De kippenboeren van Hoogwoud en Aartswoud – Deel 2
Door Jan Bonenkamp
In mijn jeugd was het heel normaal dat bij de meeste huishoudens op het achtererf wel ergens plaats was voor wat hokken voor konijnen, een toom kippen en soms ook wel een geit. De producten als melk, vlees en eieren werden dankbaar gebruikt in de vaak grote gezinnen. Wie nu hier rondfietst kan de woningen met een kippenhok erbij misschien wel op de vingers van één hand tellen.
In onze uitgave van vorig jaar Ieder ’t zijne is deel 1 gepubliceerd van mijn artikel over de kippenboeren in Hoogwoud en Aartswoud. In dit deel beschrijf ik de bedrijven van Jaap Beerepoot, Dorus en Theo Koopman, Siemen Deken en de familie Ruig.
De legkippenhouderij van Jaap Beerepoot, Koningspade 25
Jaap Beerepoot trouwde in 1947 met Annie Wijnker. Ze woonden aanvankelijk in het werkmanshuisje dat hoorde bij de boerderij van vader Gert Beerepoot en moeder Neeltje Beerepoot-Heddes van Koningspade 23. Jaap had timmerman willen worden, maar de oorlog en het overlijden van zijn vader in 1942 zorgden ervoor dat die wens niet gerealiseerd werd. In 1947 ging hij met Annie zelfstandig boeren en kochten ze van moeder Neeltje 8 koeien, 1 paard, 1 pink, 2 melkemmers en nog diverse boerenbenodigdheden. Ook kochten ze in fasen stukken land tot in totaal 6,3 ha. Jaap bouwde eigenhandig een winterstalling voor hun vee. Timmeren deed hij nog steeds graag, daarin bijgestaan door zijn broer Antoon, met wie hij tot diens dood een bijzonder hechte band had. In 1951 werd een trekker aangeschaft waarmee Jaap ook ging loonwerken.
De kippen verschijnen in 1955 op het bedrijf, in het begin aangeschaft als ééndagskuikens, opgefokt tot leghennen in een zelfgebouwde schuur, verhuizen ze eenmaal volwassen naar hokjes op een deel van het land. De echte scharrelkippen dus!
In 1960 wordt de eigen woning op het perceel Koningspade 25 gebouwd, met daarbij de koeienstal en enkele bijgebouwen voor trekker stalling, hooiopslag en plaats voor de auto. De veestapel bestond uit 14 koeien en wat jongvee.
Voor de kippen werden in de loop der tijd op het erf 5 schuren bijgebouwd; de nieuwe generaties werden aangeschaft als ‘jonge hennen tegen de leg’.
Op deze foto uit ongeveer 1960 zien we vlnr onbekend - Elly - Annie Beerepoot-Wijnker - Ans - Gerard en onbekend.
De scharrelkippen van Jaap Beerepoot en Annie Beerepoot-Wijnker
Het waren meestal bruine legkippen die voortaan los scharrelend in de schuren gehouden werden. Jaap hield ze drie jaar in productie, wat lang is, in vergelijking met andere legbedrijven. Daarna moesten ze in het donker gevangen worden, meestal door de kinderen Gerard, Ans, Ellie en Gré en door vader Jaap en de vrachtwagenchauffeur. Ze gingen dan voor soepkip naar Italië.
De kinderen hadden sowieso een taak in het bedrijf. Het rapen van de eieren deden ze als vanzelfsprekend. In ruil daarvoor kregen ze zakgeld. Ook toen ze oud genoeg waren voor het uitgaansleven bleven ze deze taken uitvoeren. Als het daarvoor de tijd was kwamen ze dan ook trouw naar huis, vaak vergezeld van vrienden en vriendinnen, hetgeen de klus lichter maakte door de extra handen. Moeder Annie zorgde dan voor een gastvrij onthaal voor het jonge volk. Dat werd dan meestal erg gezellig. Gré vertelde met glinsterende oogjes over het ‘schilderij’ op de gevel van de achterste kippenschuur; het was voor de kinderen een geliefd spelletje om de onbruikbare ‘windeieren’, eieren zonder kalkschaal, tegen de wand uiteen te laten spatten. Ik kan me er iets bij voorstellen! Een ‘Karel Appel’ aan de Koningspade.
Gerard en Annie Beerepoot-Wijnker
Op de achtergrond zien we de kippenschuren van Jaap en Annie Beerepoot.
Op de foto zien we onbekend en de zus van Annie, Geer Bijman-Wijnker.
Toen men in de kippenhouderij overging op huisvesting in kooien met (zeer) beperkte bewegingsruimte voor de dieren, heeft Jaap dat ook op kleine schaal uitgeprobeerd. Hij is daar weer snel van afgestapt, omdat hij vond, dat dieren op deze manier niet tot hun recht kwamen en zich veel meer gestrest gedroegen dan in de schuur.
Voor het verzamelen van de eieren was boven in de schuren een stalen buis gemonteerd, waaraan een hanglorrie hing, met daarop een eierenkist. In deze kist werden de eieren per 30 stuks op trays gelegd, 12 trays, dus per kist 360 eieren. Die eieren werden in een sorteermachine uitgezocht op gewicht. Een deel voor huisverkoop, een deel voor mensen die ze uitventten onder hun klanten, zoals Piet Stam, Jan Scheltus en de familie van Etten uit Schermerhorn. Een groot deel, van de beste kwaliteit, bracht Jaap naar eierenveiling Hollands Noorden aan de Kanaalkade in Alkmaar.
Op zo’n rit naar de veiling zou Jaap eerst dochtertje Gré en buurjongetje Erik Mooij bij de kleuterschool afzetten. Die twee achterin hielden zich echter muisstil, waardoor Jaap die taak vergat en hij de ‘verstekelingen’ tot hun genoegen pas in Alkmaar opmerkte. Dat was nog eens een onverwacht avontuur. Ik had nog nooit gehoord van het begrip ‘eierenwasmachine’, maar zo’n apparaat bestaat echt, om het product goed schoon te kunnen afleveren. Zoals bekend, zijn er bij kippen altijd ook wel ongenode gasten als muizen aanwezig. Gré vertelde dat ze in de opslag voor de eierentrays regelmatig nestjes jonge muizen aantroffen. In de periode dat de gasleidingen werden aangelegd was er extra klandizie van de buitenlanders die daaraan werkten. Deze mensen hadden voorkeur voor eieren nog warm van de hen en slurpten de inhoud ter plekke rauw op.
Zoals al bij het bouwen aan de kippen- schuren bleek, was de onderlinge band en hulpvaardigheid bij onze plaatselijke kippenboeren opvallend aanwezig. In de winterperiode zochten ze elkaar dan ook nog wel op om samen het kaartspel ‘katrielessen’ (quadrillesen) te spelen. En steevast onder het genot van warme chocolademelk. Dat vond dan bij toerbeurt plaats bij Klaas Groot, Dorus Koopman, Joop Dekker en Jaap Beerepoot, waarbij broer Antoon ook altijd aanwezig was. Jaap is gestopt met de kippenhouderij toen zijn kinderen op zichzelf gingen wonen en een eigen werkkring kregen. Voor de vaste klanten van de huisverkoop betrok hij nog een aantal jaren eieren bij collega- eierenboeren. Koeienboer bleef hij tot zijn 65ste.
De pluimveehouderij van Dorus en Theo Koopman, Koningspade 16
Dorus Koopman kwam uit de Wogmeer, waar hij ook altijd nog 8 bunder land heeft gehad. De liefde voor een dochter van Lou Schilder van de Gouwe bracht hem naar Hoogwoud, waar het stel na hun trouwen in 1951 ging wonen in een boerderijtje aan de Koningspade waar eerder een oom van Nelie, getrouwd met een tante van Dorus, woonde en werkte.
Ze leefden aanvankelijk van de opbrengst van 3 of 4 koeien, een bouwerijtje en een koppel van 20 legkippen, die hun onderkomen hadden in een boetje op het erf. Naast het aan hen verstrekte voer, scharrelden de kippen hun kostje op het erf bij elkaar. Ze legden meer eieren dan het gezin nodig had en Hoogwouders wisten al snel waar je lekkere eieren kon halen. De vraag oversteeg al snel het aanbod en er werden plannen gemaakt om uit te breiden. Het besluit werd genomen een schuur voor 250 leghennen te bouwen. Aannemersbedrijf Gebroeders de Boer maakte de fundering en onderbouw, de verdere afwerking met spanten, wanden en het dak werd uitgevoerd door bevriende collega-kippenhouders Klaas Groot en Jaap Beerepoot, die in het timmervak een misgelopen roeping zagen en zich als timmerlieden in hun element voelden.
Er werden 250 ééndagskuikens geleverd door kuikenbroederij Top uit Putten. Na zes maanden opfok begonnen die te leggen, wat ze ruim een jaar bijna dagelijks bleven doen. Deze dieren kregen niet meer de luxe van de vrije uitloop en moesten met velen op een kleiner oppervlak scharrelen, waar ze niet allemaal even lief voor elkaar waren. Het bepalen van de ‘pikorde’ kon wel beschadigingen opleveren. Louis vertelde dat de jonge hennen op hun bedrijf in die eerste jaren een ‘kippenbril’ op de snavel kregen. Het zicht werd daarmee beperkt tot wat zich laag bij de grond bevond, zoals de voer- en watervoorzieningen terwijl het uitpikken van andermans veren er mee werd voorkomen. In latere tijd werd tegen agressie in grote koppels een deel van de bovensnavel geamputeerd. Tegenwoordig mag dit gelukkig niet meer en zoekt men oplossingen in meer afleiding, speelmateriaal, andere lichtkleur en vrije uitloop.
Trien Koopman en Dirk Schilder.
Aan de Koningspade moest van toen af gezorgd worden dat er continu genoeg eieren geproduceerd werden voor de groeiende klantenkring. Behalve zondag was het de hele week een komen en gaan van eierenkopers aan de deur, de meesten particuliere kleinverbruikers, maar ook de bakker nam op zijn ventronde wel een voorraadje eieren mee voor verre klanten.
Bijzonder was wel dat in de beginjaren voor een groot deel op de pof werd gekocht. De schuld werd genoteerd in een schriftje en een volgende keer betaald. Andere levensmiddelenleveranciers deden dat in die tijd ook meestal zo. Men kende en vertrouwde elkaar. Piet Stam, werkman bij de familie Donker, hield zelf ook kippen en had een ventwijk voor de eieren.
De bouw van de schuur van Dorus Koopman. Nelie geeft aan aan Dorus,
Theo er schuin achter, links Anton Beerepoot en Agaath in de nok.
Hij kreeg steeds meer klanten en ging eieren betrekken bij de familie Koopman. Hij schafte zelfs een bestelbus aan. Voor eierenopkoper Visser uit Hoorn was er nog genoeg over om enkele keren per week aan te komen. De prijzen voor eieren schommelden jarenlang tussen de 10 en 15 (gulden)centen en dat kon goed uit, gezien de redelijk lage prijzen voor het legmeel dat van de LTB werd betrokken. Als de eierenproductie van een lichting hennen terugliep naar 60% werden ze door gebroeders van der Meer uit Dronrijp opgehaald om nog te worden benut als soepkip. Intussen was dan al weer een nieuwe lichting jonge hennen volop aan de leg.
De eendagskuikens worden hier liefdevol opgetild door Trudie Jol.
Eendagskuikens onder een warmtelamp in ronde afzetting.
Naarmate de kuikens groeien wordt de cirkel groter tot ze de gehele schuur vullen.
Agaath geeft ze water.
Om aan de steeds toenemende vraag naar eieren te kunnen voldoen werd er weer een flinke schuur gebouwd, wederom met hulp van de eerdergenoemde collega- kippenhouders. In deze schuren werden twee of drie keer per dag de eieren verzameld. Om dat te vergemakkelijken liep een hanglorrie met eierkartonnen, trays, over een ijzeren buis over de hele lengte door de schuur. Zoon en opvolger Theo wist het klaar te spelen in elke hand vijf(!) eieren mee te nemen. Wie hem gekend heeft, weet dat hij een duim miste! Probeer het hem niet na te doen! Er volgde nog een keer zo’n uitbreiding, aan de kant van autoschadeherstelbedrijf Piet Schilder (de noordkant van het perceel), weer een scharrelschuur, maar één voor 4000 hennen, wat maakte dat er toen zo’n 5 á 6000 hennen in productie waren. De in deze schuur gelegde eieren rolden vanuit de legnesten op een band waarmee ze met een druk op de knop naar de vergaarbak werden getransporteerd. Van daaruit gingen ze naar de sorteermachine, waar ze op gewicht werden geselecteerd. Dubbeldooiers, te kleine eitjes en kneusjes werden in de thuisverkoop te gelde gemaakt. Ook de voervoorziening werd geautomatiseerd; een rondgaande ketting in een buizensysteem zorgde ervoor dat de voerbakken steeds werden bijgevuld. Eind jaren 70 werd nog een schuur voor 1200 hennen voor het kooisysteem bij gebouwd.
De familie Koopman heeft gelukkig weinig te kampen gehad met ziekte in de kippenstallen. Wel kwam enkele keren de besmettelijke luchtwegeninfectie ‘snot’ (coryza) in het hok. De beesten werden dan door de dierenarts behandeld met een ontsmettende spray als ze in de avond op stok zaten en knapten dan in enkele weken weer op. De leg was in zo’n periode echter minimaal en dat was dan natuurlijk wel een flinke strop. Theo werkte samen met vader Dorus. Toen die in 1999 overleed, zette Theo het bedrijf voort. Hij heeft dat nog een aantal jaren gedaan, maar zag de administratieverplichtingen al meer toenemen. Dat werd hem allemaal te veel en heeft hem uiteindelijk doen besluiten het bedrijf te stoppen.
Legkippenhouderij van Siemen Deken, Herenweg 32
Siemen Deken, 1920-2002, was één van de zonen uit de veehoudersfamilie Deken. Hij bouwde na zijn huwelijk met Annie van Diepen in 1952 zelf zijn bedrijf op. Met hulp van schoonvader Jan van Diepen kon hij met koeien beginnen op vijf bunder land aan de Herenweg en nog eens twee bunder verder (ongunstig) gelegen aan het Noordend, tegen de Koningspade. Dat stuk gebruikte hij vooral voor hooiland, waarna hij er zijn jongvee weidde.
Enkele jaren later ging hij er leghennen bij houden. Hij begon met 300 ééndagskuikens, die eerst zeven weken met warmte en opfokvoer op de zolder van de koeienschuur werden grootgebracht. Dit waren op sekse uitgezochte diertjes, d.w.z. dat het allemaal hennetjes waren. Na zeven weken verhuisden ze naar hokken die verspreid over een halve hectare in het weiland stonden. De eerste week zaten ze daar in het hok opgesloten om aan de plaats te wennen en daarna kregen ze ongeveer vier maanden om zich in alle vrijheid tot sterke scharrelhennen te ontwikkelen. Het moet een mooi gezicht geweest zijn om dat koppel jonge, levenslustige witte hennen zich te zien uitleven, rennend en vliegend in die groene ruimte. Op de leeftijd van een half jaar en intussen misschien al begonnen met eieren leggen, was het gedaan met het vrije leventje en werden ze gevangen en in de kippenschuur ondergebracht. Piet vertelde me dat het vangen van die vrije vogels geen eenvoudige klus was; ze moesten soms letterlijk uit de bomen worden geplukt. In de schuur had Siemen ruime legnesten gemaakt, waar de kippen met meer tegelijk in kropen om hun ei te leggen. Als het leggende koppel ongeveer één jaar was kwamen er nieuwe ééndagskuikens, die weer aan het leggen toe waren als de oudere dieren daar langzaamaan mee stopten. Zo was hij verzekerd van een doorlopende productie.
Er waren vaak zo’n 600 kippen op het bedrijf aanwezig. De dieren die niet meer legden werden door Thaam Dam voor de slacht opgehaald. Ook gingen ze wel naar de boerderij van Jaap Blauw toen die nog aan de Herenweg boerde. Daar genoten ze dan van een soort pensioenperiode in en om een tehuis voor bejaarde en niet meer zo productieve leghennen. Bij Jaap Blauw kwam het er niet zo op aan.
De eieren werden een paar keer per week door de kinderen Deken uitgevent. Ze gebruikten daarvoor een melkbussenkarretje met daarop een paar eierenkisten met volle trays. De verkoop ging zo vlot dat eieren van Koopman of Hoogland werden bijgekocht. Dirk Hoogland kwam ze wel brengen met de kist achter op zijn Zündapp bromfiets. Toen er moeilijk werd gedaan over een ontbrekende ventvergunning, redde Siemen zich eruit met te zeggen dat ze niet ventten, maar eieren ‘rondbrachten, bezorgden’, service van de zaak dus. Dat mocht. Iedere week moesten twee trays met dubbeldooiers, extra grote eieren, bezorgd worden bij vrouw Keizer van café ‘Het Witte Huis’, die er uitsmijters van bakte voor de hongerige bezoekers. Die traditie nam opvolger Ted Beers over, wat soms leidde tot jaloerse opmerkingen van klanten die ook die grote eieren wel wilden hebben.
Als Siemen zijn koeien aan het melken was, verwende hij zijn kippen door melk over het meelvoer te gieten. Een keer toen hij dat ging doen zag hij enkele kippen dood liggen met doorgebeten hals. Hij vreesde dat een bunzing dat op zijn geweten had, maar moest door met melken. Na het melken vond hij er nog eens 5 dood, ging op zoek en vond inderdaad een rover ergens in de schuur. Hij wist hem met de mestvork onschadelijk te maken. Collega-kippenhouder Klaas Groot bekeek het beest en wist hem te vertellen dat het een nerts was, vermoedelijk ontsnapt bij nertsenfokker Martien Stuijt van de Gouw. Dat bleek zo te zijn, en deze heeft de schade vergoed. Geen vergoeding kreeg hij voor de schade die ratten aanrichtten, door mee te eten van het kippenvoer. Onder de roosters, waarop de kippen ’s nachts op hun stokken sliepen verbleven diverse rattenfamilies en deden zich ’s avonds en ’s nachts te goed aan het voer voor de kippen. Ze werden wel bestreden met gif, maar bij het schoonmaken van de schuren was de ontmoeting met dat ongedierte altijd weer onaangenaam. De familie Deken had bij die klus assistentie van een fel hondje dat korte metten met ratten maakte.
In de jaren 80 kocht de gemeente het land van Siemen voor woningbouw. Hij moest toen zijn koeien wegdoen en kwam bij de gemeente te werken in de plantsoenendienst. Zijn kippen hield hij aan en dat heeft hij nog een aantal jaren volgehouden totdat de supermarkten in onze dorpen de eierenverkoop concurrerend overnamen. De kippen- schuur kwam toen leeg te staan.
Familie Ruig, kippenhouderij, Westfriese Dijk nr. 15
Willem Ruig begon op de leeftijd van 14 jaar met kippen houden. Dat was aan de Langereis, ongeveer in 1939 of 1940. Na een tussenhalte bij de weegbrug aan de dijk bij Aartswoud vestigde hij zich definitief aan de Westfriesedijk 15. Daar kwam een stenen bedrijfsschuur van 200 m2, waarin drie afdelingen met elk 500 dieren, die enkele weken in leeftijd verschilden. Op die manier had Ruig om de vier weken 500 dieren die hij kon afleveren op de markt in Purmerend. Dat deed hij dan zelf met een wonderbaarlijk tot pick-up omgebouwde personenauto, een Chevrolet 6 cilinder, waarbij hij tevens de eieren van zijn legkippen meenam. Op de terugweg werden behalve de lege kippenkisten, ook nog eens zo’n 14 zakken kippenvoer op de auto gestouwd.
Om ziekten zoals coccidiose en schimmel- infecties de baas te blijven, timmerde hij houten kooien driehoog tegen de zijwanden van de schuur. De ééndagskuikens die de meeste warmte nodig hadden begonnen bovenin. Na enkele weken gingen ze een verdieping lager en tenslotte naar de onderste kooi, waaruit de oudste dieren al naar de markt gebracht waren. In 1962 breidde hij uit met een zelfgebouwde houten schuur van 550 m2, en nog eens zo’n zelfde in 1964. In 1968 kwam er nog een loods bij van 780 m2, alles in eigen beheer gebouwd met sloophout, dit hout werd opgehaald bij sloopbedrijf Koek uit Hoorn, zodat er toen in totaal 2080 m2 hokruimte beschikbaar was voor het opfokken van 42.000 kuikens. Die scharrelden in het begin 6 weken op stro en houtkrullen, pikten hun voer van vloerplaten en leerden drinken uit drinktorentjes. Als ze na een aantal dagen goed op gang waren, werd het voer verstrekt in voergoten, die vanuit grote voersilo’s met een automatisch systeem werden bijgevuld. Water kregen ze dan in twee meter lange goten, ook automatisch verstrekt. In de tijd van Willem Ruig deden de kuikens er zes weken over om op te groeien tot slachtkip.
De tot pick up omgebouwde Chevrolet.
Sinds Willem Ruigs overlijden in 1981 leidt zoon Rob het bedrijf, dat nu doorgaans in totaal 32.000 kuikens in de hokken heeft. Alleen zijn er geen verschillende leeftijdsgroepen meer, de kuikens komen allemaal tegelijk en ze gaan ook allemaal gelijk weg naar de slachterij. Ze worden gehouden volgens het concept ‘Goed Nest Kip’ en zijn van het vleesras ‘Hubbard 987’ van broederij Moonen uit Nederweert. Als de kuikens één week oud zijn worden er baaltjes het hok ingebracht, waar de kuikens op kunnen klimmen en in kunnen pikken zodat ze actief bezig kunnen blijven. Ook wordt er gewerkt met een lichtschema, zo zitten de kuikens ook acht uur in het donker, zodat ze iets van een dag en nacht ritme hebben. Zo groeien ze in vijftig dagen op tot volwaardig vleeskuiken, waarna ze naar slachterij Plukon in Blokker gaan. Dan volgt er een week voor het afvoeren van mest en strooisel naar een champignonkweker, grondig schoonmaken en ontsmetten, voor de volgende lichting kuikens arriveert. Het voer komt uit grote silo’s in een geautomatiseerd verdeelsysteem, via buizen met spiraaltransport, in de vele voerpannen. Tegenwoordig moet het pluimveebedrijf aan hoge eisen van hygiëne voldoen en ieder jaar wordt gecontroleerd of er wel volgens alle eisen wordt gewerkt.
Het opfokbedrijf van Ruig is het enige in onze dorpen dat levensvatbaar is gebleken tot in deze tijd, mede doordat de opvolger technische uitdagingen in de bedrijfsvoering met genoegen aanpakt en inventief probeert op te lossen. Tevens is het gevestigd op een ideale plek: ruim op afstand van andere bewoning.
Hier zien we Willem Ruig in zijn kippenschuur. De foto is van ongeveer 1960.
Met de beschrijving van het bedrijf van Rob en Marion Ruig zijn we aangekomen in de tegenwoordige tijd. We zagen dat in een niet zo ver verleden een aantal dorpsgenoten pluimveebedrijven uitgebouwd hebben naar een grotere schaal. Vrijwel al deze bedrijven zijn niet toekomstbestendig gebleken door te geringe opbrengsten of omdat er geen opvolger was. Hierdoor is de ontwikkeling naar grootschaliger kippenbedrijven in onze dorpen niet verder gegaan. Als je tegenwoordig de agrarische tijdschriften leest over voortschrijdende ontwikkelingen in de bedrijfsmatige pluimveehouderij valt op dat de dieren meer ruimte krijgen, gelegenheid om buiten te scharrelen, zelfs onder boom- en struikaanplant. Eigenlijk zoals onze kippenboeren dat halfweg de vorige eeuw deden. Die deden het dus eigenlijk heel goed.
Het bedrijf van de familie Ruig aan de Westfriesedijk.