Het middeleeuwse doopvont in de Nederlands Hervormde kerk
Door Jan Bonenkamp
Op een flinke terp in Hoogwoud staat een oude kerk, ooit katholiek, sinds de Reformatie Nederlands Hervormd. In de kerk bevindt zich een zeer oud doopvont. Lang werd gedacht dat het vont ooit was gebruikt bij een mislukte poging om hertog Radbod te dopen. Dit klopt niet met de feiten, maar zonder dat is het verhaal van het vont nog bijzonder genoeg.
Doop Radboud.
Al vroeg in onze historie is sprake van kerkelijke activiteit in Hoogwoud. Wie kent niet het verhaal van de mislukte doop van de Friese hertog Radbod (Radboud) door de Frankische missionaris Wulfram in de achtste eeuw! Mogelijk had deze een primitief kerkhuis neergezet in Hoogwoud, met gelegenheid tot dopen. Uniek in West-Friesland, want Radbod kwam ervoor met zijn gevolg uit zijn standplaats Medemblik. Radbod vroeg echter vlak voor de doop of hij na zijn dood 'tot zijn voorvaderen verzameld zou worden'. Volgens de leer van Wulfram zou dat niet zo zijn, omdat ongedoopten niet in de hemel zouden komen. Dat gehoord hebbende brak Radbod de plechtigheid af. Hij verbleef liever in het hiernamaals met zijn voorouders dan in de christelijke hemel. Overigens wordt Hoogwoud pas in de 15de eeuw genoemd als de plaats waar deze gebeurtenis zou hebben plaats gehad. Daarnaast worden ook Medemblik, Utrecht en Dorestad (Wijk bij Duurstede) genoemd. Een mooi verhaal met een hoog mythisch gehalte.
De graven van Holland en de Mariakapel
Onze West-Friese voorouders hadden hun zelfstandigheid lief. Graaf Willem II van Holland, tevens koning van het Roomse of Duitse Rijk, meende hier zijn gezag te kunnen uitoefenen, maar moest dat met zijn leven bekopen in de winter van 1256 nabij Hoogwoud. Deze gebeurtenis zette Hoogwoud op de kaart, maar de dood van deze koning werd de West-Friezen niet in dank afgenomen. In 1282 werden ze verslagen door zijn zoon graaf Floris V. Het lichaam van zijn vader was op een geheime plaats begraven. Toch vond Floris het terug. Op die plaats liet hij een kapel bouwen ter nagedachtenis aan zijn vader, toegewijd aan Maria, de Mariakapel. Onduidelijk is waar deze kapel gestaan heeft.
Volgens Adriaan Donker zou deze bij zijn museumboerderij hebben gestaan en hij liet er begin jaren zeventig een kapel bouwen. Ook de zuidelijker gelegen Willemshoeve spreekt tot de verbeelding maar archeologisch onderzoek levert ook daar geen bewijs. Er is echter nog een andere optie.
Een 15de-eeuwse kroniek van de Friese monnik Tabor vermeldt de huidige Nederlands Hervormde kerk als de door Floris gebouwde kapel. Dit lijkt de meest voor de hand liggende locatie. Duidelijk is wel dat het Roomse kerkbestuur van Hoogwoud in 1809 van de bovenstaande geschiedenis op de hoogte was. Men schreef toen aan het gemeentebestuur aldaar:
’Graaf Florens heeft het huis van den Vries, daar het lichaam van den koning (Willem) dus lang begraaven had gelegen, afgebrooken: en hy heeft ter zelver plaatze, in het dorp Hoogwoud, een kapel gebouwd ter eere van de H. Maagd Maria. Daarenboven heeft hy er zoo veele renten aan gemaakt, als er voor de plaats, en ’t eerlyke onderhoud van eenen Priester noodzaakelyk waren.’
In 1282 had Hoogwoud nog geen geestelijke, getuige de woorden van kroniekschrijver Melis Stoke: ‘anders ne waren pape noch klercke’.
De graven van Holland kregen het recht tot benoeming van een pastoor (collatierecht) en wilden in 1320 een tweede geestelijke in Hoogwoud aanstellen, mits beiden door de bevolking goed zouden worden onderhouden. De eerst bekende pastoor van Hoogwoud is Johannes Volpersz. Hij wordt genoemd in 1353. De Mariakapel was enkele jaren na de dood van Floris (1296) al gesloopt en begin 1300 werd een flinke kerk opgetrokken op een kunstmatige hoogte, opgetast uit laagjes zand en zavel op een laag veen, op de plaats waar nu de Hervormde kerk staat. Deze kerk werd merkwaardigerwijs niet meer toegewijd aan Maria, maar kreeg Sint Jan de Doper als patroon.
Foto van het schilderij dat Beerstraten van de kerk maakte.
Dopen in christelijke kerken
Jezus, de grondlegger van het christendom, geeft de doop de symbolische betekenis van geestelijk herboren worden door middel van water en geestkracht. Hijzelf gaf het voorbeeld door zich te laten dopen door Johannes de Doper in de Jordaan. Dit werd door de eerste christenen overgenomen en voortgezet. Dopen is een liturgische handeling bij het opnemen van nieuwe leden in bijna alle christelijke kerken en gemeenschappen. Een aspirantkerklid wordt daarbij, symbolisch schoongewassen, in de kerkelijke gemeenschap opgenomen. In de protestantse kerken is de doop in grote trekken gelijk aan die van de katholieke kerk. Zowel de doop door onderdompeling (baptisten) als de doop door begieting of besprenkeling worden er toegepast. In de begintijden van het christendom werd alleen de doop door onderdompeling toegepast. Later namen de oosterse Kerken de gedeeltelijke onderdompeling aan, terwijl de katholieke Kerk langzamerhand overging tot de doop door begieting of besprenkeling. Aanvankelijk vond de doop plaats in een rivier of plaatselijke bron. Sinds de 4de eeuw bouwde men in de kerk een bekken in de vloer van de doopkapel, waarin de dopelingen werden ondergedompeld. Ook werden, verbonden aan basilieken, aparte doopkapellen gebouwd, bedekt door een koepel en versierd met mozaïekwerk met motieven, ontleend aan de symboliek van de doop en gebeurtenissen uit het leven van Johannes de Doper. Na de 14de eeuw werd de doop steeds meer door begieting of besprenkeling toegediend en raakten de doopbekkens in onbruik. Ze werden in de loop der tijd vervangen door de doopvonten. Deze zijn meestal uitgevoerd in steen, maar ook wel van brons of geel koper en staan op een voet. Ze werden meestal geplaatst in een zijkapel van de kerk. In later tijden werd de doopkapel achter aan de kerk gebouwd. In het midden van een verlaagde vloer is dan meestal de plaats van het doopvont. Soms wordt de doopkapel gescheiden van de eigenlijke kerkruimte door een smeedijzeren hekwerk. In Noord-Holland zijn nog negen middeleeuwse stenen doopvonten te vinden, terwijl er in heel Nederland zo’n 160 geïnventariseerd zijn. Ze zijn in de meeste gevallen afkomstig uit twee productieplaatsen: de ateliers die zich bevonden in de buurt van de steengroeven in Bentheim en Namen. In Bentheim wordt zandsteen gewonnen, gelig, grauwgrijs, met grove structuur. In de buurt van Namen werd hardsteen gewonnen, fijn van structuur, lichtgrijs. Noord-Holland heeft nog drie authentieke middeleeuwse hardstenen doopvonten, waarvan de oudste in Hoogwoud, gedateerd eind 13de, begin 14de eeuw. De achtzijdige, licht gewelfde kuip staat op een korte, eveneens achtzijdige schacht, die weer rust op een vierkante voet. De overgang wordt gevormd door halve prisma’s. Op vier vlakken van de kuip staan enigszins verschillende koppen, die mogelijk de vier evangelisten voorstellen.
Zilveren doopschaal
Dit vont is mogelijk geplaatst bij de stichting van een onafhankelijke kerk in Hoogwoud; we denken dan aan die eerste kerk waaraan men in het begin van de 14de eeuw begon te bouwen.
Doopvont met smeedwerk.
In ere hersteld.
Tijdens de reformatie of als gevolg van instortingen of sloopwerkzaamheden uit de roerige geschiedenis van de kerk kwam dit vont op het kerkhof terecht en de brokstukken lagen daar nog in de eerste helft van de 19de eeuw. Een liefhebber van oudheden bood toen 150 gulden voor deze brokken, maar de koop werd op ‘hoog bevel’ verboden. Deze liefhebber was mogelijk de Hoornse kantonrechter Lucas Stokbroo, Heer van Hoogwoud, die er aan de Ramen te Hoorn een museum op nahield. Zijn ruime bod vestigde wel de aandacht op het vont. De brokstukken werden door een knap stukje smeedwerk weer bijeen gebracht en het pronkstuk werd na jaren van verguizing weer op waarde geschat en kreeg een mooie plaats in de kerk. Bij doopplechtigheden was het echter onhandig dat de kuip lek was. Daar werd een bijzondere oplossing voor bedacht.
Toen er tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 sprake van was, dat al het zilveren muntgeld bij de bezetter moest worden ingeleverd, kwam bij de kerkvoogdij van de Nederlands Hervormde gemeente te Hoogwoud het plan op om deze actie vóór te zijn en zelf in te zamelen. In verband hiermee wordt de naam van de heer Cor Kuiper, veehouder aan de Koningspade, genoemd. Zijn oorspronkelijke boerderij is in de jaren vijftig verbrand en in andere vorm herbouwd met op de grote deuren het opschrift ‘Naar buiten’.
Klaar voor dopen.
Het ingezamelde muntgeld is gesmolten en gegoten in de vorm van een schaal die in het (lekke) doopvont werd geplaatst om het gewijde doopwater op te vangen.
Om te voorkomen dat het kostbare voorwerp teveel in het oog liep werd het waarschijnlijk steeds goed weggeborgen. Als er dan een periode niet gedoopt werd, kon het gebeuren dat men niet meer wist waar de schaal te vinden was. Zo is die waarschijnlijk een periode zoek geweest. Gert en Nel Kuipers-de Jong hadden als kerkenraadsleden van de Hervormde Kerk van Spanbroek nauw contact met leden van de kerkenraad van Hoogwoud en zo kwam het dat bij een opruiming van een kast van de kerk in Hoogwoud enkele dozen en een kist met spullen als bijbeltjes en dergelijke, tijdelijk bij hen op zolder in hun huis in de Spanbroeker Buurt werden opgeslagen. Enige tijd later, in de jaren vijftig, kwam bij een grote schoonmaak die kist met ‘rommeltjes’ weer te voorschijn. Toen zijn vrouw Nel en hij wat verder keken, bleek onderin de kist, zorgvuldig in papier verpakt, een ‘pracht van een schaal’ te liggen. Zo kon de doopschaal met het bijzondere verhaal van het oorlogszilver weer herenigd worden met wat waarschijnlijk het oudste doopvont in Noord-Holland is. De zilveren schaal ligt veilig opgeborgen in de kluis van de kerk. Een paar weken geleden is hij daar uit gehaald voor een jonge dopeling.
De vont met doopschaal bij de doop van Joris Bakker in 2015.
Bij de laatste grote restauratie van de kerk is ook de ijzeren band verwijderd die de delen van het doopvont bijeenhield. Het doopvont is gerestaureerd en tot één geheel gelijmd. Maar het lekt nog steeds. Wie de kerk op de terp bezoekt zal na lezing van dit verhaal met andere ogen naar het oude doopvont kijken. De wetenschap dat vele generaties gedurende 700 jaar boven dit vont hun christelijk leven zijn begonnen, doet je beseffen dat we trots en zuinig op dit middeleeuwse monument in onze gemeenschap dienen te zijn.