tevens een herberg, kruidenierswinkel met aanverwanten, een grossierderij in brandstoffen, een handel in kamper matten, het ideale vloerbedekkings artikel enz. enz. aan verbonden was. Het was dan ook toen der tijd een bloeiende zaak.
Aartswoud - het Vlooienbuurtje - nu de Schilderswijk aan het begin van de Schoolstraat.
Als vaste bezoeker van de Doele staan mij nog helder voor de geest Blinde Melgert de Jong met jongen, Hendrik de Knaap als zanger bijgenaamd de Advocaat, Oude Vink met zijn schorre stem met een draaiorgel, Roelf uit Enkhuizen met zijn groote wagen met gebreide goederen, Rein de bekende Stoelenventer uit Friesland, Italianen met doedelzakken. Een man met een beer, Duitsche muzikanten, in de volksmond blaaspoepen, zangers en zangeressen met drie Koningssterren en vele venters in diverse artikelen.
Al deze menschen waren trouwe bezoekers van de Doele. Denk nu niet dat deze menschen de dorpsbewoners tot last waren, in tegendeel daar zorgde A. Bruin wel voor. Sterken drank werd zelden de reizigers getapt en ’s avonds tien uur gingen ze naar boven naar hunne slaapplaatsen en ging de deur op slot. De gebruikelijke naam voor dergelijk logementen waren slaapsteden. De namen der herbergen waren de Roode Leeuw, de Hoop, de Stompetoren en de Ruiter.
Aartswoud - Links op de foto, volkslogement De Doelen van Albert Bruin.
Van lieverlede is er ook in de middenstand veel veranderd en zijn vele genoemde namen verwisseld. De Doele is verdwenen, wagenmakerij is er niet meer. Twee herbergen zijn opgedoekt. Straatmuzikanten hebben we niet meer.
Ook hier is van toepassing, niets bestendigs op aard.
Was het voorheen alles handen arbeid, nu werken in vele bedrijven reeds de machines gedreven door electromotoren. De baardschrapper is verdwenen en moderne kapperszaken zijn er voor in de plaats gekomen.
Was het vroeger in de smederij zeer druk met het beslaan der paarden, nu is het in hoofdzaak machine reparatie, kachel en gewoon burgerwerk daar de paarden in hoofdzaak worden gebezichd voor landwerk waardoor de hoefijzers weinig slijten.
Aartswoud - Chris Louw bezig met hoefbeslag.
Met dank aan Thijs van Eijck
Foto’s: Archief Cees Modder