Van boerenkazers naar de coöperatieve melkfabriek Aurora
Deel 2
Door Martien Hoogland
Alleen de oudste inwoners herinneren zich nog de kleine kaasfabriekjes in Hoogwoud en Opmeer. Deze werden uiteindelijk door Aurora opgeslokt, met als laatste De Hoop in de Weere in 1940. Recentelijk is haar geschiedenis beschreven, maar bij nadere bestudering blijken er wel vijf fabrieken in de gemeente te hebben bestaan. En elk van deze fabrieken blijkt uniek. De Eendracht uit Aartswoud (1887) is de oudste kaasfabriek in West-Friesland terwijl De Toekomst aan de Langereis (1893) de eerste Naamloze Vennootschap op coöperatieve basis was in deze regio.
De Hoop uit de Weere (1901) was de enige boterfabriek op het platteland van West-Friesland. Verder waren De Eendracht en De Hoop Naamloze Vennootschappen met respectievelijk tien en drie aandeelhouders terwijl De Gouw (1901) en De Onderneming uit Opmeer (1904) particuliere fabrieken waren.
Deel 1 van dit verhaal publiceerden wij in onze uitgave van 2015, Nieuwe Wegen.
Kaasfabriek De Toekomst aan de Langereis.
De Toekomst aan de Langereis
Op 7 februari 1893 werd de Coöperatieve Vereniging tot bereiding van Kaas, genaamd De Toekomst opgericht. De acte werd ondertekend ten huize van comparant T. de Beurs en met Klaas Meevoer (koopman en manufacturier aan de Langereis) en Pieter Kos (winkelier aan de Langereis) als getuigen. De acte was opgemaakt door notaris Gottmer uit Obdam en geeft een prachtig inkijkje in de werking van de fabriek. De fabriek heeft tot doel de verwerking van de melk van de leden, maar ook niet-leden kunnen melk leveren (artikel 2). De Vereeniging telt 31 oprichters die elk aandelen kopen, die het kapitaal van de coöperatie zal vormen. De 31 leden kochten in totaal 107 aandelen van elk 15 gulden, namelijk Corn. Groot met 18 aandelen; T. de Beurs met tien aandelen; Pieter Kooij met negen aandelen; Klaas Silver met zeven aandelen. Verder hadden twee leden zes aandelen; een lid vier aandelen; vijf leden drie aandelen; dertien leden twee aandelen en zes leden een aandeel (artikel 19). Het aantal aandelen behoort samen te vallen met het aantal koeien. De leden hebben stemrecht op de jaarlijkse algemene vergadering en wel naar rato van hun aantal aandelen: een, twee of drie aandelen = een stem; vier, vijf of zes aandelen = twee stemmen en meer dan zes = drie stemmen (artikel 35). Leden zijn verplicht de melk te leveren van zoveel koeien als zij aandelen hebben in de vereniging (40). Niet-leden die melk leveren betalen daarvoor vijf gulden per jaar voor elke koe (41). Elke maand maakt het bestuur een balans op en stelt een melkprijs vast (42). Elke algemene vergadering legt het bestuur rekening en verantwoording af over de resultaten van het jaar en onderzocht door de cie. Van toezicht (43). Mocht er geld overblijven dan wordt dat aan de leden uitgekeerd naar verhouding van de hoeveelheid geleverde melk (43). Winst en verlies worden over de leden omgeslagen naar verhouding van hun aandelen (44). Het kapitaal der vereniging bestaat uit de inbrenggelden der leden verkregen uit de koop van aandelen (20). Een lid is verplicht tot het nemen van minstens een aandeel en tot het betalen van entreegeld (21). Overdracht van aandelen aan een ander kan alleen met instemming van de algemene vergadering. Een uittredend lid heeft geen recht op een uitkering uit het reservefonds (28). Het reservefonds is opgericht voor dekking van eventuele verliezen en wordt bijeengebracht uit een deel der baten (29). Voor de kosten van oprichting, gereedschappen, etc. zal geld geleend worden, voor zover de inbrenggelden onvoldoende zijn (30). De leden zijn hoofdelijk aansprakelijk voor deze lening. Het domicilie van de vereniging is ten kantore der vereniging aan de Langereis (3). Het dienstjaar vangt aan op 1 mei van elk jaar (5). Leden der vereniging zijn de oprichters en allen die in het vervolg als leden zullen worden aangenomen. Nieuwe leden hebben dezelfde plichten als de oprichters (6). Lidmaatschap wordt formeel verkregen door ondertekening van het register van de vereniging (7). Dit register wordt gehouden op het kantoor van de vereniging en is opgesteld naar voorbeeld van de regeling der coöperatieve vereniging uit 1876 (17). De algemene vergadering beslist over toetreding van leden (7). Voor aanvragen lidmaatschap ook (8, 9, 10). De vereniging wordt bestuurd door een directeur en vier commissarissen, te benoemen in een algemene vergadering door en uit de leden (11). Elk lid dat meer dan een aandeel in de vereniging heeft is benoembaar. Elke 1 juli van het jaar treedt een der bestuurders af, volgens een op te stellen rooster; hij is herkiesbaar. Het bestuur is verantwoordelijk voor het dagelijks beheer van de vereniging (13) en de directeur leidt de algemene vergadering (14). Toezicht op het bestuur is in handen van een cie. van toezicht, gekozen door de algemene vergadering (18). De algemene vergadering besluit over bezoldiging van het bestuur en het aannemen van ondergeschikt personeel (15, 16). Opzet van de algemene vergadering (31, 32, 33, 34). Stemming is bij meerderheid van stemmen of bij een aantal belangrijke zaken bij 2/3 meerderheid van stemmen (37).
Particuliere kaasfabriek De Gouw.
De eerste kaasmaker van de Toekomst was Jacob Brouwer. In 1900 overleed zijn vrouw Maartje Ewoud en werd een memorie van successie opgemaakt. Het echtpaar bezat een huis in Oude Niedorp (800 gulden) maar woonde aan de Langereis, waarschijnlijk in een huurhuis. Verder bezat het echtpaar voor 150 gulden aan roerende goederen en voor tien gulden aan contanten. Op de Rijkspostspaarbank in Winkel stond 1000 gulden en op de Nutsspaarbank in Hoogwoud nog eens 800 gulden aan spaargeld. Bij C. Habermann uit Hoogwoud had men een rekening van f 32,34 voor manufacturen. In totaal bezat het echtpaar een bedrag van 1964 gulden en 52 cent. In 1913 was J. de Vries kaasmaker van de fabriek. In april van dat jaar verzocht directeur Kooij om de bestaande verwarming door waterketels te veranderen door een stoomketel. Deze vergunning werd door het college van B & W van Hoogwoud in mei 1913 verleend.
De Gouw
In 1899 richtte C. Pijper (zoon van de burgemeester van Hoogwoud) aan de Gouwe, samen met C. Hille uit Oude Niedorp, een particuliere fabriek op. Deze Hille was mogelijk de vader van J. Hille de aannemer die in 1919 De Prinses in Ursem uitbouwde. De Gouwe was in 1912 wel aangesloten bij de Bond en betalende naar vetgehalte. In de jaren 1920 nam veehouder Klaas Slagter de fabriek over. In deze periode leverden de tuinders Teun Groot en Roen Hoogland woonachtig aan het Groene Wuiver ook aan deze fabriek.
Op 6 november 1899 werd koninklijke goedkeuring verleend aan de oprichtingsacte van de zuivelfabriek de Hoop.
Dit gebeurde op aanvrage van Matthijs Kuijpers, boekhouder van de fabriek.
De Hoop in de Weere
In november 1899 zetten vier comparanten bij notaris Gottmer in Obdam hun handtekening onder de oprichtingsacte van een Naamloze Vennootschap genaamd De Hoop. Dit waren Cees Groot en zijn vrouw Ariaantje Klaver, Dirk van Diepen en M.T. Kuijpers, koopman te Abbekerk. Deze acte had op 6 november de Koninklijke Goedkeuring gekregen en was ondertekend namens koningin Wilhelmina woonachtig op paleis Het Loo. De N.V. droeg de naam Zuivelfabriek De Hoop. Het doel van de N.V. was de fabrieksmatige bereiding van kaas, boter en andere zuivelproducten in de ruimste zin, gemaakt uit de melk van de aandeelhouders. De N.V. kon ook melk kopen van andere personen. Artikel 2 meldt dat het maatschappelijk kapitaal van de N.V. 6000 gulden zou bedragen, verdeeld in dertig aandelen van elk 20 gulden. De N.V. wordt bestuurd door drie personen, namelijk een directeur tevens voorzitter (C. Groot), een secretaris-penningmeester (Kuijpers) en een bestuurslid (Van Diepen). De eerste benoemingen waren voor een periode van tien jaar. De aandelen worden uitgegeven op naam, doorlopend genummerd en door de directeur & voorzitter en secretarispenningmeester ondertekend. Bij verkoop hebben de overige leden voorkeur tot koop voor de som die elk jaar door het bestuur als waarde wordt vastgesteld. De vennoten brachten ieder een aandeel in het onroerend goed sectie c nummer 542, groot vier are en 39 centiare. Op dit terrein werd de fabriek gebouwd. De bezoldiging wordt bepaald door de aandeelhouders. Er wordt minimaal tweemaal per jaar vergaderd. Het boekjaar vangt aan op 1 november en binnen een maand na het einde van het boekjaar worden een balans en winst- en verliesrekening opgesteld. Deze stukken behoren veertien dagen ter inzage te liggen. Na vaststelling van de winst- en verliesrekening wordt de winst verdeeld onder de aandeelhouders.
Werknemers van de Hoop met in het midden Duif Buis en rechts Piet Konijn.
Besluiten worden genomen met 2/3 meerderheid. Van 1 tot 6 aandelen is een stem; van 6 tot 10 aandelen zijn twee stemmen en 10 of meer aandelen is drie stemmen. Over de inrichting van de fabriek wordt helaas niets vermeld. Opmerkelijk is dat De Hoop een boter- fabriek was. Dit was de enige boterfabriek op het platteland van West-Friesland. In 1882 was al wel een boterfabriek in Hoorn opgericht, waar volgens het jaarverslag van de gemeente Hoorn twaalf mensen werkten. In mei 1901 verzocht M.T. Kuijpers aan het college van B & W van Hoogwoud toestemming tot plaatsing van een krachtwerktuig in zijn fabriek ter bereiding van boter. Deze vergunning werd niet meteen toegekend daar G. Portegies bezwaren naar voren bracht. Op 13 juni 1901 gaf Kuijpers nadere toelichting voor B & W en kreeg hij toestemming voor het karnen van boter met een door stoom gedreven werktuig. In november 1906 verzocht M. Kuijpers, directeur van de zuivelfabriek De Hoop, om toestemming voor de vervanging van zijn krachtwerktuig voor de aandrijving van de boterkarn.
Op 4 januari 1919 werd de Memorie van Successie opgemaakt van M. Kuijpers, overleden op 14 juni 1918.
Kuijpers was schuldig bedragen van 25608 en 7914 gulden aan de Boerenleenbank te Abbekerk (als kassier);
van 542 gulden een de Twentsche Bank en van 8836 gulden aan de zuivelfabriek de Hoop,
als secretaris boekhouder (nummer 2222 archief Haarlem).
Het zou gaan om de vervanging van het stoom-gedreven werktuig door een benzinemotor met 2 PK met elektrische ontsteking. B & W stelde de beslissing uit daar de stukken onvolledig zouden zijn. Op 18 januari 1907 werd toestemming gegeven. Het aandelenbezit was nog ongewijzigd bij het overlijden van Kuijpers in 1918. In zijn memorie van successie staan tien aandelen genoemd met een waarde van 2000 gulden. Verder had Kuijpers een bedrag van 8800 gulden van De Hoop in gebruik, waarschijnlijk de reserves van de fabriek. Op 3 augustus 1919 overleed ook Dirk van Diepen. Zijn tien aandelen in De Hoop werden op 1200 gulden gewaardeerd. Dirk bezat een boerderij met 38 hectare land ter waarde van 103.000 gulden; aan roerende goederen 21.478 gulden; aan contanten 1100 gulden en verder schuldbekentenissen van de Nederlandse staat en landhuur van zijn schoonzoon Willem Langedijk. Zijn actief bedroeg 177.935 gulden. Zijn passsief bestond uit een lening van 30.000 gulden aangegaan in 1902 bij de verzekeringsbank Kosmos in Zeist. En verder een rekening van 10 gulden bij dokter Pool; van 44 gulden bij Kuijpers uit de Weere voor manufacturen; van 100 gulden bij slager Rood; van 100 gulden bij timmerman W. Schutte; van 397 gulden bij voerhandelaar W. Appelman; van 332 gulden aan belasting over het jaar 1919/20; van 720 gulden aan oorlogswinstbelasting over 1918; van 139 en 58,80 gulden aan belastingen voor de verdediging I en II; van 144 gulden aan grondbelasting; 446 aan polder- en bannelasten en 100 gulden aan hoofdelijke omslag. In totaal bezaten Dirk en zijn vrouw Maartje Neefjes 144.844 gulden. Waarschijnlijk is na het overlijden van Van Diepen de fabriek overgegaan in handen van alle leveranciers van De Hoop. En ging de fabriek over op kaasmakerij. Dirk Klaver herinnerde zich dat in de jaren dertig in het bestuur van De Hoop de leden veehouders Klaas Braak, J. Oomes en D. van Diepen jr. zitting hadden, terwijl Bram Kuijpers (zoon van M.T. Kuijpers) de uitbetaling regelde. Kazer was Roen Hoogland geholpen door zijn vrouw en verder de jongens van Knijn of Bancras. Leveranciers waren vooral boeren uit De Weere, een dertigtal dacht Dirk. De kaas werd op de Alkmaarse kaasmarkt verkocht door veehouder C. Groot, terwijl vrachtrijder Mulder uit Hoogwoud de kaas vervoerde. Uitbetaling gebeurde per gewicht en pas later naar vetgehalte. In de jaren dertig kreeg je 4 tot 5 cent per liter en in 1940 (het jaar van Dirks trouwen) wel tien cent. De fabriek werd tijdens de Tweede Wereldoorlog op last van de Duitse bezetter gesloten. Vele boeren gingen naar de coöperatie Aurora maar Dirk koos voor De Prinses, een particuliere fabriek gevestigd in Ursem.
Deze foto is van na 1919. De boterfabriek was al omgeschakeld naar een kaasfabriek.
De Onderneming in Opmeer
In 1904 werd aan de Waterkant in Opmeer de kaasfabriek De Onderneming opgezet. Initiatiefnemers waren de veehouders Klaas Laan en Dirk Saal. Laan boerde op een boerderij met 16 hectare land aan de Pade te Opmeer en breidde zijn bezit uit tot 32 hectare door koop van land van buurman Simon Smit en van land in de Lage Hoek. Daar ging zoon Piet (1895) boeren. Laan dreef vanaf 1910 een kunstmesthandel in Opmeer die werd opgeheven met de komst van Koenis in 1924. Mede-eigenaar Saal huurde aan de Koningspade een boerderij met 33 hectare land van de particulier Van Lennep uit Amsterdam. Deze had de boerderij in 1888 gekocht uit de nalatenschap van Klaas Conijn. Saal was bestuurslid van de Bank tot het Nut van het Algemeen in Hoogwoud. Verder komt hij in enkele notarisacten voor als crediteur van bedragen van 1000 gulden. Saal onderhield het contact met de protestantse leveranciers van de fabriek, zo vertelde me Piet Laan. De Onderneming had maximaal honderd leveranciers. In de winter had men de meeste klanten omdat de koeien dan weinig melk gaven zodat het voor boeren niet de moeite was om te kazen. In het voorjaar gaven de koeien weer veel melk en gingen de grote boeren weer zelf kazen. De kleine veehouders en de bouwers bleven in de zomer wel leveren. De Onderneming produceerde dagelijks gemiddeld 200 kazen, maar in het voorjaar haalde men wel 400 stuks.
Zuivelfabriek De Hoop in de Weere met in het midden beheerder Roen Hoogland en rechts van hem zijn vrouw Duif Buis.
Het kaasmaken gebeurde door een kaasmaker en een knecht, terwijl zoon Piet in de drukke tijd meehielp. De melk werd in een lange metalen bak gestort waar deze met warm water op de juiste temperatuur werd gebracht. Dat water stroomde om de bak en werd met stoom verwarmd. Vervolgens werd de melk in kaasbakken gedaan, waarvan er drie in de fabriek stonden: één grote en twee kleine. Het doorhalen gebeurde waarschijnlijk nog met de hand. De kaasmassa werd in stukken van 4 pond gesneden en in zetters gedaan, die drie uur onder de pers gingen. Wanneer de kazen de juiste vorm hadden, gingen ze enkele dagen in de pekelbak. Daarna werden ze in het pakhuis opgeslagen om te beharden. De klanten zaten in Hoogwoud, Opmeer, Spanbroek tot in Obdam en Spierdijk aan toe. Het waren losse leveranciers die vrij waren om al dan niet te leveren. De eerste jaren brachten de boeren hun melk zelf naar de fabriek, waar de melk gewogen werd. Later werd de melk opgehaald door een drietal melkrijders waaronder ene Koenis. De melk werd alleen ’s ochtends opgehaald. Laan rekende zestig cent voor de verwerking van 100 liter melk. De melk werd dus niet gekocht, zodat Laan geen risico liep bij slechte kaasprijzen. De administratie was een hele rekenarij, waarbij zoon Piet werd ingezet. De geleverde hoeveelheid melk moest kloppen met het aantal kazen dat hij uitbetaald kreeg. Een kaas kwam overeen met twintig liter melk. De boeren werden elke twee weken betaald. De boeren bewaarden de avondmelk op de boerderij en roomden deze af voor het bereiden van boter. Deze werden in kopjes van een pond gedaan en verkocht op de markt van Hoorn. Laan liet dit doen door de vrouw van handelaar Dirk Mulder uit Hoogwoud.
Kaasfabriek De Onderneming Opmeer.
Laan hield de kwaliteit van de melk in de gaten. Soms liet hij de geleverde melk controleren door Scheij van het proefstation te Hoorn, wanneer hij een boer ervan verdacht water bij de melk te doen. Soms mocht een boer een periode niet meer leveren. Ook was de fabriek lid van het kaascontrolestation te Hoorn die regelmatig een keurder langs stuurde en de kaas van een stempel voorzag. Maar er werd nog niet uitbetaald naar vetgehalte. Laan ging om de paar weken naar de kaasmarkt in Alkmaar en verkocht daar een paar duizend kazen per keer. Soms hielp Mulder uit Hoogwoud met het transport. In Alkmaar kwamen vanaf negen uur de kaashandelaren langs. Dan begon het handjeklap alvorens de koop beklonken werd. Daarna werd de kaas in de waag gewogen en ging Laan met het weegbriefje naar de handelaar voor de afrekening.
In ons volgende jaarboek publiceren we deel 3 van dit verhaal, met nog veel meer informatie over kazen op de boerderij, melkfabriek Aurora en de kwaliteit van de kaasproductie.