Jan Koeten:
Herinneringen aan Aartswoud Deel 3
Door Cees Modder †
Enkele jaren geleden mocht ik een verhaal kopiëren van Jan Koeten. Hij had het geschreven in 1940 over alles wat hij had beleefd en nog wist van Aartswoud vanaf 1880 tot 1940. Er waren meer mensen die dat deden, denk aan Dirk Pijper uit Opmeer die niet alleen verzen en gedichten maakte, maar ook over Opmeer het een en ander opschreef. Aan Pieter Bossen die toen de kronieken schreef over de dorpen Aartswoud en Hoogwoud en natuurlijk aan Olfert Schermer met zijn kroniek over Hoogwoud. Deel 1 van Koetens herinneringen publiceerden we in onze uitgave van 2013 Groot Werk, deel 2 in de uitgave van 2014 Oude Rechten.
Melken.
Hoofdstuk V
De Landbouwers
In hoofdzaak werd het veehoudersbedrijf uitgeoefend, door de boeren meestal met eigen personeel. De meesten hadden er wel een stukje bouwland bij dat dan diende voor eigen gebruik benevens voor wat bieten voor de koeien en pastinaken voor de paarden. Ook werd er wel wat haver gerst en tarwe verbouwd, waarvan het stroo ook weer ’s winters in de stallen werd gebruikt.
Deze menschen hadden het ook bijna een geheel jaar druk. Tweemaal per dag melken en zelf kazen, hetgeen ook lang niet zoo vlug ging als tegenwoordig. Nog zien ik ze staan soms vier tegelijk het wei uit de kaaskoppen gevuld met wrongel te duwen. Daarna de doeken en in de handpersen verder behandelen, in ’t zout of pekel leggen en daarna op de kaasborden laten beharden. Dit werd meestal door de vrouwen en meisjes gedaan, daar de mannen naar het land moesten om daar te werken. Mest slechten, stekelen, greppelen, kroozen en rietkappen en niet te vergeten de hooitijd moest gebeuren. Ja de hooitijd was de drukste tijd. Het maaien geschiede met de gewone zeis, doch hiervoor kwamen veelal Geldersche arbeiders die er zeer bekwaam in waren en dan bij een combinatie van boeren maaiden. Verder moest alles met de hark en vork geschieden, zooals keeren walen maken, rooken zetten en later per paard en wagen thuis halen, hetzij in de berg of op klampen. Ook hier kwam het op vakbekwaamheid aan. Deze periode duurde ongeveer zes weken en de meesten hadden voordien tijd een hooier bij. Het boter maken geschiede door een karn met een lange stok er aan, die op en neer werd bewogen. Dit werd uitgevoerd door mannen daar het niet gemakkelijk ging. Was de karn af zoo men het noemde dan was het weer de vrouw die door kneden, de resten karnemelk er uit persten. Nadat er wat zout werd door gemengd, werd het op een koele plaats neergezet en later opgekopt en in een botertijn geplaatst om op de markt te Hoorn te worden verkocht. Eigenaardig dat men sprak van Hoornsche en Alkmaarsche koppen, die dan ook werkelijk verschilden in gewicht. De kaas werd wanneer zij rijp was afgeschrapt en geolied en zoo ging de boer gewoonlijk om de veertien dagen naar de Medemblikker kaasmarkt om ze te verkoopen. Denk niet dat deze zuivelproducten minder waren dan de tegenwoordig. Smaak en kwaliteit waren onberispelijk en met zorg behandeld. De uiterste zorg werd dan ook aan de zuivel besteed, want de boer streefde er naar de hoogste prijs te ontvangen. Was het hooi thuis dan werd dat herdacht door het eten van warme bollen, door de bakker en zorgvuldig in wollen doeken en trommels verpakt afgeleverd. Deze werden genuttigd met boter en stroop en gold als een tractatie. Er waren zelfs boeren die er warme bollenpannen op na hielden om ze toch vooral maar op temperatuur te houden.
Jan v.d. Woude begon met boeren.
De koeien werden toen nog met de hand gemolken. Een goeie melker molk dan 6 koeien per uur.
Na de hooitijd werd de mest op het land gebracht en geslecht, wat ook eenige tijd duurde daar dit tusschen de melktijden moest gebeuren. Zooals men uit het bovenstaande kan opmaken was het boeren niet zoo gemakkelijk. Er bestond hier een bouwplaats “Vooruitgang zij ons doel” of ook wel “de Gouden ploeg” genoemd. Deze behoorde tot een combinatie van landbouwers o.a. Reindert Kuiper uit de Groetpolder, Jan Vel van hier en nog eenige anderen. Bedrijfsleider was Piet Ott. Hij was zoo ongeveer 30 H.A. Groot. Hier vonden dan ook steeds eenige arbeiders werk. Er werd in hoofdzaak wit zaad verbouwd behoudens een klein percentage karwei en paardebonen. Wanneer het rijp was, werd het aan schelven op het erf gezet en dan kwam er herfstdags een locomobiel met hekelmachine om het zaad te dorschen. In de beginne trok dit veel bekijk, doch later was het gewoon. Zoo ging het leven eens gerusten landman genoeglijk en tevreden heen. En nu, als er iets is veranderd en in snel tempo, dan is het toch zeker wel in de landbouw en veehouders bedrijf het geval. Eerst verrezen er in bijna alle dorpen kleine kaasfabrieken waar men zelf de melk heen bracht en daar geheel werd bereid tot kaas en boter en later kwamen de groote fabrieken, waarvan ik U wil wijzen op Aurora te Opmeer en Westfriesland te Lutjewinkel. Men zet de bussen met melk maar bij de poort en ze komen met wei gevuld weer thuis, terwijl het geld in zakjes netjes word thuis bezorgd. Zoo lijkt het of het boeren geen kunst meer is, als men maar goed kan melken en toch geloof ik dat er nog genoeg is te doen als men een veehoudersbedrijf naar behoren wil leiden, daar er veel meer gevraagd wordt voor de practijk. Ook wat de landwerkzaamheden betreft is er een buitengewoone omwenteling teweeg gebracht. Werd voorheen de gier niet opgevangen en liep deze maar gewoon in een sloot, thans bevind zich bij iedere boerenplaats een goede ierkelder met mestplaat. Deze gier wordt in een tank gepompt en zoo veel mogelijk door een sproeier die aan de tank bevestigd is, gelijkmatig over het land verspreid. De kunstmest al eveneens door een meststrooier. Voor het fijn maken van de gewone mest bediend men zich ook al van een machine getrokken door een paard.
Mest uitrijden om het daarna te kunnen slechten.
Alle boeren maaien zelf met machines, het wordt gekeerd, op walen gehaald door de gecombineerde en met schuiven op hopen gezet. Daarna komen de hooikrossen en het paard trekt de gehele rooken, waar te voren touw lengen omheen zijn gelegd er op. Thuis gekomen wordt het hooi, hetzij door het paard of een electrische motor op de berg of de klamp gebracht. Zoo kan men zien hoe alles verandert en de persoonlijke arbeid wordt vervangen door machinale en gedreven door motorische kracht.
Hooi ging op ruiters.
Ook ten opzichte van het veevervoer is er veel veranderd. Koeien, paarden en stieren werden loopende naar de markten in Hoorn, Alkmaar, Purmerend en de Beemster vervoerd, hetzij door de boeren, hetzij door personeel. Ook waren er speciale veedrijvers, die het als een vak beoefenden. Wij noemen in dit verband, Simon Heinis, Piet Mienis en anderen. Met de groote najaarskoemarkt, gebeurde het meermalen, dat er koppels koeien ons dorp passeerden van meer dan vijftig of zestig stuks. Deze werden dan uitgemolken bij slager Silver, waarvoor in ruil de drijvers dan brood en vleesch ontvingen. Ook hierin kwam verandering en thans wordt al het vee in speciale veeauto’s vervoerd waar door het fris en goed aan de markt komt, wat wel een reuze verbetering is geworden.
Hooien.
Hoofdstuk VI
De Waterschappen
Bouw nieuwe zeesluis. Polderbestuur is op inspectie.
Er bevinden zich hier vier polders benevens twee groote waterschappen te weten:
De Weelpolder met een belastbare opbrengst van 41.96.09 H.A. Droogemaakt in 1856. De bemaling geschiede door een windmolen die het water in de boezem van de Vier-Noorder-Kogge loosde. Molenaar was Frans de Beurs.
De Braakpolder heeft een belastbare oppervlakte van 61.03.52. H.A. De droogmaking dateert van 1631. Ook hier was de bemaling door een windvijzelmolen die het water ook loosde in de Vier-Noorder-Kogge. Watermolenaar was Maarten Bruin.
De Kolk van Dussen is belastbaar groot 91-44-23 H.A. Ook hier was de bemaling met een windvijzelmolen en waterlozing in de Vier-Noorder-Kogge. Drooggemaakt in 1641. Watermolenaar Jaap de Beurs.
De Bedijkte Boezem is groot 18.94.56 H.A. Bemaling een windvijzelmolen. Molenaar Willem Hartog.
De Amerikaanse windmolen welke is geplaatst na de sloop van de houten bemaling van de Weelpolder.
Nu is ook deze vervangen door electrobemaling welke geheel automatisch werkt.
Als onderbestuurslichaam van de Vier-Noorder-Kogge wiens zetel te Medemblik was in het bestaande Koggehuis trad hier op de Banne Hoog en Aartswoud, die voor de regeling van het water zorgde en de lasten inde. De belastbare opbrengst was 2131-75-29 H.A. De bemaling geschiede door drie groote zware windvijzelmolens, die het water loosde in een maalkolk behoorende aan de Ned. Herv.Kerk alhier. Verder werd het door een sluis in de zee gespuid. Als molenaars fungeerden Pieter Moeijes, Jan Burger en Pieter Visser. Wanneer en hoe er gemalen moest worden werd aangegeven door de z.g. ameraal te Lambertschaag welke werd bediend door Trappel welbekend.
Het water van Geestmerambacht ging door de sluis langs het kanaal naar Kolhorn en zoo vervolgens in zee. Door dat dit water een veel te langen weg moest maken, ontstonden er vele onaangenaamheden, vooral in de lagere gedeelten. Men besloot daarom in 1884 een zeesluis te Aartswoud te maken, hetgeen een groote verbetering werd. Dit werk duurde ongeveer twee jaar en gaf voor onze plaats veel vertier en gewin. In 1894 werd het thans nog bestaande Stoomgemaal door Geestmerambacht gebouwd, waardoor de waterafvoer weer werd verbeterd. Als machinisten traden hier op K. Drost, F. Mienis en thans E. List die steeds de machines mede door vaste personeel in keurige welstand houden. Toen men echter begon met de Zuiderzeewerken, moest men ten behoeve der uitwatering van Geestmerambacht wederom een kanaal maken naar Kolhorn om wederom door die zeesluis het water te spuien. Toen dan ook op 21 Augustus 1930 de Wieringermeer droog viel was alles weder in orde.
In alles is echter groote verandering gekomen, n.l. alle windmolens van de vier polders zijn vervangen door z.g. windmolens die veel beter voldoen. De Banne Hoog en Aartswoud is opgeheven. De Koggemolens zijn gesloopt evenals de zeesluis en de maalkolk in bouwland veranderd. De steenen glooiingen uit de dijken zijn uitgebroken en grootendeels fijn gemalen tot verharding der wegen. Te Medemblik zijn twee groote watergemalen gebouwd, waardoor men het water voldoende machtig is.