Van boerenkazers naar de coöperatieve melkfabriek Aurora – Deel 3
Door Martien Hoogland
Alleen de oudste inwoners herinneren zich nog de kleine kaasfabriekjes in Hoogwoud en Opmeer. Deze werden uiteindelijk door Aurora opgeslokt, met als laatste De Hoop in de Weere in 1940. Recentelijk is haar geschiedenis beschreven, maar bij nadere bestudering blijken er wel vijf fabrieken in de gemeente te hebben bestaan. En elk van deze fabrieken blijkt uniek. De Eendracht uit Aartswoud (1887) is de oudste kaasfabriek in West-Friesland terwijl De Toekomst aan de Langereis (1893) de eerste Naamloze Vennootschap op coöperatieve basis was in deze regio. De Hoop uit de Weere (1901) was de enige boterfabriek op het platteland van West-Friesland. De Eendracht en De Hoop waren Naamloze Vennootschappen met respectievelijk tien en drie aandeelhouders terwijl De Gouw (1901) en De Onderneming uit Opmeer (1904) particuliere fabrieken waren. Deel 1 van dit verhaal publiceerden wij in onze uitgave van 2015, Nieuwe Wegen, deel 2 in de uitgave van 2016, Water, Lust en Last.
De foto’s bij dit artikel werden beschikbaar gesteld door het Hollands Zuivelarchief uit Stompetoren, waarvoor onze hartelijke dank.
Protestantse boeren liepen bij de oprichting van zuivelfabrieken voorop. Een volkswijsheid is dat katholieke boeren langer vasthielden aan zelfkazerij omdat hun grote gezinnen meewerkten op het bedrijf. Dit lijkt te kloppen gezien de lijst van zelfkazers uit 1917 die in het bezit is van het Hollands Zuivelarchief.
Hoogwoud en de Weere telden in totaal 36 zelfkazers. Daarvan waren er dertien protestants, namelijk Joh. Appel; N.L. Berger; P. Borst; K. Braak (de Weere); J. Bijleveld; C./G. Clay; W. Jong; W. Kooij; L. Glas (de Gouwe); K. Slagter (de Gouwe); J. Terra; G. Vel; P. Vet (Koningspade, voorganger Cor Kuiper) en D. Rooker (Noordeinde). En 24 katholieke kazers, namelijk C./G. Conijn; Piet Deken (Herenweg 76); J. Dekker (Koningspade 3); J. van Diepen (Raphaelhoeve Herenweg 29); C./G. van Diepen; weduwe J. Eeken (Noordeinde); Johan Groot (Herenweg 44); wed J. Groot; K. Groot (Herenweg 100); Jb. de Jong (Herenweg 103); C. Klaver (de Weere); D. Koning; C. Konijn; J.P. Koopman (Langereis); weduwe C. Langedijk; weduwe B. Langedijk; J. Reuzenaar (Koningspade 36); C. Schilder (Herenweg 40); C. Schouten; Weduwe P. Schouten; Gert Ursem (Koningspade 23); G. Vlaar.
Aartswoud: G. de Boer; W.E. de Boer; K. Glas; J. Kooijman; G. Pauw; T. Schekkerman. Opmeer telde tien zelfkazers waarvan slechts twee protestants, namelijk S. van de Deure (Pade 2) en P. Heddes. De overige waren katholiek namelijk C. Groot (Pade); A. Klaver (Middelweg 6); A. Laan; ? Laan en ? Laan; P. Wester; P. Wijnker en D. Wijnker (Middelweg).
Een belangrijke reden voor het initiatief van de protestanten was hun sterke verenigingstraditie, wat weer samenhing met de afwezigheid van grote boeren. Iedereen aan de Langereis of in Aartswoud nam als gelijke deel aan de verenigingen. Vooral de katholieke nazaten van de rijke en de arme Arie Groot stonden daarentegen vaak buiten het verenigingsleven en kenden een moeizame verhouding met de tuinders van het Groene Wuiver (zie onder het kopje ‘Leden aan het Noord- en Zuideinde’).
Samen of particulier? Aartswoud was een dorp van kleine boeren met als enige uitzondering Klaas Vel die bij zijn overlijden in 1906 goed was voor 170.000 gulden. Vel had bij tientallen mensen bedragen van een dikke duizend gulden uitstaan. Het dorp telde een actieve kiesvereniging en een vrijzinnig liberale dominee, de bekende Spaargaren die propagandist was van de Bond van Staatspensionering (de voorloper van de AOW). Ook de Langereis was een buurtschap van gelijke bezitters waar dagfabriek de Toekomst de melk van vele tuinders verwerkte. De Toekomst dateerde al uit 1893 en was een NV op coöperatieve basis met een duidelijke rol voor de ledenvergadering en een voorloper in West-Friesland. Het buurtschap De Langereis had dan ook een eigen kiesvereniging en bewoners kerkten in Niedorp waar de socialistische dominee Schermerhorn op de kansel stond.
Kaasmakers knecht gevraagd voor de Gouwe in de Schager Courant (8-1-1918).
De particuliere fabriek de Hoop in de Weere werd in 1899 opgezet door de boeren Groot en Van Diepen, afkomstig uit gevestigde families in de Weere. Groot was getrouwd met Ariaantje Klaver, zus van Cees Klaver uit Hoogwoud (Herenweg 36) die een van de rijkste boeren uit West- Friesland was. Van Diepen was kleinzoon van de rijke Dirk van Diepen uit Spierdijk. De fabriek de Gouwe werd in 1899 opgezet door veehouder C. Pijper, zoon van de burgemeester. Het was een particuliere fabriek ook omdat de coöperatieve Eendracht in Aartswoud was mislukt. Aan de Gouwe zaten een aantal stevige boeren maar toch waren de sociale verhoudingen gelijkwaardig. Iedereen was lid van de kiesvereniging die in 1913 was opgericht, zelfs Klaas Slagter die van 1920 tot de sluiting in 1926 eigenaar was van de fabriek de Gouwe. Hij was eigenlijk een uitzondering als bezitter van veertig hectare land en als vetweider (houder van vee voor de slacht). Typerend voor de Gouwe was Louw Glas die op een bedrijf van 25 hectare land kaasde tot het jaar 1931. Glas was een sociale boer en bestuurder van het veefonds waar veel tuinders bij waren aangesloten. Volgens diens knecht Willem Rood zat in het café aan de Gouwe iedereen door elkaar heen, boer en tuinder, protestant en katholiek.
De boeren van de Gouwe zouden een belangrijke rol spelen in Aurora en diens laatste voorzitter Jan Glas stelde tijdens de recente ruilverkaveling van de Gouw zijn land beschikbaar aan zijn buren voor een schappelijke prijs.
Advertentie van de Onderneming in dagblad Tubantia (31-10-1908).
De Onderneming in Opmeer werd in 1904 opgezet door de katholieke boer Laan uit Opmeer en de protestant Saal uit Hoogwoud. Het hele katholieke gebied van Hoogwoud tot Spierdijk liep achter in de opzet van dagfabrieken. Dit kwam door de individualistische instelling van de nazaten van de arme en de rijke Arie Groot en van Johan Reuzenaar die vooraan in de Sint Johannes de Doperkerk zaten.
Pas in 1953 kwam daar de eerste tuinder in het armbestuur terwijl verkoop van plaatsen pas in 1963 werd afgeschaft. In Spierdijk speelden de Van Diepens een gelijksoortige rol. De Onderneming had slechts losse leveranciers. Kaasmaker Davids kwam in dienst bij Aurora.
Kranslegging door het bestuur op het graf van Adriaan Donker, bij het 50-jarig bestaan van Aurora.
Naar de coöperatie Aurora
‘Reeds geruime tijd bestond er bij een gedeelte van de veehouders in Opmeer en Omstreken de lust tot het oprichten van een coöperatieve zuivelfabriek’, zo begint het notulenboek van Aurora. Veehouder Adriaan Donker ging op verkenning en vond zeven gelijkgestemden, die op 30 december 1912 bijeenkwamen in café Kromhout te Opmeer.
Op 26 februari 1913 volgde een tweede vergadering bij café Breed in Hoogwoud, waar directeur Veeman uit het Friese Marsum uitleg gaf over de coöperatieve beweging in Friesland. Zijn conclusie was dat Holland ver achter liep. Dat was trouwens niet zo verwonderlijk want Friesland leverde vooral boter, dat gemakkelijk was te mechaniseren. De West-Friese boer leverde daarentegen fijne handgemaakte kaas waarvoor hij op de kaasmarkt de hoogste prijs probeerde te bedingen. Volgens Veeman kon je met driehonderd koeien al beginnen. Op de vergadering van 28 april hadden de leden al 320 koeien en werd besloten tot bouw van de fabriek. Op 14 mei werden de statuten besproken en op 28 mei werd een bestuur gekozen, met Adriaan Donker als voorzitter, Klaas Bos uit Opmeer als vicevoorzitter en Klaas Schoen als secretaris. Overige oprichters waren: Klaas Stroet uit Hoogwoud; Van der Steen (burgemeester van Opmeer) en Willem Zander uit Opmeer; C. Zeilemaker uit Aartswoud en gebroeders De Jong en P. Slagter uit Spanbroek. De meeste oprichters bezaten een middelgroot bedrijf, namelijk Donker met 22 ha, Bos met 21 ha, Stroet met 20 ha en Slagter met 24 ha land. Secretaris Schoen boerde op een bescheiden elf hectare land terwijl de gebroeders De Jong een bedrijf met 39 hectare land pachtten van graaf Bentinck. In 1920 werd de katholiek Stroet opgevolgd door C. Commandeur uit Wognum. In 1926 kwam de tweede katholiek in het bestuur, namelijk Cees Schilder van het Zuideinde, als opvolger van D. Pijper uit Opmeer.
De voorbereiding van de bouw kwam in handen van een commissie van drie personen, namelijk burgemeester Avis, bezitter van een particuliere melkfabriek in Nibbixwoud, de heer Nobel van de coöperatieve melkfabriek te Lutjewinkel en directeur Van de Meer van de Excelsior uit Heerhugowaard. Op 31 juli 1913 werd het plan voor een fabriek met 500 koeien goedgekeurd. Bestuursleden stelden elk 1000 gulden beschikbaar, Slagter 4000 en Stroet 8000, maar het meeste geld werd geleend van het Noord-Hollands Landbouwkrediet in Hoorn dat een krediet van 50.000 gulden beschikbaar stelde. Voor de uitbreiding van 1916 werd 90.000 gulden geleend van de Beemster Bank. Deze leningen betekenden een groot verschil met de NV’s uit de omgeving waar leden- oprichters het geld binnenbrachten. Het eerste financiële jaarverslag van Aurora werd gecontroleerd door een commissie van leden bestaande uit H. Arts (2 koeien) en verder J. de Vries en J. Ham uit Aartswoud met elk 12 koeien.
Tot de investeringen behoorden ook de bouw van twee arbeiderswoningen. Na discussie in de vergadering werd besloten om deze te voorzien van een kleine kelder voor het bewaren van bederfelijke producten. Begin 1914 kregen de arbeiders ook een stukje tuingrond toegewezen op het fabrieksterrein onder voorwaarde dat ze het fabrieksterrein netjes hielden. In 1916 werden nog vier woningen gebouwd. Aanvankelijk wilde de vergadering ze niet op het fabrieksterrein plaatsen, maar wegens gebrek aan een alternatieve locatie kwamen de huisjes toch op het terrein. In 1917 werd besloten om de arbeiders op 65-jarige leeftijd met pensioen te laten gaan. Ze werden hiervoor verzekerd bij het Friese Onderlinge Pensioen Fonds voor vijf gulden in de week. Een verzoek van de arbeiders om bij werkdagen langer dan twaalf uur het loon te verhogen tot 35 cent per uur werd trouwens afgewezen.
Gemaakt bij het 12½ jarig bestaan van Aurora.
Boven vlnr. C. Glas, bestuurslid Opmeer, J. Ham, bestuurslid Hoogwoud,
C. Schilder, bestuurslid Hoogwoud, D. Olie, bestuurslid N. Niedorp,
C. Stuyt, bestuurslid Spanbroek.
Onder vlnr. D. Koorn, vicevoorzitter Aartswoud, K. Bos, voorzitter Opmeer,
J. Veldstra, directeur Opmeer, A. Helder, secretaris Wognum,
G. de Jong, bestuurslid Spanbroek.
Inrichting en melkaanvoer
Na demping van de sloot op de hoek van de Waterkant en de Pade kon aannemer Koppen uit West-Graftdijk beginnen met de bouw. Op 28 januari 1914 volgde de feestelijke opening van de fabriek, compleet met een welkomstlied begeleid op piano, een rondleiding door de fabriek en een demonstratie van de werktuigen. Op 1 mei 1914 werd de eerste melk ontvangen, afkomstig van 44 leden. Op 18 mei kreeg de fabriek hooggeëerd bezoek van koningin Wilhelmina en prins- gemaal Hendrik. Zij bezochten de fabriek waarbij Hendrik interesse toonde in de verwerking van de melk. De arbeiders waren smetteloos wit gekleed. Na afloop kreeg Wilhelmina een boeket overhandigd van de tweelingdochters van voorzitter Donker. Bij deze gelegenheid werd het Aken omgedoopt in Koninginneweg. Al snel bleek de capaciteit van de fabriek te klein en in september 1915 werd besloten tot een vergroting tot 1100 koeien. De vergadering stelde de varianten van 800 en 2000 koeien aan de orde maar men koos voor de gulden middenweg. Het gebouw werd 11.8 meter langer en vier meter breder. Er kwam plaats voor een grotere melkkoeler, vier grotere oproombakken, een groter pers- en pekellokaal, een melkpomp, een waterpomp en een extra kaasbak. Daarnaast werd een extra pakhuis gebouwd voor de opslag van 23.000 Edammer kazen. In juli 1916 kwam uitbreiding van de fabriek in stemming. Het aantal koeien bedroeg toen 1450 stuks en de discussie ging over uitbreiding tot 2000 of 2500 koeien. Bijna unaniem werd de laatste optie gekozen. Zodoende werd de melkontvangst verbreed met vier meter en kwam er een kantoor, een laboratorium, een weihuis voor de opslag van wei en een wasplaats voor de kaas. Verder kwam er een melkcentrifuge voor het ontromen van de melk met een capaciteit van 5000 liter melk per uur. Koperslager Truyens uit Spanbroek leverde de roomzuurbassins.
Bezoek koningin Wilhelmina en prins Hendrik, 18 mei 1914.
In de eerste twee jaren van Aurora verdubbelde de melkaanvoer, namelijk van 3 tot 5.8 miljoen kilo melk. In het seizoen 1916/1917 bleef de aanvoer met 6.4 miljoen kilo melk achter bij de verwachting, wat kwam door het gebrek aan krachtvoer tijdens de Eerste Wereldoorlog. Het aantal Edammers stokte op 235.728 stuks. In het seizoen 1917/1918 zakte de melkaanvoer tot 4.9 miljoen kilo door een mislukte hooioogst en een tekort aan krachtvoer. Verder moest Aurora tussen 10 januari en 17 maart 1918 al zijn melk vers aan de stad Amsterdam leveren. Het ging om 7100 kilo melk per dag. Zo daalde het aantal Edammers dat jaar tot 173.898 stuks. In het jaar 1918/1919 nam de aanvoer verder af tot 4.2 miljoen kilo en bedroeg het aantal Edammers slechts 118.009 stuks. Deze kaas werd verkocht door bestuurslid W. Zander op de markt te Alkmaar. Aanvankelijk mocht directeur Dijkstra aantallen boven de honderd stuks kaas alleen verkopen na overleg met het bestuur. Al snel werd deze limiet opgeheven en ging Dijkstra met Zander mee naar Alkmaar.
De dagfabrieken worden opgeslokt
De komst van Aurora had gevolgen voor de dagfabrieken in de omgeving. De eigenaren van de Onderneming in Opmeer zagen al snel in dat concurrentie zinloos was. In november 1915 boden ze hun fabriek te koop aan voor 5000 gulden. De bestuursleden van Aurora bespraken de optie van koop met als argument: ‘Dan is ie weg’, maar dit ging niet door. Het pand kwam terecht bij de malerij de Volharding, die de inventaris vervolgens aanbood voor 1000 gulden. Uiteindelijk kocht Aurora alleen de kaasvaten.
In oktober 1915 verscheen Kuiper van de Langereis in de vergadering om overname van de Toekomst te bespreken. De fabriek telde 33 leden, met 131 aandelen en een miljoen kilo melk. De bestuursleden Slagter en Zeilemaker waren tegen volledige overname van de fabriek. Na discussie besloot men tot overname, mits 30 van de 33 leden lid zouden worden van Aurora. Maar dit gebeurde niet en De Toekomst bleef zelfstandig tot haar opheffing in 1931.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog werden kaasfabrieken verplicht om een deel van hun melk als drinkmelk te leveren. Burgemeester Dekker van Obdam berichtte Aurora in november 1915 dat boeren uit zijn dorp hun verse melk aan de melkfabriek Horna te Hoorn leverden. Deze fabriek zou voortaan de helft van die geleverde melk afstaan voor de melkvoorziening van Obdam. Dekker vroeg of Aurora ook de helft van haar melk uit Obdam als drinkmelk wilde afstaan, dit om een deel van de verplichting van Horna over te nemen. De vergadering ging niet op dit verzoek in, maar in 1917 werd Aurora toch verplicht tot levering van drinkmelk. Verder bleek dat de Hoornse melkwagen van Horna ook in Sijbekarspel een begrip was.
Van ‘ons kent ons’ naar controle van de leveranciers
In de vergadering van 14 mei 1913 werden de statuten besproken. Deze waren opgesteld naar het voorbeeld van de Excelsior in Heerhugowaard. Leden behoorden zich schriftelijk aan te melden, waren persoonlijk verantwoordelijk voor de leningen binnen het boekjaar en verplicht tot levering van de melk van hun koeien. Stemrecht was naar aantal koeien. Elk lid kreeg een aandeel in het ledenkapitaal en wel evenredig aan het aantal geleverde kilo’s melk. Dit ledenkapitaal was niet opvorderbaar tijdens het lidmaatschap. Leden waren voortaan afkomstig uit de wijde omtrek. Het was dus niet meer ons kent ons. Aurora moest zich daarom wapenen tegen leveranciers die foute melk leverden. Leden konden worden ontzet uit hun lidmaatschap, maar alleen via schriftelijke stemming door de vergadering.
De boer was dan verplicht om per koe een bedrag van honderd gulden te betalen. Aurora begon al meteen via een gistingsproef met de controle van de aangevoerde melk. Bij onvoldoende kwaliteit werd de leverancier op de hoogte gesteld en na een paar dagen op het bedrijf bezocht. Daar werd het melkgereedschap gecontroleerd terwijl van alle koeien monsters werden genomen.
In begin 1916 stemde de vergadering unaniem in met een wijziging van de statuten. Artikel 10 maakte entreegeld voor nieuwe leden mogelijk, maar hiertoe werd niet overgegaan. Uitbreiding bleef het motto van Aurora. Wel werd de controle van de melk aangescherpt. Een lid mocht bij herhaaldelijke levering van ongeschikte melk 14 dagen niet meer leveren.
Opheffing van het boerenbedrijf werd alleen erkend als zeven bestuursleden van Aurora dit goedkeurden. Dit om te voorkomen dat boeren gemakkelijk onder hun lidmaatschap van Aurora uit konden komen. Na uitsluiting behoorde een boer honderd gulden per melkkoe te betalen. Controle van de melkkwaliteit stond regelmatig op de agenda.
Al op 2 mei 1914 werd een melkcontroleur aangesteld die aanwezig was bij de ontvangst van de melk. De kwaliteit bleef een heikel punt. In 1917 noemen de notulen tien boeren met smerige bussen. In het boekjaar 1920/21 werd een voorstel tot algemene melkcontrole door de vergadering afgewezen.
De hoogte van de afschrijvingen op de leningen was een punt van discussie. In augustus 1916 vonden vele leden dat er te weinig op de schulden was afgeschreven, wat ten nadele was van de leden. Maar directeur Dijkstra kon hun mening weerleggen. Deze motie kwam uit de linkse regio Aartswoud en Nieuwe Niedorp. Typerend was boer Ham van het Groene Paadje. Hij was erop tegen dat burgers zoals dokter Pool, notaris de Boer en manufacturier Habermann zitting hadden in het bestuur van de boerenleenbank van Hoogwoud. Aan de andere kant waren er ook enkele boeren uit deze hoek, zoals P. Best, die vonden dat de winterleveranciers onvoldoende betaald kregen.
Jacob Groot, melkrijder van Obdam naar de melkfabriek Horna in Hoorn.
Melkontvangst.
Reiniging melkbussen.
Leden en niet-leden
Het aantal leden van Aurora nam snel toe van 22 in 1913 tot 44 op 1 mei 1914. In maart 1914 meldden zich tien leden uit Nieuwe Niedorp, terwijl ook J. Ham van het Groene Paadje zich aansloot. Dat mocht van de vergadering mits hij zijn melk naar de Mienakker bracht. In april 1914 sloten boeren zich aan van: de Gouwe (Broersma en K. Winkel), uit Aartswoud (P. Vel, F. Best, J. Moeijes, C. Pluister, C. Silver en A. Zee) en de Langereis (P. Best, P. Groot en G. van Essen), mits deze laatsten hun melk naar de Niedorperbrug brachten. Verder sloten F. Houter en de weduwe Appel van de Westerboekelweg te Hoogwoud zich aan en in oktober 1914 volgde het eerste lid uit Sijbekarspel, S. Broersen. De katholiek P. Groot Pzn. van Zuideinde 42 ging per 1 mei 1915 leveren terwijl in maart 1916 de weduwe J. Groot van de Middelweg leverancier werd.
De vergadering merkte op dat Aurora te veel niet-leden telde. Tegenover 66 leden met 748 koeien stonden 38 niet-leden met 350 koeien, die in het eerste jaar één van de drie miljoen kilo melk leverden. In 1916/1917 leverden winterleveranciers 1.2 miljoen kilo melk. Het aantal niet- leden nam af tot een dik dozijn in de jaren dertig. Een groot deel bestond uit boeren woonachtig aan het Noordeinde.
Vanaf 1 mei 1914 haalden zes melkrijders de melk op. Hun routes waren: de Gouwe- Kolk van Dussen; Langereis-Limmer- schouw; Spanbroek-Wadway; Pade; Middelweg en Obdam-Berkmeer. In 1915 opende de melkfabriek te Lutjewinkel haar poorten en werd besproken om de leden aan de Limmerschouw aan haar over te doen. In 1916 werd C. Commandeur van de Wognummer Zomerdijk lid van Aurora. Besloten werd om ook daar op te halen.
De dagaanvoer op Aurora schommelde per seizoen en bereikte in bijvoorbeeld 1915 een minimum op 24 januari met 3037 kilo melk. In de winter stond het vee droog, maar na het kalven nam de aanvoer toe tot 15.394 liter melk op 29 april 1915. Daarna zakte de aanvoer weer omdat grote boeren op 1 mei begonnen met het verkazen van hun melk. Aurora haalde alleen volle melk op en betaalde dan ook een hogere melkprijs dan de dagfabrieken, waar de leveranciers zelf de avondmelk afroomden om er boter van te maken. Aurora maakte 82.288 kilo boter in het seizoen 1916/1917. De vrijkomende karnemelk ging terug naar de leden zoals naar de gebroeders de Jong, die in 1921 vijftien varkens en twintig biggen hielden. Ook de wei die vrijkwam bij het kaasmaken ging terug naar de boeren, zoals naar J. Rol van Zorgwijk (aan Herenweg 87) en J. de Vries uit Aartswoud. De Vries hield op 15.50 hectare land (0.8 bouw) dertien koeien, jongvee en 28 varkens, aldus de veetelling van 1921. Hij pachtte twaalf hectare land en moest dus een stevige huur betalen. De inkomsten uit de varkens kwamen dan van pas.
Advertentie Leeuwarder Courant 27-3-1920.
Leden aan het Noord- en Zuideinde
De toetreding tot Aurora verschilde sterk. Afwachtend waren de nazaten van de rijke en arme Arie Groot die bij hun overlijden in 1868 en 1881 resp. 146 en 110 hectare land bezaten. Deze nazaten woonden aan het Noord- en Zuideinde en waren regelmatige bezoekers van de markten te Hoorn, Schagen en Purmerend, hielden sierpaardjes en bezochten de paardenmarkten te Zuidlaren, Utrecht en Zwolle. Bij dit marktbezoek hoorde een borrel.
Een typisch voorbeeld van een traditionele boer was Arie Groot Azn. van Noordeinde 104, die op 27 hectare land o.a. schapen weidde. Arie sloot pas in 1933/1934 een jaarcontract met Aurora.
Zijn opvolger J. Th. van Berkel kwam in 1939 op de boerderij en begon met een jaarcontract. Buurman Jac. de Jong was een trouw marktbezoeker en sloot pas in 1928/1929 een jaarcontract met Aurora. Klaas Groot van Herenweg 100 was een van de laatste zelfkazers in West-Friesland, tot begin jaren vijftig. Klaas was een uitzondering bij de Grooten en was een gewaardeerd bestuurder van het veefonds. Cees Ursem deed aan vetweiderij op 82 hectare land. Zoon Klaas kwam in 1920 op Herenweg 98 en sloot in 1932/1933 een jaarcontract met Aurora. Hij bleef de hele jaren dertig vrij leverancier van melk, maar van variërende hoeveelheden, namelijk van 14.000 tot 50.000 kilo. Waarschijnlijk leverde hij ook aan de Prinses uit Ursem. De katholieke gebroeders Eeken (Herenweg 94) kaasden in 1917 onder de naam van hun moeder de weduwe J. Eeken. Zij komen niet voor in het ledenregister van Aurora. Hun protestante opvolger Klaas Hoek ging in het seizoen 1926/1927 op jaarcontract aan Aurora leveren en daarna als lid.
In 1916 kwam de katholiek Jaap Klaver op Zorgwijk en sloot in 1926/1927 een jaarcontract met Aurora terwijl hij in 1929/1930 lid werd. De protestant Dirk Aartman werd in juli 1915 lid van Aurora, alhoewel dit opmerkelijk was aangezien hij sierpaardjes hield. Zijn opvolger Maalman sloot alleen jaarcontracten met Aurora. In 1939 kocht Jaap Blauw de boerderij maar hij komt niet voor op de ledenlijst van Aurora.
Dirk Rooker van het Noordeinde werd in 1917 lid van Aurora. Buurman Piet Deken kwam in 1908 aan het Noordeinde en kaasde tot zeker in 1939. Hij was een kleine boer, die door kazen en stamboekvee status verwierf. Hij was kerkmeester in de Sint Johannes de Doperkerk en verdedigde tot het uiterste de verhuur voor geld van de kerkeplaatsen, tot hij in 1963 definitief het pleit verloor en naar het bejaardenhuis in Spanbroek vertrok.
1920. Piet Deken met zijn vrouw Maartje Deken-Wagenmaker aan het kaasmaken op het Noordend D59.
Feestmaaltijd bij het 50-jarig bestaan van Aurora.
De katholieke tuinder Teun Groot begon in 1913 op de Hagedoorn een bouwerij met 0.8 hectare land. Hij bouwde zijn bedrijf uit, hield opzetters (jong vee in het najaar gekocht, op stal opgefokt met voer van de bouwerij, in het voorjaar weer verkocht). Hij bracht zijn melk naar buurman Eeken in een emmer of in een bus in een kruiwagen. Eeken gaf wat hij wou, dus niet veel herinnerde zich zoon Klaas. Later ging Teun aan de Gouwe leveren en na diens sluiting in 1926 aan De Prinses. Ook Roen Hoogland ging toen aan de Prinses leveren. Ze waren de enige twee leveranciers die niet overstapten naar Aurora.
Piet Blauw van het Zuideinde werd in 1916 lid. Na het overlijden van zijn weduwe in 1933 gingen haar kinderen weer kazen, met adviezen van Piet Deken. Maar in 1939 was de familie Blauw weer lid van Aurora. Buurman P. Groot Pzn. van Zuideinde 44 werd lid in 1915. Dat was opvallend, als bezitter van vijftig hectare land en herenboer. Piets zoon Hannes werd in 1921 lid van Aurora, maar bleef in de zomer kazen. In 1933 kocht Cees Schouten de boerderij en werd in 1934 jaarleverancier van Aurora. Cees Schilder van Herenweg 40 verkocht in de winter zijn melk aan de fabriek de Gouwe. In 1920 kreeg hij bezoek vanuit Aurora en tekende meteen. Moeder zei: ‘Nou vader wat doe je nou’, herinnerde dochter Annie zich. Voortaan kreeg hij een Friese monsternemer op het erf, om het vetgehalte en later de droge stof te meten. In 1926 werd hij bestuurslid van Aurora. Cees Klaver boerde aan Herenweg 36 en bezat negentig hectare land waaronder Zorgwijk. Klaver was een vrije boer en geen lid van het veefonds. In de winter ging zijn melk naar de West-Friese Condensfabriek en later de particuliere fabriek Horna gevestigd in Hoorn. Deze fabriek werd in 1929 overgenomen door de NV De Prinses. Klaas van Diepen van de Raphaelhoeve leverde niet aan Aurora. Zoon Jan hield stamboekvee en sloot in 1927/1928 een jaarcontract met Aurora. Zoon Dirk van Diepen verhuisde in 1922 vanuit de Zuidermeer naar Herenweg 10, maar het is onduidelijk waar hij leverde.
Besluit
In 1931 sloot De Toekomst aan de Langereis zijn poort en in 1940 De Hoop in de Weere. Alle leveranciers sloten zich aan bij Aurora. Hiermee was een eind gekomen aan de dagfabrieken.
1939. Uitstapje van leden van de coöperatie ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van Aurora.
Dit was de rookvrije groep, toen al. De groep staat aan de Lindengracht.
Op de achtergrond café De Vier Eenen.