Stichting Hoochhoutwout biedt u het heden en het verleden van de (vroegere) gemeente Hoogwoud (Hoogwoud, Aartswoud, De Langereis, De Gouwe, De Weere). De Stichting Hoochhoutwout heeft als doelstelling om de (vroegere) gemeente Hoogwoud in al haar facetten te belichten.

Herinneringen van Pé en Duw Groot – Deel 2

Door Martien Hoogland

Eind jaren zestig had mijn vader Maarten Hoogland een kaartersrondje met bakker Oostrom, Dirk Jonker, smid Jaap Groot en Piet Vlaar. Piet was getrouwd met Duw Groot. Eens in de maand kwamen de vrouwen mee en Duw genoot van die avonden. Op een keer noemde ze haar oudere broer Pé die in Poeldijk woonde. In juli 2009 ging ik erheen en werd er hartelijk ontvangen. Pé was met 93 jaar nog steeds kras en dat gold zeker voor zijn vrouw Truus. Ik stuurde de tekst van ons gesprek naar Pé en kreeg in 2015 van zijn dochter zijn herinneringen terug, die Pé op papier had gezet. Deel 1 van het verhaal is te lezen in ons jaarboek 2017: Ieder ’t Zijne.

Kinderen van Hannes Groot: Piet, Sjaan en Hil (1915 of 1916).

 

Op 26 juli 2017 bezocht ik Duw, geboren op 5 januari 1919, die net, op 98-jarige leeftijd, naar Zandhove was verhuisd. De was hing buiten te drogen en het huis was aan kant. Samen pluisden we de fotoboeken door. In 2018 zou ik Duw weer bezoeken maar haar gezondheid liet te wensen over. Zus Jaan, geboren in 1912, woonde uiteindelijk in Zandhove waar ze op 24 juli 2018 overleed. Broer Hil Groot ging na zijn trouwen met Ida Braakman aan de Molenstraat wonen.

Hil de knutselaar

In de koegang voerden we van alles uit, zo schrijft Pé. We schommelden en voetbalden er en droegen er de mis op. Hil was een knutselaar en maakte er een altaar. We zetten banken neer, nodigden de jongens en meisjes van de buurt uit en haalden ouwel voor de hostie bij bakker Van Diepen. Piet was pastoor en Hil misdienaar en iedereen zong mee. Na afloop ruimden wij alles netjes weer op.

We hadden eerst alleen een herenfiets, maar later kwamen er meer. Hil plakte lekke banden en maakte al wat kapot was aan de fiets. Op de bagagedrager van zijn fiets had hij een motor gemonteerd, zo’n kleine Jellamotor met een riem naar het fietswiel. En geen mens mocht op die fiets, maar op een zondagochtend dacht Piet dat Hil naar de kerk was en zei tegen mij: ‘Ga je mee rijden?’ Ik voor op de stang en zo reden wij door het dorp. Mensen kijken, maar wie stond er in de voordeur toen we thuiskwamen: Hil.

En kwaad dat hij was. Uiteindelijk liep het met een sisser af maar we kwamen niet meer op zijn fiets. Eerst was er geen damesfiets. Nicht Jaan kwam op de fiets langs om een jurk te maken voor het grote aannemen (plechtige communie) van Duw. Duw ging dan oefenen op de fiets van Jaan. Dat was een pracht.

Op deze foto uit 1929 of 1930 zien we Garage Modder & Bakker. 
Links zien we Cor Bakker en rechts Arie Modder.

Sinds 1929 bewoonde de familie Bakker het herenhuis op de viersprong.
Deze woning behoorde voordien aan oud burgemeester Pijper.
Na zijn dood in 1907 bleef de woning tot 1929 bewoond door zijn weduwe en mejuffrouw Maartje Rooker.
Naast het herenhuis werd in 1929 een garage gebouwd door Arie Modder en Cornelis Bakker.

Het voordien prachtige herenhuis werd aan de mode van die jaren en haar nieuwe functie aangepast.
Nut ging voor mooi.

In 1928 werd aan de Viersprong de auto- garage van Modder en Bakker gebouwd. Het personeel ging om vijf uur naar huis en liet alles liggen, ook de slang van de waterleiding. Ik zei tegen Piet Rood: ‘Als jij bij de kraan gaat staan, roep ik wel open doen.’ En jawel, daar kwam een fietser aan met een carbidlantaarn. Maar we wisten niet wie het was. Ik zeg tegen Piet: ’Open die kraan.’ De straal water raakte onze veldwachter, nou dat was lopen geblazen naar huis. Hij achter mij aan en ik de kapberg in en de zolder op. Ik zat daar een poosje. En jawel, daar kwam hij aangelopen met een zaklamp. Broer Hil zocht mee. Hil zei: ‘Die zolder is niet best.’ Dat zag de veldwachter ook wel, toen is hij weggegaan en na twintig minuten kwam ik tevoorschijn. ‘Nou’, zei vader, ’Je hebt het weer mooi versierd. Je hebt er een natgespoten en dat was de veldwachter. Maar hij komt nog een keer terug.’ Nooit meer gezien. Ja zes weken later kwam hij me tegen in het dorp, hij had het er wel over. Op de vuilnisbelt aan de Pade/hoek Boekelweg waren we vaak om een vuurtje te stoken en de boel overhoop te gooien. Dat deden we graag op woensdagmiddag. Daarna gingen we langs het gemeentehuis weer naar huis. En wie stond daar? Burgemeester Breebaart. Wij hadden wat uitgehaald. Tenminste wij kregen er de schuld van maar wij wisten van niks. ‘Kom jij maar hier’, zei hij. Hij wou me in de cel onder het gemeentehuis stoppen. Ik naar huis. Drie dagen later liepen we van de vuilnisbelt naar huis maar nu achter het gemeentehuis over het land van Klaver, gelegen achter de Boekel. Daar stonden appel- en perenbomen, dus ik zeg: ’Even wat appels halen.’ Op het gemeentehuis waren ze aan het vergaderen, we zagen ze zo zitten en ik maar appels plukken en wat gebeurde er? Daar kwam de vrouw van de politieman die ik natgespoten had. Wij zorgden dat we wegkwamen met de appels, lekkere zoete appels en maar vreten.

Alle kinderen van Hannes Groot in 1924: Piet (1911), Hil (1912), Sjaan (1913), 
Pé (1916), Joop (1917), Duw (1919), Kees (1921) en Arie (1922).

Bouwland

Ons bedrijf was veertien hectare groot. In 1930 ging het om 1.5 hectare bouwland, 11 koeien, 4 pinken en 3 kalven; 1 paard, 11 schapen en 5 lammeren en 20 kippen. De stierkalfjes werden verkocht aan handelaar Dam, die ze ook slachtte. Je kreeg ze als gehakt terug en 8 mestvarkens en een zeug, een haan, konijnen, duiven en marmotten waar de kinderen voor zorgden. Tot 1922 had vader een knecht in dienst, Jo Stroomer, zoon van de schoenmaker uit de Boekel. Op 19-jarige leeftijd ging hij nog voor priester studeren. Zijn vader was arm, maar Jo werd geholpen met studiegeld van de kerk. Later ging hij naar de missie in Brazilië.

Na 1930 nam de hoeveelheid bouwland nog toe tot drie hectare, allen gelegen tegen de Koningspade aan. Daar kwam de tram van Hoorn naar Schagen langs en als wij in het voorjaar aan het schoffelen waren, legden wij keien op de rails en kropen dan gauw in het korenveld. Die keien werden helemaal fijn gereden, wat behoorlijk bulderde. Op het bouwland stond van alles: aardappels, tarwe en haver, spruiten, grauwe erwten en voerbieten. En verder zaad van rodekool (stul) en Oost Indische kers, dat op contract werd geteeld voor de firma Sluis & Groot uit Enkhuizen. Het werd in het voorjaar gezaaid met een zaaimolen. En ook nog tulpenbollen die op contract werden geteeld voor verschillende handelaren. De zomer was rooitijd. Mijn broers en ik rooiden de aardappelen die thuis werden gesorteerd. Daarna haalde vrachtrijder Bijvoet ze op voor de veiling in Obdam, ook bij buren als Blauw. Bijvoet kwam dan twee keer in de week bij ons langs met zijn Ford vrachtwagen van drie ton. Op een keer stonden bij het laden de zijkleppen van zijn Ford omhoog. Zo moest de motor afkoelen. Ik zou naar school gaan maar wou die motor nog effe zien draaien. Ik stak over en struikel, net op het moment dat er een fietser aankwam. En hoe dat zo kan, mijn vinger kwam tussen het tandwiel en de ketting, want een kettingkast was er nog niet. Nou, dat was een consternatie. Mijn vinger bloedde en ik riep huilend: ‘Me vinger is er af.’ Broer Piet bracht me naar dokter Pool die alles schoonmaakte, zodat ik met verband om naar school kon. Ik zat in de tweede klas bij juffrouw van Diepen die familie van mijn moeder was. Ik moest links proberen te schrijven, zo goed en zo kwaad mogelijk. Het heeft wel vier weken geduurd eer ik weer normaal kon schrijven.

Dorsmachine te water geraakt.

 

De dorsmachine

De grauwe erwten en witte en bruine bonen werden eerst op ruiters te drogen gezet en na veertien dagen de schuur in gereden. In de winter werden ze gedorst met een dorsvlegel. Daarna zochten de kinderen Groot na schooltijd de erwten uit. In de maand juli volgde het zaad voor de firma’s. Het viel uit de plant en je moest het oprapen, wassen, zeven en drogen. Uiteindelijk werd het met een wanmolen geschoond. In augustus volgde de tarwe en de haver. Deze werd eerst nog met de zeis gemaaid door vreemde maaiers. Daarna bonden we de halmen tot bossen en zetten die op hokken (een aantal bossen op elkaar). De haver werd gemalen door de firma Koenis. Mijn vader had ook een dorsmachine samen met compagnons buurman Piet Schilder en Jan Schilder van de Pade. Dit was een initiatief vanuit de LTB, waarvan Jan Schilder voorzitter was en vader Hannes de secretaris. Aanschaf was al gebeurd in het laatste oorlogsjaar 1917 en diende om het graan van het gescheurde land te dorsen. De machine stond bij ons in de schuur en in de winter bij Jan Schilder. In de zomer gingen ze er de boeren mee langs en klanten zaten in de hele omgeving, Aartswoud, Spanbroek tot in Zuidermeer aan toe. Ze waren zowel protestant als katholiek, het maakte niet uit. De dors werd aangedreven door een stoommachine die voor elke klus werd voorverwarmd. Het verkassen van de dors gebeurde eerst met paarden, maar naderhand kocht de firma een trekker uit Frankrijk. Deze werd bestuurd door broer Hil terwijl ook broer Piet en vriend Jan Scholten hand-en-spandiensten verrichtten. Met een pers werd het stro tot balen geperst. In de Kaag had Beemster ook zo’n dorsmachine terwijl Klomp van de Gouwe een mini-dorsmachine had. Vroeger had je op Hoogwoud twee kermissen, een in juni en de ‘kattekermis’ in september, die maar twee dagen duurde. Dan werden er allerlei volksspelen gehouden en keken de jongelui weleens diep in het glaasje. Bij onze buren stond op zondagavond altijd een melkwagen van de fabriek die op maandagmorgen aan een andere wagen werd gekoppeld. Maar dat was die morgen van de kermis niet nodig want de ‘joôs’ hadden hem achteruit in de sloot geduwd. De slootkant was drie meter diep en wat ze ook probeerden ze kregen hem er niet uit. Tot Hil op het idee kwam om de trekker ervoor te zetten, want die was net in de buurt aan het dorsen. Nou die opgehaald, met een hoop volk erbij want de kermis begon weer met de eerste dans. En jawel hoor, ze trokken hem er zo uit. Dat was in het jaar 1926.

Gemaal Lely.

 

Wieringermeer

De strenge winter van 1928-1929 duurde wel zeven weken. In de sloten lag 50 tot 80 cm ijs en de vorst zat diep in de grond. In die tijd werd er langs ons huis een hoogspanningsnet gebouwd dat liep van Oterleek naar het gemaal Lely in Medemblik. Dit gemaal moest de Wieringermeer droog pompen.

Aannemer was een Duits bedrijf met Duitse opzichters en Hollandse werklui. Ondanks de kou begonnen ze om zeven uur in de ochtend. Zowel voor als achter het huis werd er geheid voor een ijzeren mast. In ons weiland werden houten masten van 18 meter hoog geplaatst waarvoor ze gaten van twee meter diep groeven met de pikhouweel. Naast het café van Dirk Dam stond een wagen waar die moffen in sliepen. Er zaten wel een paar goeie tussen, maar de Duitse opzichters zopen als een ketter. Wel waren ze ‘s ochtends weer present in kou en donker. Ze kwamen bij ons stro halen voor hun laarzen want stro is warm aan je voeten. En wij klommen vaak in die masten en keken dan uit over het hele dorp. Toen de draden werden gespannen -met een lier- mochten wij er niet meer in, want er kwam tienduizend volt op te staan. En toen begonnen de pompen te malen. Elke week gingen wij kijken hoe de plas water steeds kleiner werd en zo ontstond de Wieringermeer. Wij gingen er fietsen.

Elektriciteitsmast.

 

Te werk

Hil ging begin jaren twintig naar Voorhout om voor broeder te studeren, maar kwam al na zes weken weer terug. Hij moest vooral takkenbossen sjouwen en daar had hij geen zin meer in. Hij ging voor de Hanze werken, een inkoopvereniging voor middenstanders in Opmeer met Arie Klaver als directeur. Hil sjouwde er balen meel, rijst en krenten en bracht spullen rond. Het bedrijf liep niet. Later richtte Klaver de onderneming AKZO op. Ook hebben we een bos van twee hectaren gerooid in de Lage Hoek. Dat was eigendom van Jan Schilder, een vriend van mijn vader. Hij wilde er bouwland van maken en vroeg of vader met zijn jongens dat rooien wilden voor het hout. We zetten een tent op en namen brood en koffie mee. We zaten er met drie broers, om de beurt. Ik was een jaar of elf, twaalf. We begonnen in oktober en deden er zowat drie maanden over. Alle wortels moesten eruit zodat het land ploegklaar was. Daarna reden we dat hout naar huis, voor en na de middag elk twee vrachten. Na vier weken lag er thuis een stapel van drie meter hoog. Het was prima hout waar we wel vier winters van hebben gestookt. Duw ging na de lagere school op naailes bij de zusters Ursulinen in Spanbroek. Daarna ging ze werken in de huishouding van kandidaat-notaris Piet de Boer die in het huis op de kruising van de Herenweg met het Groene Wuiver woonde (Herenweg 99). Zijn vrouw was de dochter van een sigarenfabrikant uit Krommenie. Piet werkte in de zaak van zijn vader en opende een kantoor in Schagen. Duw ging met het gezin mee maar haar ouders vonden dat niet goed en na zes weken kwam ze terug naar Hoogwoud. Corry Blauw die voor de oude notaris werkte, ging toen naar Schagen.

Van de boerderij af

Opoe Duw Reuzenaar woonde naast ons op Herenweg 42, samen met haar kinderen Dorus en Geertje. Ze hadden een Duitse hulp in dienst, Caroline geheten. Opoe en Dorus waren lieve mensen, maar Geertje was een beetje een baas.

Opoe kwam in 1933 te overlijden en haar bezit werd verkocht. Het was crisis. Vader Hannes had geen geld om de boerderij over te nemen en deze kwam terecht bij zwager Cees Schouten. Deze had ook nog een boerderij in de Schermer. Omdat Hannes begon te mankeren vond hij het niet erg om met boeren te stoppen en moeder ook niet. De boeldag staat Duw niet voor de geest. Buurjochie Piet Blauw liep er rond. Het vee was niet opgetuigd en stond in zand op de stal. Stro was er niet meer. Het damasten laken met afbeeldingen van de twaalf apostelen kwam terecht bij schoonfamilie.

Het gezin Groot verhuisde naar Herenweg 10. Dat bestond uit een groot woonhuis en een kapberg en was eigendom van Jan van Diepen die er zijn jongvee onderbracht. Hannes en Jansie behielden een vaste plaats in de kerk. Moeder zat op het puntje van de voorste vrouwenbank terwijl zus Geertje twee plaatsen had op de tweede rij, waar Duw ook wel eens zat. Zus Jaan deed altijd de boodschappen voor tante Geertje, maar een keer had ze geen tijd en Duw wilde het niet doen. Geertje werd kwaad en gooide de twee kerkkussens van haar tantezeggers zo in de tuin van Herenweg 10. In deze tijd gingen Duw en Jaan wel eens met de bus naar Hoorn om bij Vroom en Dreesman een kop koffie te drinken. Deze vestiging was net geopend. Jaan was een luxe paard die altijd als dame gekleed ging. Op de kermis had ze altijd een ‘zoôt joôs’ achter zich aan. De ouders namen kostgangers in huis en wel de schoolmeesters Bak en Tulp. Ze sliepen in een ledikant in de kleine kamer en aten mee aan tafel. Het waren goede eters. Opmerkelijk is dat vader Hannes meestal kookte. Meester Bak kreeg al gauw verkering met dochter Jaan en ze trouwden eind jaren dertig. Het huwelijksfeest vond plaats in de koegang van Herenweg 10 en de schoolkinderen zongen een liedje voor het huis. Cees de Haan was een van de kinderen. Het echtpaar Bak betrok het renteniershuis aan Herenweg 11.

Bidprentje Geertje Groot.

 

Duw ging voor het gezin van Kees Vlaar van Herenweg 34 werken. Ze was achttien jaar, dus het was 1937. In dat jaar werd ze ook lid van de Graal. Moeder Vlaar was net overleden en Truus Blauw had het huishouden gedaan, maar ging weg. Het gezin Vlaar bestond verder uit zoon Piet terwijl Jan en Cor al uit huis waren. Duw deed het huishouden en braadde een pannetje vlees voor de hele week. Dat ging tot tevredenheid. Vader Kees had het aan zijn hart en overleed toen hij fruit plukte aan de slootkant van de boogerd. Hij viel in het water waar arbeider Gert Oud hem vond. Zoon Piet had trouwens een kaartersrondje met Jaap en Ko Klaver van de Hanze en bakker Oostrum. In de boet achter de boerderij speelden ze een stevig potje zwikken en als Duw ‘s ochtends aankwam vond ze de sigarenpeuken rond de tafel.

25-jarig huwelijk van Hannes en Jansie in 1935.

 

Ik was op mijn veertiende naar de tuinbouwschool in Langebroek in Zuid- Holland gegaan, maar moest op mijn zestiende van school af. Er was geen geld meer. Het was 1933. Dus gingen wij werk zoeken en dat lukte wel aardig. Broer Piet ging naar Piet Mul in de Schermer Noordervaart. En ik ging als boerenknecht naar Pé Mul aan de Zuidervaart en verdiende tweeëneenhalve gulden in de week met de kost waarvan 2 gulden naar moeder ging. Het was ook wel eens van f. 1,50 want ik had wel eens wat nodig voor de kermis. In 1936 werd ik opgeroepen voor militaire dienst tot 1939.

Het laatste deel van dit verhaal verschijnt in onze volgende uitgave (red.)

 Website designed and build by

deanluma logo shade xsmall