Uit de kerkelijke archieven van Aartswoud
Verzameld door L. Th. Van Meer, bewerkt door Louis Groen en Niek Dekker
De Nederlands Hervormde kerk vóór 1883
De huidige kerk van Aartswoud is in 1884 gebouwd, op dezelfde plaats als de toenmalige eeuwenoude laatgotische kerk, die in 1883 werd afgebroken. De toren bleef staan. De kerk wordt waarschijnlijk al in 1395 onder de naam Nederswout, maar stellig in de jaren 1460-1550 genoemd in de kerklijsten van de Domfabriek te Utrecht. Op een trekbalk in de afgebroken kerk zou het jaartal 1515 te lezen zijn geweest. Toren en kerk stamden volgens de tekening door A. Mulder in 1883 vervaardigd, niet uit dezelfde periode; de toren moet jonger dan de kerk zijn geweest. Aan de westelijke toegang die in 1895 is vernieuwd, zou volgens Noord-Hollands Oudheden een jaartalsteen 1635 gestaan hebben, die echter bij latere wijzigingen weer verdwenen blijkt te zijn. Over dat oude gebouw komen we in de archieven vanaf 1758 - van vóór die tijd zijn er jammer genoeg geen gegevens - regelmatig onderhouds- en reparatiekosten tegen, voornamelijk van timmerwerk, het vervangen van leien, ramen en dakgoten, alsmede de aanschaf van gebruiksvoorwerpen, ornamenten en dergelijke.
De kerk in 1726. Uit de Schoemaker Atlas.
In 1759 werden er enkele nieuwe ramen in de kerk geplaatst en «het oud ijser van de Kerkeglasen verkogt aan D. Smit voor 8.-.-». In 1765 leverde Adam Nieuwenhuys Dray te Hoorn «6 Vaasen op ‘t Doophek in de Kerck»; totale kosten: 5.10.-. In 1773 ontving Jan Louwersz. 24.7.8. «voor Laye en Spijkers tot de kerk». Leien waren aan belasting onderhevig: «10 Augustus 1773 bet. Impost aan Leyen tot de kerk aan de Collecteur (ontvanger) Johs. de Beurs .-.8.8.». Het kon nog al eens stormen in deze streken en de zeewind kon in Aartswoud aardig te keer gaan, zodat in 1778 weer eens 500 leien vervangen moesten worden:
«18 Aug. bet. aan W. Schuur en Soon voor 500 Leyen tot de Kerk met vragt en Impost 13.2.8.» en «Koop van 2000 Lijspijkers 1.7.-.»; per lei werden er dus blijkbaar 4 spijkers gebruikt. In 1778 kreeg het gewelf een beurt: «Bet. Aan Dirk Glas voor verwen aan ‘t Verwulfde van de Kerk bij aanneming 93.-.-.». Grotere karweien werden bijna altijd aanbesteed en gegund aan de laagste inschrijver.
Leidekken
Van tijd tot tijd was men uiteraard ook aan het witten van het interieur toe, zodat Maarten Veen in 1779 1½ «Sak fijne kalk tot de kerke schoonmaken» moest leveren; kosten 3.10.8. In 1781 moest de leidekker er weer aan te pas komen; daar noch Aartswoud, noch Hoogwoud zo’n vakman rijk was, toog een der kerkmeesters op 13 Oktober naar Alkmaar «om de Lijdekker te bestellen». Die werd voor de duur van het werk mét zijn knecht ondergebracht bij de onderwijzer/koster Sentis, die hiervoor 6 gulden vergoeding ontving. De gebruikelijke lafenis der dorstige arbeiderskelen werd ook nu niet vergeten, want aan «de Brouwer te Medemblik werd voor 1/4 ton bier 1.13.4» neer geteld. Tenslotte werd op 1 December de rekening vereffend: «Aan Abraam Godijn Baas Lijdekker te Alkmaar weegens arbeidsloon, leverantie Leijen en Lood aan de kerk te Saamen 167.15.-.» Het oude lood bracht ook nog wat op: «Van Abraham Godijn voor 320 lbs (pond) oud lood à 8 gulden ‘t 100 lbs te Saamen 25.12.-.». In 1788 onderging het interieur een grote schoonmaakbeurt. Marijtje Kuunst, Aafje Kramer en de vrouw van Reijndert Luyt zwoegden er à raison van 15 stuivers daags 10 dagen aan, daarbij een handje geholpen door een mannelijke kracht, Corn. Veen, die per dag 1 gulden ontvangt. 1793 schijnt verandering te brengen in het soort dakbedekking. Tot nu toe was er steeds sprake van leien; ook nu worden er nog 400 aangeschaft, maar daarnaast levert Frans van Esta 4.300 pannen (kosten 159.2.-.), terwijl Corn Buys «voor ‘t rijden van de pannen van dijk tot op ‘t Kerkhoff 5 gulden» ontvangt. Het lijkt er dus op dat een gedeelte van het kerkdak voortaan met pannen gedekt zal worden, wat ook uit de verdere onkosten naar voren komt, zoals «aan diverse persoonen voor ’t opgeeven pannen naar booven op ‘t dak der Kerk 10.14.-.» en aan de «Lijdekkers voor kostgeld 16.-.-.».
De pannen werden dus wel door leidekkers, meer ervaren in dit soort trapezewerk dan de plaatselijke metselaar, op het kerkdak gelegd. En ze kregen, vanzelfsprekend, ter wering van de kou, op tijd hun borreltje: «aan Claas Lanst leverantie Jenever .-.10.-.». Toen men toch al in de hoogte bezig was, werd meteen de haan goed vast gezet «voor ‘t maken van de haan op de Kerk 1.-.-.».
‘Ongestoord besitten’
De meeste kerkgebouwen waren in de tweede helft van de 16e eeuw van de katholieken afgenomen en in handen geraakt van de nieuwe (gereformeerde, hervormde enz.) godsdienst.
Tijdens de Bataafse Republiek schijnt er behoefte gevoeld te zijn om deze overname een wettige allure te geven. Althans zo zou men onderstaande verklaring, die ik in een der geschriften van de Nederlands Hervormde kerk te Aartswoud vond, kunnen uitleggen.
Deze verklaring luidt als volgt: «Wij ondergeschreeve Leede der Municipaliteid verklaare bij deesen als dat Niemand der Ondergescheijde gemeentens, of Kerkgenootschappe is opgekoome en op de Kerk der Hervormde ter deese steede, geen aanspraak is gedaan.- en diensvolgens de publicatie van het uitvoerend bewind der bataavsche Republiek in dato 11 October 1798 het hervormt Kerkgenootschap de kerk en pastoriehuijs ongestoord blijven besitten, en dat andere gemeentens volgens Evengem. public. van haar aanspraak op dezelve afstand gedaan hebben».
«Actum Aarswoud den 2e Maij 1799»
«w.g. Reylof Slijksteeg»
«Gijsbert Rooker»
«Klaas Vel»
«Corn. Buijs-Zwart»
«In kenesse van Mij als Secretaris A. Heijmans»
N.B.: de datum 11 October 1799 heeft in het geschrift (Kerkerekeningenboek) oorspronkelijk als 1799 gestaan, maar is gecorrigeerd in 1798. Een licht op taalkundig gebied was de secretaris beslist niet! Vermoedelijk was hij van beroep chirurgijn, want in de rekeningen van 1799 lezen we: «betaald aan A. Heijmans ½ meesterloon voor het genees. van een beenbreuk van ‘t kind van Hendrik Stekelbos: 6 gulden en 5 stuijvers». Dit was een kind dat voor de helft ten laste der diaconie en voor de helft ten laste der Dorpsarmen kwam.
Kerk in 1744. Tekening H. de Winter.
Kerkrooster
Ook tussen de jaren 1800 en 1839 staan er voortdurend uitgaven verantwoord voor leien, pannen, loodgieterswerk, levering van hout enzovoorts, voornamelijk ten behoeve van de kerk, hoewel dit niet steeds is vermeld. Ook wordt enkele malen de vloer verhoogd bijvoorbeeld in 1839. Het werd toen gedaan door koster/onderwijzer C. Buttenaar, die daarnaast nog de functie vervulde van voorzanger, grafdelver, klokkenluider, tuinman en wat dies meer zij. De zerken in koor en kerk worden bij tijd en wijle eveneens verhoogd onder meer in 1845. Een vermeldenswaardig en wat bijzonder feit vindt plaats in 1848, als aan P. Koster ƒ. 0,50 betaald wordt «voor het opruimen van de Kerkerooster». In vroegere eeuwen speelde de kerkrooster een wel zeer speciale rol in de geschiedenis der rechtspraak: de rooster duidde namelijk de grenzen aan tussen het wereldlijk en geestelijk gezag of recht (Verdam: Middel Nederlands Handwoordenboek). Was iemand die een strafbaar feit had begaan, erin geslaagd binnen het door de kerkrooster begrensde gebied te vluchten, dan viel hij, zolang hij zich daar ophield, buiten de burgerlijke rechtspraak. In zekere zin berust het asiel zoeken door buitenlanders in kerken - wat wij heden ten dage nog meemaken - op dit beschermingsprincipe. Ook bij huwelijken speelde de kerkrooster een rol, meestal als er iets niet helemaal in orde was. Het kon dan ook gebeuren dat niet de predikant, maar de koster de huwelijksformaliteiten het kerkelijke tintje gaf. Dit was bijvoorbeeld in Aartswoud in 1661 het geval. Het door dominee Hoytsma bijgehouden register vertelt hierover: «Jacob Ariensz. Oudt tot Eerdsw: weduwenaer, ende ...... sijn met attestatie door onse koster (alsoo sij in onse kercke, om redenen, alleen het eerste gebodt hebben ontfangen en de volgende op de ROOSTER) tot Midwoudt getrout den 29 (of 27?) Febr. 1661». N.B. De naam van de echtgenote is in het betrokken register niet ingevuld.
In 1851 wordt de vloer in het koor opnieuw betegeld en enkele jaren later krijgt het koor een nieuw raam. Vermoedelijk zijn ook de bomen rond de kerk te hoog geworden en hinderen ze het binnenvallend licht, want op 10 November 1854 wordt besloten «om de boomen staande beoosten de kerk bij openbare veiling ter uytroeijing te verkoopen en dezelven te doen vervangen met Ypen en Italiaanse Populieren, alsook nog eene rei genoemde populieren te planten benoorden de kerk, alsmede het aanvullen der mankerende Canedaatsche populieren der rei staande op de wal benoorden de kerk». Nu men toch opruiming aan het houden is, wil men ook «de oude vervallen muur staande voor de kerk bij opbod verkoopen». Voor 42 gulden wordt Albert Zweet de eigenaar; wel werd door de kerk «aan Strijkgeld of Plokgeld bij het verkoopen der kerkemuur ƒ. 1» uitgegeven. Eind 1859 wordt besloten tot een grote reparatie; de kerkgoten moeten worden vernieuwd. De kosten zijn niet gespecificeerd, maar wel duurde de karwei een kleine twee maanden en aan de koster werd ƒ. 24,25 vergoed «wegens onkoste ten behoeve der arbeiders aan de kerk voor koffy, thee enz. gedurende 54 dagen». Zo tussendoor vinden nog wat kleinere klusjes en aankopen plaats; de oude kerkdeur wordt vervangen, er wordt een brandkistje aangeschaft en ook een «vuurpokus». Verder levert Scheer uit Medemblik «een zitmatras in de bank van den predikant» en koopt men nieuwe kerkgordijnen, waarvoor onder meer benodigd «2 ponden Stiflijm (ƒ. 1,-) en 48 ringen à 5 cent het stuk». En zo belanden we dan geleidelijk aan in de jaren dat het kerkbestuur zich zorgen begint te maken over de aftakeling en slechter wordende toestand der oude kerk en zich in verre verte stemmen doen horen over de eventuele bouw van een nieuwe. Het worden jaren van twijfel en talloze discussies!
Aartswoud gezien vanaf de Mienakker.
Tekening van Cornelis Pronk 1726.
Verbouw of nieuwbouw?
In 1873 gaan kerkmeesters de timmerman raadplegen «omtrent een of ander middel tot afwering van dadelijk gevaar». Veel wordt er echter nog niet aan gedaan, want in 1875 vraagt men zich nog steeds af of de kerk «in deezen toestand zoo blijven kan». Er zullen nog jaren over heen gaan vóór men tot besluitvorming komt en hoewel de gedachte aan nieuwbouw veld begint te winnen, gaat men toch door met voorzieningen te treffen aan het oude gebouw onder meer door het plaatsen van een nieuw raam in de Noordzijde in 1879, terwijl de hulp van M. Deutekom wordt ingeroepen om «in de lekkagie van de kerkekamer te voorzien evenals in eenige pannen, die op de kerk verschoven zijn». Nu ook worden de stemmen luider «om de oude kerk dra te bedanken voor de diensten bewezen en alzoo eerlang tot verbouwing over te gaan». In 1880 wordt de stadsarchitect van Medemblik, de heer A.F. van Wijngaarden uitgenodigd «een onderzoek in te stellen naar den toestand van het gebouw of en zoo ja, in hoeverre restauratie mogelijk zal zijn». Deze «acht zich in gemoede verplicht het kerkbestuur te adviseeren dat het niets dere of alles m. a. w. geheele vernieuwing!» Alle kosten aan het bestaande gebouw besteed, acht hij een nutteloze verspilling. «Op de vraag des voorzitters of de oude voetingen nog gebruikt kunnen worden, moet hij, om de verzakkingen die hier en daar reeds bestaan, zeer beslist een ontkennend antwoord geven». Wat ook een belangrijke rol speelt - meent een enkeling in het kerkbestuur - is de vraag of Aartswoud, als rijke gemeente, zich niet ergens moet schamen met zo’n oude bouwval, want «het onoogelijke voorkomen, dat bij andere kerkgemeenten, waar de fondsen bij lange na niet zoo sterk zijn, zoo buitengewoon afsteekt, ..... maakt verandering noodzakelijk».
De behandeling door kerkvoogden en notabelen van de begroting van 1881, geeft aanleiding tot diverse beschouwingen en meningsverschillen. De een zegt: Wel is de kerk oud en vervallen, maar vallen zal ze toch niet. De ander meent dat hoe eerder men een nieuwe neerzet, hoe beter, temeer daar het grootste gedeelte van het benodigde geld beschikbaar is.
Architect van Wijngaarden komt de situatie nog eens ter plaatse opnemen en dient begin 1881 «een plattegrond voor een nieuwe kerkbouw in met opgave van kosten». Men is het niet eens met de daarin ontworpen uitbouwing aan de noordzijde, omdat die te groot bevonden wordt en ook de geraamde bouwkosten (verbouwing in feite) van ƒ. 35.000,- acht men te hoog.
En men besluit de kerkbouw voorlopig te laten rusten. Dus wordt ook weer het nodige gedaan om het oude gebouw bruikbaar te houden en zal men «zoodra het landwerk eenigermate af is, de Noordzijde der kerk laten afschrobben». In de zomer was daarvoor uiteraard geen tijd!
Dat de kerk toch wel behoorlijk bouwvallig is, bewijst het feit dat eind 1881, toen de dakpannen vernieuwd moesten worden, de voorzitter van het kerkbestuur, vanwege «den slechten toestand, waarin het dak verkeert en tot veiligheid van de werklieden een ladder heeft laten maken met beugels om over den nok te leggen». En passant worden «een paar oude ladders in de kerk en reeds lang buiten gebruik, voor eene som van ƒ. 2,50 afgestaan aan M. Deutekom».
De herenbank
Vermolmd
Intussen zijn de discussies binnen het kerkbestuur weer op gang gekomen: wordt de oude gerestaureerd en aangepast aan de tijd of komt er een nieuwe? De meningen blijven verdeeld: de fractie der zuinigen (de grootste) houdt het op het veel goedkopere restaureren. Ze schakelt zelfs ene architect Holwerda uit Winkel in, wiens opinie volledig in hun kraam past, want hij beweert bij hoog en laag «dat de kerk met eene som van 6.000 à 7.000 gulden zeer wel in orde kon worden gebracht, terwijl er z.i. van eenig gevaar voor om- of invallen, wel geen sprake kon zijn». De oppositie daarentegen meent dat iedere cent, die men nog aan de oude kerk uitgeeft, weggegooid geld is. Men kiest voorlopig de gulden middenweg: een onderzoek van de kap zal moeten uitwijzen hoe het met de oude kerk gesteld is. De timmerlieden geven mei 1882 «nadat zij verschillende gaten in het dak hebben geslagen en de kap van het eene tot het andere eind, zoowel van boven als van onderen hebben onderzocht», het volgend rapport: «De kap der kerk is buitengemeen sterk ondernomen. Het is bijna spant aan spant en balk aan balk alles van het best bezaagd eikehout, waaraan voor verreweg het grootste deel niet het minste spint of gebrek is te ontdekken. Met uitzondering van het bekleedsel, waaraan echter ook nog vrij wat goed hout te vinden is, is meest al het houtwerk nog goed en gaaf en zoo droog als dit maar eenigzints kan. Het verwulft (gewelf) intusschen is op vele plaatsen vermolmd, vooral in het koor der kerk ...».
«Eenstemmig verklaren de timmerlieden dat het dak nog in geen honderd jaren eenig gevaar oplevert van afwaaien of invallen en moge er ook al bij een algeheele ontkleeding, zich een enkel plekje in de eene of andere kapspant of wat ook vertoonen, dit zijn kleine gebreken, die gemakkelijk en goed zijn te verhelpen».
De zuinigen in het kerkbestuur gnuiven ... maar voor hoelang nog? Weliswaar wordt in een volgende vergadering van notabelen besloten de restauratie ter hand te nemen en hiervoor ƒ. 12.000,- uit te trekken, waarbij dan in plaats van bepleistering der kerk, wat eerst in de bedoeling lag, een «ommetseling met een halven steen» zal worden genomen. Maar de fractie der zuinigen juicht te vroeg, want op het moment dat de voorzitter de vraag stelt of de begroting als goedgekeurd kan worden beschouwd, stapt er een spelbreker de vergadering binnen in de vorm van notabel Koorn, die verklaart «liever nog eenige jaren te willen wachten, om dan geheel opnieuw te bouwen». Ten eerste zal men dan over de volledige fondsen beschikken en ten tweede - en dat is een grote doorn in zijn oog - zullen bij restauratie, de contreforten (steunberen) langs de muren bestaan blijven, wat zijns inziens de hele kerk ontsiert. Maar de voorzitter wuift het tweede argument met een brede armzwaai weg, daar «door uitmetseling der muren en door gedeeltelijke afhakking der contreforten», het bezwaar van ontsiering nagenoeg verdwijnt. Bij stemming blijkt dat alleen Koorn vóór nieuwbouw is en de 6 anderen er tegen zijn. Maar gewonnen geeft hij zich nog niet, temeer daar de ingekomen prijsopgave van de timmerlieden ƒ. 19.400,- bedraagt en dus verre de uitgetrokken ƒ. 12.000,- overschrijdt. Koorn blijft bij zijn eerder ingenomen standpunt: «geheel nieuwe kerkbouw en dus volledige omverwerping van het oude gebouw». Weer echter moet hij het onderspit delven en wordt de restauratiebegroting van ruim ƒ. 19.000,- goedgekeurd.
Plattegrond gemaakt door A. Mulder in 1833.
Heerenbank
Ook anderen hebben gehoord dat er in Aartswoud plannen bestaan, - restauratie of nieuwbouw - met de kerk. Een ervan is Adolphe Mulder (die van de plattegrond, red.), «Rijksteekenaar ter bewaring van werken van geschiedenis en kunst». Hij weet dat er in Aartswoud in de kerk een prachtig bewerkte heerenbank staat en zou die graag willen kopen. Pas nu wordt het kerkbestuur goed wakker geschud; men heeft nooit veel aandacht aan de bank geschonken, maar «daar nu gebleken is, dat de bank werkelijke waarde heeft», besluit men «den bank, die ook een sieraad in de vernieuwde kerk kan zijn, niet te verkoopen». Nu de bouwplannen al in zo’n vergevorderd stadium zijn, moet er ook aan een tijdelijke hulpkerk worden gedacht. Even zinspeelt men op de kolfbaan van een der dorpscafés. Deze wereldse gedachte wordt al heel gauw opzij geschoven, daar «een lokaal, zoals de Kolfbaan, waarin op gewone tijden drank wordt verkocht met het opschrift VERGUNNING, wel ietwat onkiesch» gevonden wordt om als kerk te gebruiken. Ook zou het «al zeer licht aanleiding kunnen geven tot spotternijen op het kerkbestuur», wat men in ieder geval wenst te voorkomen. Dus komt er voor ongeveer ƒ. 1.000,- een houten hulpkerk op een daartoe van de weduwe S. Koorn gehuurd stuk grond. Vervolgens komt de door kerkvoogden ingediende «Begrooting Dienstjaar 1883» aan de orde. De voorzitter vraagt onder meer «wat de leden over het een en ander denken .... voornamelijk ten opzichte van de restaureering van het Kerkgebouw en alles wat daarmede in betrekking staat..». «Bij het bezichtigen der ingekomen teekeningen kunnen sommige leden zich niet vereenigen met eene uitbouwing aan de Noordzijde, terwijl de heer Koorn zich meer voor een geheel nieuwe kerk verklaart, wat echter naar het oordeel van den voorzitter moeilijk zal kunnen wegens het Kerkhof. «De heer Koorn en anderen vermeenen echter dat het Kerkhof voor eene uitbouwing ter weerszijden van 3/4 à 1 el geen beletsel zal zijn, in welke gevoelen echter de Voorzitter niet kan deelen.».
Steigerhout
1883 heeft zijn intrede gedaan en op 7 januari worden spijkers met koppen geslagen inzake de kerkverbouwing. Besloten wordt:
1) «niet aan te besteden, maar in daggeld te laten werken».
2) «de twee ontwerpers van de plannen tot verbouw als hoofdpersonen aan te nemen, onder wiens toezicht en door wien het geheele werk zal worden verricht, behoudens het hooger toezicht van Kerkvoogden versterkt met de missieleden...».
3) «Die ontwerpers, met name C. Deutekom en C. Leeuw, zullen elke week Nota’s moeten overleggen van de bestellingen door hun gedaan en van de arbeidsloonen, die door hun zijn of worden uitbetaald».
4) «Die arbeidsloonen zullen maandelijks aan hun worden uitgekeerd».
5) «De verdeeling van de percenten op de leverantiën behoudt de Commissie zich voor, zoodat die door haar aan het einde van het werk, naar goedvinden zullen worden uitgedeeld aan en onder diegenen, die zij vermeent er aanspraak op te mogen maken».
6) «Het geheele werk zal primo Augustus 1883 gereed moeten zijn».
7) «De beide ontwerpers zullen vóór de eerstvolgende vergadering moeten inzenden eene nota of opgave van alle materialen, stuksgewijze uitgewerkt, die er voor de verbouwing benoodigd zullen zijn».
Restauratie kerktoren 1895.
Die vergadering wordt gesteld «op Zondag a.s. te 4 uur, terwijl te 6 uur de ontwerpers zullen worden toegelaten». Het kerkbestuur gaat dus zelf de materialen bestellen en daarover te zijner tijd bepaalde percenten uitkeren aan de metselaars, timmerlui, schilders enzovoorts. Dat het beheer der financiën bij hen in goede handen is, blijkt uit het feit dat ze bij een groothandel in hout gaan informeren naar de huurprijs van steigerhout, daar «deze kosten bij een gewone timmerman in de regel vrij aanzienlijk zijn». Jammer genoeg is geen enkele houthandelaar bereid stellinghout in huur te geven. De prijsopgaven van materialen stromen nu binnen: voor kalk, hard- en zandsteen, balken etc.. Er heeft zich een leidekker uit Barsingerhorn gemeld: «De door dezen te leveren leijen moeten eene grootte hebben van 33 bij 24 centimeter, die per stuk franco Noordscharwoude ongeveer 5 cents zullen kosten, terwijl het arbeidsloon op ongeveer ƒ. 1,50 per vierk. Meter komt. Wordt besloten monster aan te vragen». Voor het smeedwerk hebben de ontwerpers ongeveer 26 cent per kilo gerekend. De timmerlieden zullen het hout geheel en al voor hun rekening mogen bestellen, terwijl Mantel en Oudt de percenten zullen genieten van het hout dat zij aan het meubilair verwerken. Verder zullen er monsters van steen worden aangevraagd. Ook de manier van werken wordt voorshands bepaald: «eerst de kap ontleden, daarna een raam eruit om de muren te onderzoeken, vervolgens het achtergedeelte sloopen en in het tegenwoordige koor de balklaag leggen, om ten volle verzekerd te zijn tegen alle gevolgen, die bij mogelijkheid, zich zouden KUNNEN voordoen».
De begroting der ontwerpers wordt ook grondig bestudeerd. Ze komt «met uitzondering van het smeeden verfwerk, wat materiaal [aan]betreft, op een montant van ongeveer ƒ. 13.000,-».
Puin
Tekenend voor de tijd, waarin men leeft, is het besluit van kerkvoogden «om geen sterken drank op het bouwterrein toe te laten». Men denkt daarbij niet alleen aan het heersende drankmisbruik, maar ook aan de veiligheid van de arbeiders. Op voorhand wordt ook al een gedeelte van het te verwachten puin verkocht à 50 cent per wagen, maar nog niet meer dan 10 à 12 wagens, omdat men de rest wil reserveren voor het verharden van de Braakweg en de dammen in de weilanden der kerk. De nog bruikbare stenen worden afgebikt, de halve en slechte afgekeurd. Alles lijkt dus in kannen en kruiken en het grote werk kan beginnen: iedereen verheugt zich in de restauratie! Het is dan ook een enorme tegenvaller voor het kerkbestuur nu er een kink - en wat voor één - in de kabel komt.
Want wat is het geval? Wel de ontwerpers zijn «bij de ontkleeding van de kap en der muren tot de ervaring gekomen, dat een restauratie op den voet als door hun is voorgesteld moeilijk kan opgaan, wegens den slechten staat, waarin de spanten en ook de muren der oude kerk zich bevinden». Destijds hadden ze hoog opgegeven over de buitengewoon stevige constructie van kap, spanten en balken; nu blijkt bij nader onderzoek dat die stevigheid ver te zoeken is. Een door kerkvoogden en notabelen gehouden inspectie «aan de ruïnen van het oude gebouw, bevestigt volkomen het gevoelen der ontwerpers». Nu de zaken er zo bijliggen, wordt er ook niet verder getreuzeld of gedelibereerd: met algemene stemmen wordt «tot een algeheele vernieuwing besloten». Koorn krijgt uiteindelijk toch zijn zin!!
De nieuwe kerk.