Stichting Hoochhoutwout biedt u het heden en het verleden van de (vroegere) gemeente Hoogwoud (Hoogwoud, Aartswoud, De Langereis, De Gouwe, De Weere). De Stichting Hoochhoutwout heeft als doelstelling om de (vroegere) gemeente Hoogwoud in al haar facetten te belichten.

Muntvondst in Hoogwoud

 

Door Erica Middelburg

 

De Hoogwouder Harrie van der Meij heeft een aantal bijzondere trekken: hij volgt zijn intuïtie en hij is volhardend. Met die eigenschappen heeft hij in onze omgeving verschillende archeologische vondsten gedaan, zoals ten minste drie schervenconcentraties uit de dertiende eeuw. Daarin bevonden zich scherven van ‘kogelpotten’, kookpotten met een kogelronde vorm.

Ook vond hij, tijdens de verkaveling ‘De Gouwe’ scherven van standvoetbekers. De uitgezeefde grond bevatte net voldoende aan elkaar te passen fragmenten om een reconstructie mogelijk te maken. Die is nu in Museum Huis van Hilde in Castricum te bewonderen.

Harrie probeert ook de jeugd te interesseren voor de archeologie en hij vertelt op scholen over zijn bezigheden, bijvoorbeeld over de twee hele kleine, zeldzame muntjes die hij in 1995 en 1996 vond aan het noordwestelijke deel van de Koningspade. Ieder ander zou ze over het hoofd hebben gezien. Misschien komt het aardewerk een andere keer aan bod, maar nu gaan we eerst eens kijken wat er over deze muntjes te ontdekken valt.

Harrie van der Meij.
 

 

De eerste poging om iets terug te vinden gaat via Internet. Op één van de munten is het woord comes te lezen. Wikipedia zegt daar onder andere over: Comes is in de Middeleeuwen het Latijnse woord voor graaf. Met de zoektermen ‘graaf Holland munt’ komen er boeken in beeld, en daaruit de bovenstaande tekeningen. Uiteindelijk is de conclusie dat dit zeldzame middeleeuwse muntjes zijn van twee Hollandse graven, zelfs twee broers, Dirk VII en Willem I, uit de tijd rond 1200.

Andere vondsten

Muntvondsten in Holland en van graaf Willem I zijn zeer schaars. Eén werd er gevonden bij het St. Adelbertsputje bij Egmond. Toen C. van Hengel zijn boek over Hollandse munten schreef, 30 jaar geleden, waren er maar 7 stuks van dit type graaf Willem I-penningen aanwezig in diverse collecties. Numismatici, muntendeskundigen, noemen deze penningen bij voorkeur ‘kopjes’.

De omschriften vallen vaak een beetje van het kopje af, en ze zijn, soms ook door slijtage, niet goed leesbaar. Door vergelijking met soortgelijke, maar net iets anders geslagen muntjes kunnen de omschriften aangevuld worden. Het oorspronkelijk gewicht van de besproken kopjes is waarschijnlijk 0,7 gram. De gevonden muntjes zijn lichter als gevolg van slijtage (door gebruik), maar ook door uittredend materiaal (bij het lange verblijf in de bodem).

De toenmalige waarde van zo’n kopje is na zoveel eeuwen natuurlijk moeilijk vast te stellen, vooral omdat de verhouding van prijzen toen heel anders lag. Waarschijnlijk was het ongeveer een twaalfde dagloon van een vakman. De kopjes waren wettig betaalmiddel en zij bleven door hun hoge intrinsieke waarde (hoog zilvergehalte) in het buitenland vaak langer circuleren.

Primitief

Bij het zien van de muntjes is de eerste indruk dat ze wel erg primitief zijn. Er zijn munten bekend van bijvoorbeeld Alexander de Grote van rond 330 voor Christus, die veel secuurder zijn gemaakt. En het is ook bekend dat Romeinse marmeren beelden zijn herkend door ze te vergelijken met munten met daarop een goedgelijkend portret en de naam van een keizer. De afbeeldingen van koningen, bisschoppen, hertogen en graven op middeleeuwse munten, zijn geen portretten in de huidige betekenis. De graveur van de muntstempels had met de eenvoudige middelen die hem ter beschikking stonden nauwelijks de mogelijkheid om een gelijkend portret te maken, maar waarschijnlijk heeft hij het ook niet geprobeerd. Een figuur met een mijter, een kromstaf en een boek (de Bijbel) is een bisschop; door toevoeging van een naam en een titel werd duidelijk gemaakt welke bisschop werd bedoeld.

Voorbeeld van een penning waarvoor een gelijkend portret niet belangrijk werd gevonden. 
Zilveren denarius van Koenraad I, bisschop van Utrecht (1076-1099).
Op de voorzijde de Duitse keizer met kroon, scepter en rijksappel.
Op de keerzijde de bisschop met tonsuur (kruinschering) en kromstaf. Diameter 14 mm.

Een man met een zwaard was een wereldlijke heer; een hoofd met een kroon stelde de koning voor. Telkens werd door toevoeging van naam en titel duidelijk gemaakt wie de afgebeelde was. Pas in de 16de eeuw, veel later dan in Italië en Frankrijk, zou onder keizer Karel V op munten uit de Nederlanden weer een gelijkend portret verschijnen.

Munthervorming

Karel de Grote voerde tussen 790 en 794 een munthervorming door, die in West-Europa eeuwenlang van invloed zou blijven. De ruilhandel was te ingewikkeld geworden en er ontstond behoefte aan geld met een gegarandeerd vast gewicht en een vast gehalte aan edelmetaal. De uitgevende autoriteit, in dit geval Karel de Grote, gaf door de instempeling zijn garantie.

Het gewicht van een zilveren penning werd gesteld op 1,7 gram. Een penning was 1/240 van een Karolingisch pond (gewicht aan zilver). Dat pond van 240 penningen werd verdeeld in 20 solidi (schellingen), die elk weer 12 denarii (penningen) bevatte. In de loop der eeuwen ging het verband verloren tussen ‘pond’ als benaming voor een bepaald gewicht, en ‘pond’ als de naam voor 240 penningen.

Pond en schelling waren bij ons nooit munten, maar rekeneenheden. Vanaf de 11de eeuw waren pond en schelling alleen nog maar begrippen waarmee een aantal werd aangeduid, telwoorden dus. Pond=240, schelling=12. Naast de penning als munt was er ook de obool, een halve penning.

De penning was vergelijkbaar met de Engelse sterling (of penny) die in het jaar 1158 werd ingevoerd en die ook 1/240 deel van de gewichtseenheid Troy Pound was. Het uitgangspunt was gelijk, maar Engeland heeft verder z’n eigen koers gevolgd. Tot de overgang naar het decimale stelsel in 1971 werd het Engelse pond, nu als munt, net als in de middeleeuwen onderverdeeld in 20 shillings en een shilling in 12 pence. Prijzen werden weergegeven als L/s/d (librae, solidi, denarii: zoveel pond, zoveel shilling en zoveel pence). De waarde van de penny van 1158 is naar koopkracht vergelijkbaar met die van één pond nu.

Wereldlijke heren

Het muntrecht was onder de Karolingers strikt aan de koning voorbehouden. In de loop van de 11de eeuw kwam dat recht steeds meer in handen van plaatselijke machthebbers. Aan een deel van hen had de Duitse keizer dat recht officieel verleend, bijvoorbeeld in 1040 aan de bisschop van Utrecht en zijn opvolgers. Maar omdat met het slaan van geld goed verdiend kon worden, gingen ook andere, veelal wereldlijke heren op eigen gezag munten slaan. Een gevolg was, dat er allerlei penningen werden geslagen, die niet alleen verschilden in uiterlijk, maar ook in gewicht. In de meeste munthuizen van bisschoppen, hertogen en graven werd het gewicht verlaagd, zodat uiteindelijk ieder gebied een penning met een ander gewicht sloeg. In contracten moest niet alleen worden aangegeven hoeveel er betaald moest worden, maar ook in welke soort penning: een Keulse penning was wel 2½ keer zoveel waard als een Utrechtse.

De vroegste grafelijke munten

De vroegste munten die kunnen worden toegeschreven aan de graven van Holland, zijn geslagen onder Floris I (1049-1061). Ook Dirk VII heeft gemunt. De muntplaats is niet bekend, maar Dordrecht is een goede mogelijkheid. Voor die plaats zou de bisschop van Utrecht in 1064 een muntrecht hebben ontvangen, maar hij had daar nog geen gebruik van gemaakt. Bisschop Boudewijn zou dit recht in 1195 omwille van de vrede aan zijn neef Dirk VII hebben overgedragen. Mogelijk werd bij gebrek aan goed geoutilleerd muntpersoneel in Dordrecht een eerste oplage zelfs geslagen door bisschoppelijke munters.

De gevonden munten

 

  • Het kopje of de penning van graaf Dirk VII

 

Gezien de diameter - 13 mm. - en het gewicht - 0,5518 gram - van onderstaand muntje dat Harrie van der Meij heeft gevonden gaat het om een penning en niet om een obool (of een halve penning). Er zijn vijf verschillende varianten penningen van Dirk VII bekend. Het betreft hier (naar de indeling van Van Hengel C. 8-1) een zilveren kopje (of penning of denarius) van Dirk VII, graaf van Holland (1190-1203).

Omschrift voorzijde: +THEODRIC tussen twee parelranden.

Omschrift keerzijde: +HOLLANT COMES tussen twee parelranden; COMES betekent graaf.

Afbeelding voorzijde: borstbeeld met gravenmuts (kijkend) naar rechts, zwaard in rechterhand. Er is een sieraad om de hals of mogelijk wordt de gravenmantel gesloten met een fibula. De afbeelding van de graaf doorbreekt het omschrift aan de onderzijde.

 

Afbeelding keerzijde: kort gevoet kruis, gekantonneerd met teruglopend de letters P A X en een achtpuntige bloem/ster; het geheel binnen het omschrift en de parelranden.

Het getrokken zwaard is een teken dat de graaf zelf recht spreekt. Graven verschenen in hun functie van rechter in die tijd gewoonlijk met getrokken zwaard in de vierschaar, de vier ‘geschoren’ (gespannen) touwen, de plek waar recht werd gesproken. Sindsdien is een zwaard het symbool voor het vonnis in de rechtspraak.

Het gevoete kruis op de keerzijde (dat overigens lijkt op het Tempelierskruis en ook op het Maltezer kruis) werd door christelijke prinsen doorgaans geplaatst op hun oorlogsbanieren, wapenrokken en hun munten. In die tijd was het nog niet in zwang om het grafelijk wapen daarvoor te gebruiken.

  • Het kopje of de penning van graaf Willem I

 

Het andere muntje is uit vrijwel dezelfde tijd en wel van Willem I, graaf van Holland (1203-1222) en de broer van Dirk VII. Het is opnieuw (naar de indeling van Van Hengel C. 11-1) een kopje (of penning of denarius), zilver, diameter 13 mm, gewicht 0,5034 gram.

Omschrift voorzijde: WILLEM tussen twee parelranden

Omschrift keerzijde: HOLLANDIA X tussen twee parelranden

Afbeelding voorzijde: borstbeeld (kijkend) naar rechts met pothelm en opgeheven zwaard (op dit muntje niet meer zichtbaar), het omschrift tussen de parelranden gedeeltelijk doorbrekend. Er zijn twee varianten: de pothelm versierd met drie blokjes of (in dit geval) met drie andreaskruisjes. Boven op de helm een cirkel met in het midden een stip. Het is niet helemaal duidelijk waar het symbool voor staat; één van de bronnen, J.J. Grolle, spreekt over een zon.

Afbeelding keerzijde: kort dubbellijnig kruis (zgn. short cross, naar Engels voorbeeld), gekantonneerd met vierbladige roosjes en binnen het omschrift tussen de parelranden als initiaalteken ook een vierbladig roosje (variaties daarop zijn een kruisje, een andreaskruisje, of een dubbele cirkel met stip).

Historische context

Dirk heeft vele geschillen uitgevochten. Eén daarvan was tegen zijn jongere broer. Teruggekomen van een kruistocht, bestreed Willem zijn broer de grafelijke rechten, en gesteund door de (West) Friezen, hield hij strooptochten in Holland en Kennemerland. Dirk had in het zuiden zijn handen vol aan de ‘Vlaamingen’ en hij stuurde zijn vrouw, gravin Adelheid als ‘Veld-Overste’ naar de (West) Friezen. Ze behaalde de overwinning ‘door de onverwagte en ontiidige vlugt der Boeren van Winkel en Nieuwdorp, niet zonder vermoeden van êr med geld door de wakkere behendigheid der Hollandse Graavinne toe gekóft te ziin’. Willem werd tevredengesteld met het graafschap van Oost-Friesland en hij kreeg inkomsten uit de grafelijk tollen ‘te Geervliet (daar te dien tiide de voornaamste en vetste Inkomsten voor den Graave vielen) drie honderd ponden ’s jaars.’

   

De opvolging van Dirk VII in 1203 was omstreden. Zijn dochter van 17, de onmondige Ada, was de aangewezen opvolgster. Dirk had zijn broer Willem als voogd en zaakwaarnemer willen aanwijzen, maar de dood kwam te snel. De weduwe, gravin Adelheid, wilde de directe opvolging zeker stellen voor haar dochter. Ze liet Ada zéér snel trouwen met graaf Lodewijk van Loon, ‘ ’t gene ergerlijk was, dat de Bruidlof gehouden wierd éér men de Uitvaard van ’s vaders lijk bezorgd hadde en terwiil de dood-kist in ’t Bruidlofs huiz nog boven de aarde stond’. Willem kwam naar Holland om de laatste eer te bewijzen aan zijn overleden broer, maar door de listen van Adelheid kreeg hij geen vrijgeleide en moest hij vluchten. De edelen waren over dit alles zeer misnoegd en ze besloten hun steun te geven aan Willem, ‘dien een heete trek tot Regeeren was ingeschaapen’. Ada raakte in die woelige tijd gescheiden van haar man en moeder in een bezet Leiden, later werd ze verbannen ‘naar Teksel’ waar zij stierf binnen een jaar na haar vaders dood. Lodewijk van Loon, die door zijn huwelijk recht had op het graafschap, gaf het niet zo maar op, maar uiteindelijk is hij verdreven. Willem I heeft zijn grafelijke titel, met de steun van de edelen, dus onwettig bemachtigd.

Bronnen:

- DE GOUDE EN ZILVERE GANGBAARE PENNINGEN DER GRAAVEN EN GRAAVINNEN VAN HOLLAND, in èr egte stand en waare weezens vertóónd en behandeld, en med één korte beschrijving der  PRINSELIIKE LEEVENS-BEDRIIVEN, opgehelderd door KORNELIS VAN ALKEMADE. Te DELFT gedrukt bi ANDRIEZ VOORSTAD, in het jaar 1700. Koninklijke Bibliotheek.

 

- Geld door de eeuwen heen. Geschiedenis van het geld in de Lage Landen. Bert van Beek, Hans Jacobi en Marjan Scharloo, fotografie Kees Jansen. Pampus Associates, Amsterdam.

 

- De munten van Holland in de 13e eeuw. C. van Hengel. Drukkerij Vonk, Zeist.

 

- Met dank aan dhr. Kees Zwaan (assistent beheerder Provinciaal Depot voor Archeologie- Regionale Economie en Erfgoed) voor zijn informatie uit J.J. Grolle - De muntslag van de graven van Holland tot 1434 deel 1

 

- Deel I van: De Vaderlandsche Geschiedenis aanschouwelijk voorgesteld ten dienste der jeugd, Gebr. Binger, Amsterdam, 1860.

 Website designed and build by

deanluma logo shade xsmall