Stichting Hoochhoutwout biedt u het heden en het verleden van de (vroegere) gemeente Hoogwoud (Hoogwoud, Aartswoud, De Langereis, De Gouwe, De Weere). De Stichting Hoochhoutwout heeft als doelstelling om de (vroegere) gemeente Hoogwoud in al haar facetten te belichten.

Herinneringen van Pé en Duw Groot

Deel 1

Door Martien Hoogland

Eind jaren zestig had mijn vader Maarten Hoogland een kaartersrondje met bakker Oostrom, Dirk Jonker en Piet Vlaar, die getrouwd was met Duw Groot (geboren in 1919). Elke winterse dinsdagavond paften de mannen de kamer blauw met hun bolknakken van merken als Willem II, Ritmeester Riant en Agio. Verder werd een borrel genoten, een citroenbrandewijn met suiker of een jonge jenever. Na afloop van een potje pandoeren werden de kaarten neergelegd en werden praatjes gemaakt. Ademloos volgde ik achter in de kamer dit schouwspel vanaf de stoel naast de kachel. Eens in de maand kwamen de vrouwen mee en Duw genoot van die avonden. Op een keer noemde ze haar oudere broer Pé die in Poeldijk woonde. Pé was in 1948 getrouwd met Truus en ze gingen een kamer huren in het oude huis van architect Vlaming. Daar woonden diverse gezinnen die één wc deelden terwijl de ratten in de sloot zwommen. Na het aanbod van een baan als elektricien met huis in Poeldijk vertrok het gezin in 1949 naar het Westland. In juli 2009 ging ik erheen en werd er hartelijk ontvangen. Pé was met 93 jaar nog steeds kras en dat gold zeker voor zijn vrouw Truus Groot. Ik stuurde de tekst van ons gesprek naar Pé en kreeg in 2015 van zijn dochter zijn herinneringen terug, die Pé op papier had gezet.

 

Piet Groot - vader van Hannes.

Marijtje Groot-Reuzenaar uit Opmeer - de moeder van Hannes - overleden 1933.

 

Op 26 juli 2017 bezocht ik Duw die net, op 98-jarige leeftijd, naar Zandhove was verhuisd. De was hing buiten te drogen en het huis was aan kant. Samen pluisden we de fotoboeken door. Zus Jaan, geboren in 1912, had met haar man schoolmeester Gerard Bak in het renteniershuis aan Herenweg 11 gewoond en na diens dood in 1955 aan Herenweg 13. Haar zussen Geertje en Marie betrokken het renteniershuis, gevolgd door Dirk Schouten de zoon van Marie. Jaan was ondertussen naar Zandhove verhuisd, waar ze op honderdjarige leeftijd haar heup brak. Sindsdien is ze bedlegerig. Ook broer Kees woont daar op 96-jarige leeftijd. Broer Hil Groot ging na zijn trouwen met Ida Braakman aan de Molenstraat wonen. Genoeg stof dus voor een verhaal.

Een goed begin

Vader Hannes Groot was van gegoede komaf. Hij was de zoon van Piet Groot en Marijtje Reuzenaar uit Opmeer. Schoonvader Johannes Reuzenaar woonde aan Breestraat 15 in Opmeer en bezat verder de boerderijen Opmeerder Pade nr 4 en in Hoogwoud Zuideinde 44 (tegenwoordig Herenweg 48) en het renteniershuis Zuideinde 42 (tegenwoordig Herenweg 46). Marijtje erfde dit bezit en ging met haar man aan Zuideinde 44 boeren. In 1916 liet Piet een kap achter de rentenierswoning bouwen en werd de boerderij in tweeën gedeeld. Hij en Marijtje gingen aan Zuideinde 42 wonen, samen met kinderen Dorus en Geertje. Zoon Hannes en Jansie Groot gingen aan Zuideinde 44 boeren. Hannes werd actief in het verenigingswerk in Hoogwoud. Zo was hij vanaf 1916 secretaris van de R.K. Land- en Tuinbouw Bond en in de twintiger jaren de tweede secretaris van zowel de katholieke kiesvereniging als de boerenleenbank en onvolprezen secretaris van het katholieke zangkoor.

‘Me ouders zaten vanaf hun huwelijk in 1910 op een huurboerderij in Spierdijk Noord’, zo begint Pé zijn herinneringen. Deze boerderij bevond zich vlak naast de spoorbaan Heerhugowaard-Hoorn. Moeder Jansie Klaver was ook van goede komaf. Als meisje had ze een mooi rijpaard waarop ze als amazone nog op foto vereeuwigd is. Toen ze trouwde nam Arie van Diepen uit Spierdijk dat paard over. Jansie had één broer (Hillie) die op elfjarige leeftijd was overleden. Jansie erfde de boerderij van haar ouders en kon een bedrag van 50.000 gulden inbrengen in haar huwelijk met Hannes Groot. Ik ben op 17 januari 1916 geboren met een lichte navelbreuk, vervolgt Pé. Ik werd ingeschreven in de gemeente Obdam. In mei 1916 verhuisde ons gezin naar Hoogwoud. Mijn ouders kregen acht kinderen en na elke twee jongens volgde een meisje. Het negende kind, een meisje, werd doodgeboren. Het was 30 maart 1930. Dat vonden we erg jammer. Na een kindermis in de kerk droeg buurjongen Klaas van Diepen haar kistje naar de begraafplaats. Zijn vader, bakker Van Diepen, bracht altijd brood bij ons.

Hannes Groot en Jansie Groot-Klaver.

 

Zuideinde 44

De boerderij aan Zuideinde 44 (tegenwoordig Herenweg 48) telde vier woonruimtes, gelegen aan weerszijden van de gang. Links van de gang bevond zich een mattenkamer waar de kleding van het gezin werd opgeborgen. Daar kleedden we ons aan, wat vooral op zondag een gebeurtenis was. De mattenkamer liep over in een opkamer met een bedstee voor logees, een trap en daaronder een kelder. Daar werden in de herfst de peren, appelen en mispels van de boomgaard bewaard, evenals inmaakspullen zoals dertig flessen bessensap. Vanuit deze opkamer kwam je in de dars en vandaar op de koegang. Op de koegang was moeder Jansie vaak te vinden. In drukke tijden hielp ze Hannes met het melken van de koeien. Op de vuurduvel bakte ze pannenkoeken en kookte ze het fruit van de boomgaard om dit in te maken. Verder deed ze er de was. Om de veertien dagen een grote kuip en twee kleine kuipen en de andere week een kleine was. De kuipen werden gevuld met heet water waarna de was werd gestampt. Haar zonen hielpen daarbij. De kleine kuip duurde een kwartier en de grote kuip twintig minuten. Daarna gingen we om halfnegen naar school, zo schrijft Pé. Later kreeg moeder een wasmachine die je met de hand moest draaien. Rechts van de gang bevond zich de woonkamer waar het gezin in de winter verbleef. Daarnaast bevond zich de rode kamer met een rood karpet op de vloer en een dressoir van glad rozenhout dat Jansie van haar moeder had geërfd. In een kast stonden twee porseleinen serviezen, een gewone en een mooie van een Engels merk en gemaakt van dun roze porselein met een gouden randje. Volgens dochter Duw hingen er ook rode fluwelen gordijnen voor het raam. Pronkstuk was een tafellaken met een afbeelding van Onze-Lieve-Heer en de twaalf apostelen. Het duurde uren om dat laken te strijken. Het was een erfstuk van de ouders Klaver.

In de rode kamer werd eens per jaar een gastdag gehouden, meestal in september, na de hooitijd. Er kwam vooral familie van vaderskant, zoals ome Dorus en tante Geertje, die naast ons woonden en ome Kees en tante Grietje die aan de Opmeerder Pade boerden. Deze ooms en tantes kwamen om halfelf, met de kapwagen. Het paard droeg een leren tuig met mooie koperen elementen. De jassen werden opgehangen aan een grote kapstok op de koegang. De heren gingen in kleermakerspak met een gestreepte broek en een zwarte jas, een gouden ketting op de buik en een bolhoed op. De vrouwen droegen nog kap en dek en gouden oorijzers. Het waren net goudklompjes, volgens Truus. Ook in de kerk droegen ze deze sieraden. Als de vrouwen in de voorste banken zich voor de preek omdraaiden dan blonken hun sieraden in het licht dat door de gebrandschilderde ramen naar binnenviel. Moeder Jansie droeg oorbellen met een gouden hangertje met sierstenen en omhuld met haar van haar overleden broertje.

1957. Zuideinde D26. Hier woonden broer en zus Dorus en Geertje Groot.

 

Gastdagen

Die dag begon met koffie, gevolgd door een middagmaal dat op het ‘staltje’ was bereid op petroleumstellen met elk vier pitten. De maaltijd bestond uit soep, aardappelen en koelappen, gehaald bij een slager in Hoorn. Deze werden eerst kort gebraden en sudderden dan een paar uur op het stel. Verder peren, appelmoes en ten slotte bitterkoekjespudding in de vorm van een vis. Jaan van ome Kees deed de afwas. Na de maaltijd volgde advocaat met slagroom, boerenjongens met brandewijn of bessensap gemaakt van de aalbessen uit de boomgaard. De heren dronken gebeide jenever van het merk Gorter. Omstreeks halfvier vertrok het gezelschap weer. Deze gastdagen werden ook nog gegeven door de opvolger van Hannes en Jansie, namelijk zwager Cees Schouten en zijn vrouw Marie Groot. Cees kocht de boerderij in 1933. Buurmeisje Mien Kaijer diende er omstreeks 1936 als serveerster. Dit was een erebaan en ze ging dan gekleed in een zwarte jurk en een half wit schort. ’s Ochtends ontving Mien de vrouwen die voorom kwamen. Ze pakte hun jassen aan en legde hun hoeden op een hoedenplank. De hoeden waren mooi, soms met een lint. Oudere vrouwen droegen op de gastdag nog de kap en dek. De mannen kwamen met het rijtuig achterom. Daar tuigde de arbeider de paarden af, wreef ze droog met een doek en stalde ze op de dars. Hij hing ook hun rijjassen aan een kapstok. Het waren duffelse jassen met een voering van geruite wollen stof die gekocht waren bij Otto van Os of door een kleermaker op maat waren gemaakt. De mannen droegen gleufhoeden of hoge hoeden. De ene gast was deftiger dan de andere. Schouten had twee mooie kamers, gescheiden door een schuifdeur. De verste ruimte was een pronkkamer waar een vitrinekast stond met achter een glazen deur een mooi servies, bestaande uit porseleinen kopjes en kristallen glazen. De kast had een ronde boog waar foto’s en Delfts blauwe borden op prijkten. De ochtend begon in de pronkkamer met koffie en taart. Na de koffie ruimde Mien het koffieservies af en werd een borrel genomen. De mannen dronken jenever uit een bruine fles of boerenjongens. Ze schonken zelf in en rookten daarbij dikke sigaren zodat de hele kamer blauw stond. Deze kwamen uit een grote doos gekocht bij Jacob Groot uit Hoorn wiens naam op de doos stond. Mannen en vrouwen zaten door elkaar en praatten over koetjes en kalfjes. Daarna werd er gegeten aan de grote tafel in de woonkamer. Het blad kon je uit elkaar trekken. Aan het plafond hing een kroonlamp met wel twintig lampjes. De maaltijd werd bereid door vrouw Stroomer die hiervoor was ingehuurd. Ze was de Duitse vrouw van schoenmaker Stroomer die ook bij Cor Donker van de NoorderPade (de vader van Adriaan) werkte. In Hoogwoud woonden diverse Duitse vrouwen, die allen goed konden koken. Om twaalf uur werd een maaltijd opgediend. Begonnen werd met soep uit een grote soepterrine. De hoofdmaaltijd bestond uit aardappelen met spek en het beste van het beste vlees, zoals rollade. Schouten had zelf een varken in het vat. Het toetje was pudding met warme bessensap. Mevrouw Stroomer ruimde af en Mien hielp met de afwas. Het servies werd heel voorzichtig afgewassen, in een sop gemaakt van Sunlight zeep. Deze werd in een klopper gedaan en daarmee klopte men het water op zodat het ging schuimen. ’s Middags koffie of thee met bonbons, gemaakt door Ringers uit Alkmaar. Het was het duurste van het duurste en was door de vrachtrijder uit de stad meegenomen. Voor melkerstijd gingen de gasten weer weg. Mien reikte de jassen en hoeden aan en kreeg dan een fooi, variërend van een dubbeltje tot een kwartje of zelfs een gulden. Er waren tien tot twaalf stellen en op een dag ontving ze 4 tot 5 gulden wat een groot bedrag was. Mevrouw Schouten betaalde haar niet, maar vroeg wel of Mien van iedereen geld had gehad.

Op deze foto uit 1928 zien we rechts de brug naar Zuideinde 42, tegenwoordig Herenweg 44 en 46. 
De woning met daarachter de in 1917 gebouwde stolp werd bewoond door de ouders van Hannes Groot.

 

Twee bul zand

Achter de boerderij stond een schuur, gescheiden door een straatje van gele klinkers. Het straatje liep tot aan de stroomsloot de Diering. Daar bevond zich een boenhok en stroomafwaarts twee wc’s, een hoge voor onze ouders en een lage voor de kinderen. Dit straatje werd elke zaterdag geschrobd en ingezand. Het zand kwam uit Zandwerven en kostte twee gulden vijftig per twee bul. Sommige boeren haalden het zand voor de buren en reden dan met twee driewielde karren achter elkaar. Die karren hadden een lange voorstaart waar je op kon zitten. Wat deed deze jongen, die ging op die staart zitten. Maar de leidsman werd zo kwaad dat ik eraf sprong en me tegen de kar stootte. Zo kwam mijn been onder het wiel terecht. Het was niet gebroken maar gekneusd dus kon ik niet naar school. Thuis kroop ik rond en na vier weken kon ik weer naar school. In de schuur werd gekaasd, wat gebeurde in de maanden mei tot oktober. In de winter werd de melk opgehaald door een fabriek. De eerste melkrijder kwam met paard en wagen uit Schagen, maar voor welke fabriek hij reed is onduidelijk. Een keer wilde een motorrijder hem passeren op de brug over de Dieringersloot en kwam met zijn hoofd tegen het lamoen van het paard aan. Hij overleed ter plekke. Vanaf 1921 haalde vrachtrijder Loos van Aurora de melk op. Zijn vrachtauto was aan de voorkant verlicht met twee carbidlampen maar had achter geen verlichting. In het voorjaar gingen de koeien van stal en werd de stal schoongemaakt. De spatschutten gingen twee of drie dagen de sloot in om goed te weken terwijl onderhand de stal werd schoongemaakt met kokend sodawater. Daarna plaatsten we grote schutten tussen gang en stal. Deze liepen tot aan het plafond. Het kazen begon in het voorjaar wanneer de koeien veel melk gaven. De avondmelk ging in een koeler met een dubbele metalen wand waar koud water doorheen werd gepompt. De volgende ochtend werd alle melk in de koeler verwarmd tot de juiste kaastemperatuur, met water dat in een grote ketel op een houtvuur verwarmd was. Daarna ging de melk in de kaastobbe en werd stremsel toegevoegd. Daarna haalde Hannes de melk door met een koperen hek en als de wrongel brokkelig werd, liet hij de wei via een kraan onderuit de tobbe weglopen. Deze kortwei, ofwel dunne wei, verschilde van de langwei die de boer van Aurora terugkreeg. Deze was sliertig. Daarna werd de overgebleven wrongel in de kaaskoppen gedaan, die bedekt was met een neteldoek. Zo kwam de kaas glad uit de kop. In totaal gemiddeld 10 kazen per dag, vierpondertjes, maar in het voorjaar zowat een kaas per koe. Het vat werd ongeveer drie uur onder de pers gezet, zodat de resterende wei eruit liep. Er stonden 7 of 8 persen en onder elke pers ging een kaas. Met een gewicht werd druk uitgeoefend. Daarna werden de kazen gezouten en op planken in de schuur gezet. Moeder Jansie waste elke dag de neteldoeken. Om de veertien dagen reed Hannes met de bakwagen naar de Hoornse kaasmarkt. De bakwagen stond in de dars evenals de machines voor de hooibouw. In de schuur achter de boerderij werden het paard gestald en de varkens gehokt. In de winter lag er brandhout en veevoer zoals voerbieten en hooi.

Gezin Hannes Groot en Jansie Groot-Klaver - vlnr staand Kees - Pé - Piet en Hil. 
Zittend Joop - Duw - vader Hannes - Arie - moeder Jansie en Sjaan.

 

Catechismus

De lagere school telde drie lokalen, met juf Van Diepen voor de eerste en de tweede klas, meester Groentjes voor de derde en vierde klas en hoofdmeester Wegdam voor de vijfde en zesde klas. In elke klas stond een kachel, waar de kinderen in de winter na de schoolmis hun brood opaten. Ze hadden brood mee omdat ze nuchter moesten zijn voor de communie. Volgens Duw werd de wc in de school doorgespoeld met een emmer gevuld met water afkomstig van de waterput die zich op de speelplaats bevond, maar volgens Pé zou er al een wc met waterspoeling zijn. Elke dinsdag kwam pastoor Ruijter naar school om de catechismus, ofwel de Lering te geven. Hij begon bij de hoogste klas. Het was een grote, zware vent en traditioneel gekleed, met grote witte boorden die uit zijn mouwen staken. Een keer deed vriend Willem Luiken lacherig over deze boorden. Hij werd uit de bank gehaald en als straf achterin de klas gezet, op knietjes. Ook Pé moest lachen en belandde op dezelfde plaats. Pastoor Ruijter stuurde een deel van de meisjes uit Hoogwoud naar de meisjesschool in Spanbroek. Meisjes en jongens behoorden volgens hem gescheiden te worden. Dat heeft trouwens niet lang geduurd en zus Duw herinnerde zich dat niet. Pé herinnerde zich de affaire met pastoor Ruijter over de plaats van het koor. Het was 1926. Ruijter wilde het orgel verplaatsen, maar dat werd het kerkbestuur te gek. Ze schreven een brief aan de bisschop, die Ruijter uit zijn functie onthief. Ruijter werd in 1927 opgevolgd door pastoor Bitter uit Zeeland die geen aparte meisjesschool wilde. Buurman Piet Schilder van Zuideinde 40 was bevriend met vader Hannes. Elk dinsdagavond kwam hij langs om naar de radio te luisteren en de kinderen Groot werden dan naar bed gestuurd. De radio stond in de kamer en had de vorm van een ronde hoorn. Hannes was abonnee van een net, waarvan de broers Nipshagen uit De Weere de centrale beheerden. Ze kwamen langs met de abonnementen, voor één enkele gulden per maand. Het gezin Groot luisterde verder naar Jo Vincent en Louis van Tulder (die bekend waren van hun uitvoering van de Matthäus Passion) en naar de missiepreken van pater de Greve (dat was op zaterdagavond) en naar de lijdensmeditatie in de vastentijd. Meester Wegdam was dirigent van het koor en buurman Jan Schilder was een organist. Hij was een begenadigd speler en als hij op zondagen het register openzette, dreunde de hele kerk. Hannes was een beste zanger, net als broer Kees, maar die kon minder goed wijs houden. Daarom was vader voorzanger bij de mis van Perosi die altijd op hoogtijdagen (Pasen, Pinksteren en Kerstmis) werd gezongen. Wegdam leerde het koor ook de Gregoriaanse mis volgens Kuiper, met het Kyrie Eleison en het Gloria en de Franse mis.

Het gezin Groot was goed katholiek. Op de schoorsteenmantel in de kamer stond een beeld met Jezus aan het kruis, geflankeerd door beelden van Jozef en Maria en een Heilig Hart lichtje. Aan Maria werd in de maanden mei en oktober speciale aandacht besteed. Na het avondeten knielde het hele gezin Groot naast de stoel en werd onder leiding van vader de rozenkrans en de litanie van de heiligen gebeden. Vader was in zeven minuten klaar. Bij onweer liep moeder met een wijwatertak door het huis. De eerste communie vond plaats in de tweede klas, op een zondag. De kinderen oefenden in de kerk. De dag was feestelijk en de familie kwam na de mis langs en bleef eten. De communicant kreeg een kerkboekje, mogelijk gekocht bij de koster die ook bidprentjes verkocht. Het vormsel kreeg Pé toegediend door bisschop Aengenent. Hij doopte zijn duim in het heilig Oliesel en plaatste een kruis op het voorhoofd van de vormeling.

Piet en Hil Groot als Sinterklaas en zwarte Piet. 
De jongere kinderen uit het gezin waren onder de indruk van het optreden.
Ze gingen ook overal naar toe in het dorp om hun kunsten te vertonen.

 

Sinterklaas

Op mijn zesde ging Pé voor het eerst naar de kerk, samen met Piet en Hil, die misdienaar waren. De kerkdeuren stonden open en er stond een prachtig altaar maar ik dacht dat Sint-Nicolaas daar stond. Wij werden vroeger zo bang gemaakt, dus ik durfde niet de kerk in. Hil moest me naar huis brengen. Later ging het beter. Thuis moesten we voor Sinterklaas bidden en we waren zo bang als een rot want wij hadden weer wat uitgehaald. Deed je dat, dan was het weer een poosje rustig. We legden schoenkousen bij de schoorsteen en als we uit bed kwamen zaten er pepernoten of chocolade beestjes in onze kous. Op school vertelden we dat Sint-Nicolaas was geweest. Eerst speelde vader voor Sinterklaas. Om een uur of acht kwam hij over de lange koegang aanlopen. Later namen Piet en Hil het over. Hil was zwarte Piet en die heette Kniekat en was 365 jaar oud. Wij geloofden dat helemaal. En op een middag zou zwarte Piet te zien zijn bij ons op de zolder. Vanuit school gingen we met een heel stel jongens en meiden naar ons huis. De darsdeuren gingen open en jawel daar stond zwarte Piet boven op de zolder onder een dakraam. Wij maar bidden en een sinterklaasliedje zingen. Op 8 à 9-jarige leeftijd werd ons verteld dat het Piet en Hil waren. Ze gingen overal naar toe in het dorp. Later gingen Joop en ik voor Sinterklaas spelen. Op een keer vroeg ik Joop om mee naar Hannes de Boer te gaan want die woonde vlak bij ons en had een stel kinderen, vijf meiden en twee jongens. Achterom liepen we de gang in en rammelden aan de deur van de woonkamer. Daar kwam moeder de vrouw en die had in de gaten dat wij het waren. Die werd zo kwaad dat wij moesten maken dat we wegkwamen.

Kapper De Graaff verkocht allerlei maskers en wij kochten er een van Sinterklaas en een bombakkes van zwarte Piet. Kosten 35 cent. Thuisgekomen zei vader: ‘Dat is veel te duur breng ze maar terug.’ Nou wij terug, het was al donker en wij de zaak in. ‘Mijn vader zei dat ze te duur waren’, maar de kapper nam ze niet terug. ‘Je moet ze terugnemen anders slaan we alles kort en klein.’ Maar er zaten al mensen in de zaak en het praatje ging dat die joôs van Hannes Groot de kapperszaak in mekaar hadden geslagen. Vader kwam daar ook te scheren voor 10 cent en te knippen voor 15 cent. Bij thuiskomst zei hij: ‘Wat hebben jullie nou weer uitgehaald.’ Het was wel niet zo, maar het praatje ging wel. Op woensdagmiddag voetbalden broer Joop en ik met andere jongens vaak op het schoolplein en het was altijd Hoogwoud tegen Opmeer. Toen we een keer om halfvier naar huis gingen, stond de kerkdeur open. Ik zei: ‘Joop ga mee dan gaan we de toren in.’ Wij naar boven en na een poosje hadden we het bekeken en liepen de trappen weer af naar beneden. Maar de deuren waren gesloten. ‘Nou’, zeg ik tegen Joop, ’we snijden er een touw af en we laten ons zakken.’ Dat kon niet want die deuren waren ook op slot. Toen zijn we de klok gaan luiden. Nou dat was wat. De hele buurt stond overeind. Koster Jan Niele kwam en de pastoor natuurlijk. En Jan deed de koordeur open en daar stonden wij dan. Inwendig moest hij wel lachen want alle dorpelingen kenden mekaar. Toen wij thuis kwamen vroegen mijn ouders wie er dood was. Dat wisten wij ook niet. Maar al gauw kwam mijn vader achter de toedracht van het klokgelui, want hij was zestig jaar lang koorzanger.

Kattekwaad

Wij, de ‘joôs van Hannes’, hingen met de jongens van Rood, Blauw en van smid Groot vaak rond bij de viersprong. Daar stonden twee lindebomen, een pomp en de cafés Breed en Modder. Er gebeurde altijd wat. De paardenstallen van de cafés werden al niet meer gebruikt maar bij Breed hing een aanplakbord van de gemeente bij de staldeuren, die altijd openstonden. We hingen aan die deur om de hoed van passanten te pakken. En wie kwam er toen aan, de commies van het dorp. Deze kwam bij burgers langs wanneer ze hun belastingen niet hadden betaald. En hij gaf nog bekeuringen ook. En hij had altijd een hoed op. Nietsvermoedend raakte die man zijn hoed kwijt en kwaad dat hij was. Maar ja, hij wist niet wie het gedaan had. Wij stonden in de stal van Breed en aan de andere kant andere jongens. Wij lachen natuurlijk. Ook gingen we ’s avonds aanbellen. We staken een stopnaald in de stopverf van het raam. Aan de naald zat een lange draad garen, die via de klepel van de bel liep naar de plek waar je zat. Het was acht uur ’s avonds, donker en wij gingen aan de overkant zitten. En dan heel voorzichtig trekken aan het garen en jawel daar kwam iemand naar buiten. Niks te zien. Die man ging naar binnen. Nou, wij weer trekken en daar kwam hij weer. Weer niets. Hij begon te schelden. Wij trokken dan het garen uit de naald om dan heel voorzichtig weg te wezen. Zo waren we veel bezig. We waren thuis met zijn achten en dan gebeurde er ‘welderes’ wat. Een keer haalde ik bij kruidenier Mol boodschappen en op de terugweg reed ik iemand ondersteboven. Het was avond en ondanks het licht op mijn fiets had ik niemand gezien. Alleen de kruispunten waren verlicht. Gauw reed ik door naar huis. Een half uur later kwam er iemand bij vader aan de deur om te zeggen dat zijn vrouw ondersteboven gereden was. Dat was onze buurman Hannes de Boer. Het was wel hartstikke donker, maar hij had gezien dat ik het was. Zijn vrouw was in de slootkant gevallen en had een hoofdwond opgelopen. Ik moest onze huisdokter Pool erbij halen, een bekende dorpsdokter. De wond genas nogal gauw. Buurman Hannes en zijn zus Hil handelden in ouwe spullen die op het erf opgeslagen stonden. Zoals een ouwe poepdoos. Die hingen we vlak voor Pinksteren in een perenboom vooraan de weg. De kerkgangers zagen dat natuurlijk en zo ging het praatje. Wie zal dat gedaan hebben. En al gauw kregen die joôs van Hannes Groot de schuld, ‘die zallen dat wel gedaan hebben.’ Een keer liep ik uit school en zag een steen liggen. Ik was nogal een steengooier en gooide die steen in de heg. Niet vermoedend dat hij door de ruiten van een boer in zijn kamer zou vliegen. We schrokken ons rot en ik wegwezen, maar mijn vriend bleef staan en daar kwam die boer naar buiten en vroeg wie het gedaan had. Nou, Pé Groot. Mijn vader niet blij want het was een grote ruit en het kostte hem acht gulden.

Einde van deel1.

 

 Website designed and build by

deanluma logo shade xsmall