Stichting Hoochhoutwout biedt u het heden en het verleden van de (vroegere) gemeente Hoogwoud (Hoogwoud, Aartswoud, De Langereis, De Gouwe, De Weere). De Stichting Hoochhoutwout heeft als doelstelling om de (vroegere) gemeente Hoogwoud in al haar facetten te belichten.

Sollicitatie naar hoofdonderwijzer te Aartswoud

Door Ab Klomp

In deze inleiding willen we niet te veel weggeven van het verhaal, maar we willen u wel meenemen in een aantal intrigerende vragen. Het verhaal draait om fraude en vriendjespolitiek, een verschijnsel van alle tijden, maar het is tegelijkertijd een ‘whodunit’. We weten wie de aanwijsbare daden heeft gepleegd, maar bedacht hij ze zelf? Had iemand anders de regie, en zo ja, wie? Wie had er belang bij? Het is maar de vraag of de aangestelde hoofdonderwijzer actief betrokken is geweest bij de manipulaties die plaatsvonden.

O.L. School

 

 

Iedere plaats had wel een school waar de onderwijzer vaak tevens koster, voor- zanger, klokluider, begrafenisondernemer en soms nog wel meer baantjes had.

Opvoedkundige kwaliteiten werden niet gevraagd als hij maar goed kon zingen om te zorgen dat de bewoners goed voorbereid naar hun levenseinde zouden gaan. In Aartswoud was er evenwel voor de onderwijzer nog een taak. Omdat Aartswoud een dorp was van zeevarenden moest de meester de kinderen de geheimen bijbrengen van de stuurmanskunst, hoewel aan het einde van de 18de eeuw de scheepvaart al sterk was ingekrompen.

Degene waaraan Aartswoud op het terrein van de opvoeding het meeste te danken had, was de eerlijke, gemoedelijke, maar strenge heer Cornelis Buttenaar. Toen hij in 1808 begon, telde hij in zijn school 45 leerlingen, toen hij in 1862 vertrok 95. Hij werd door de Aartswouders op handen gedragen en was nooit te beroerd om eens iets extra’s te doen. Cornelis Buttenaar was geboren in Hoorn in 1787.

In 1853 trouwt zijn jongste dochter Johanna Buttenaar met de onderwijzer Dirk Tates, die zijn schoonvader op de school in Aartswoud gaat helpen. In 1862 - als dit verhaal speelt - heeft hij twee kinderen waarvan er één al snel overlijdt. Cornelis Buttenaar was toen 75 en hij vond het welletjes. De functie van hoofdonderwijzer kwam vacant.

Dirk Tates is één van de sollicitanten naar de functie van hoofdonderwijzer. Van de sollicitatie wordt in de Schager Courant van 7 juli 1920 een uitvoerig verslag gedaan als hoofdartikel op bladzijde 1. Dit artikel was overgenomen uit de Enkhuizer Courant. De tekst geef ik integraal weer, waarbij de spelling, waar nodig, is aangepast en verkeerd geschreven namen zijn gecorrigeerd. Het verhaal wordt gedaan door een andere sollicitant, die na 58 jaar terugblikt. Deze sollicitant is Dirk Dekker, die op het moment van het interview 83 jaar is.

Schager Courant, 7 juli 1920:

Een oud verhaal

De heer Dirk Dekker vertelt in de Enkhuizer Courant het volgende verhaal dat ook voor onze lezers wel belangwekkend genoeg is om over te nemen.

De geschiedenis, die ik ga vertellen en waarin ik een belangrijke rol heb vervuld, heeft zich in 1862 te Hoogwoud afgespeeld, maar ’t naspel dagtekent eerst van 1870, toen de Enkhuizer dus al geboren was.

Te Hoogwoud zou namelijk ’t vergelijkend examen worden gehouden ter vervulling der betrekking van hoofd-onderwijzer te Aartswoud. Tot de sollicitanten, die zich hadden aangemeld, behoorde ook ondergetekende, destijds onderwijzer te Winkel. Van de secretaris der gemeente, Wolter Vetter, hadden we een schrijven ontvangen, waarin we uitgenodigd werden aan ’t examen te Hoogwoud deel te nemen en om 9 uur in de school aldaar aanwezig te zijn. Maar in datzelfde schrijven werd ons meegedeeld, dat ook Dirk Tates, waarnemend onderwijzer aan de vacante school, aan ’t examen zou deelnemen. Deze mededeling betekende natuurlijk: ‘Heeren sollicitanten, jelui wordt om je reis- en verblijfskosten te besparen, aangeraden thuis te blijven, want je kans op benoeming is ongeveer nihil’.

Inderdaad heeft een aantal gegadigden zich door deze eigenaardige waarschuwing laten afschrikken, want alleen de heren Hoogschagen te Haringhuizen, Van Albada te Valkoog en ondergetekende, die betrekkelijk dichtbij woonden, verschenen op ’t appèl – en natuurlijk ook Tates. Wij kenden hem niet, alleen wist ik dat hij vrouw en kinderen had – hij was gehuwd met de dochter van zijn patroon – en geen van ons drieën had hem ooit op een vergelijkend examen ontmoet.

Tates hield zich op een afstand en wij overigen spraken over ’t geen ons te doen stond.

Plaatste de schoolopziener ons alle vier op de voordracht, dan was de kans op benoeming voor Tates zeer groot, meenden we en daarom besloten we de schoolopziener te vragen een drietal te maken. ’t Was een vrij brutale vraag of eis, die we zouden stellen en mij werd opgedragen ’t woord te doen. Daar trad de schoolopziener binnen, gevolgd door zijn assistent, de heer Smelik, hoofd der Franse school te Medemblik. Schoolopziener was mr. J. Gerdenier, die zijn vader, destijds burgemeester en schoolopziener aldaar, in dit laatste ambt was opgevolgd. ’t Examen te Hoogwoud was ’t eerste waarop hij als zodanig fungeerde. ‘Wel’, zeide hij, na ons gegroet te hebben ‘zijn er van al de sollicitanten maar vier opgekomen? Hoe zit dat?’

Ik bood hem ’t schrijven van de secretaris aan en zei: ‘Wil u dit schrijven even inzien, dan zal de zaak u wel duidelijk worden.’

Na inzage sprak hij: ‘Ik was met deze oproeping niet bekend en vind ’t een vreemde manier om daarin wel de naam van de waarnemer en niet die der overige sollicitanten te vermelden.’

‘En nu wensen wij drieën graag van u te vernemen of u van plan is een drie- dan wel een viertal op de voordracht te plaatsen,’ vervolgde ik. ‘Als u een drietal maakt, doen we aan ’t examen mee, als ’t een viertal wordt, doen we ’t niet, omdat er dan voor ons zo goed als geen kans is.’ ‘Wel godd.,’ – mr. Jan pinkte voor geen vloek – ‘wordt me nu op mijn eerste examen de wet al voorgeschreven? ... Enfin, ik zal jullie bezwaar aan de raad overbrengen en je de uitslag meedelen.’ Een kwartier later kwam hij ons vertellen, dat ’t in ons belang was aan ’t examen deel te nemen. We bleven dan ook.

 

Café de Lindeboom.

Tegen 5 uur was ’t schriftelijk en mondeling examen afgelopen. De heer Tates ging direct naar huis en wij drieën zochten de herberg ‘De Lindeboom’ op. Als naar gewoonte in die dagen verschenen daar weldra ook enige onderwijzers uit de omtrek, o.a. meester Balder van Hoogwoud, Albers van Opmeer, Meurs van Spanbroek, Kraak van Wadway, enz. ’t Werd er een gezellige boel, vooral toen ook de leden van de raad verschenen en ons uitnodigden een glas wijn met hen te drinken. ’t Was al laat in de avond toen we in vrolijke stemming huiswaarts keerden.

Enkele dagen later ontving ik van een kennis te Hoogwoud bericht dat de voordracht bestond uit: no. 1 Dekker; no. 2 Hoogschagen; no. 3 Tates en nog enige dagen daarna dat Tates met zes stemmen benoemd was; de zevende was mij te beurt gevallen.

 

En nu komt ’t naspel, dat, naar ik meen, in 1870 werd vertoond. Ik bleef natuurlijk solliciteren en werd in ’t najaar van ’62 te O. Beemster tot hoofdonderwijzer benoemd. Daar zal ik een jaar of acht werkzaam zijn geweest toen ik bericht ontving dat mijn schoonvader, de heer Albers te Opmeer ernstig ziek was. Ik reisde er met mijn vrouw heen en vond daar een uitnodiging van de burgemeester van Hoogwoud, de heer T.A.O. de Ridder, toen ter tijd ook burgemeester van Opmeer, om hem bij gelegenheid eens te komen opzoeken.

Ik had zijn edelachtbare nooit ontmoet; in de tijd van mijn examen te Hoogwoud was – meen ik – de heer Dirk Appel burgemeester.

Wat kon de heer De Ridder mij te vragen of te vertellen hebben? Ik vernam ’t tot mijn grote verbazing, toen ik goed en wel bij hem in de kamer zat. ‘Heeft u’, vroeg hij mij ‘in ’62 niet deelgenomen aan ’t vergelijkend examen voor de school te Aartswoud? ‘Jawel, burgemeester’ – ‘En herinnert u je de uitslag van dat examen nog?’ – ‘O ja, ik stond no. 1 op de voordracht, Hoogschagen 2 en Tates 3. En Tates is enige dagen later benoemd.’ – ‘Neen, zo is ’t niet. Na afloop van ’t examen is u onmiddellijk benoemd met zes stemmen tegen één op Tates. Weet u daar niet van?’ – ‘Neen, maar als ik benoemd was geworden, zou ik daarvan toch officieel bericht hebben moeten ontvangen?’ – ‘Zeker, dat had u, maar direct na uw benoeming verklaarde de secretaris, dat hij die ongeldig beschouwt, omdat de heren niet nuchter waren en dus niet beseften, wat ze deden. Ze hadden Tates en zijn gezin ongelukkig gemaakt. Maar er zou een week later opnieuw vergaderd worden dan konden de heren zich vooral goed bedenken op ’t geen zij zouden doen.’

‘Van Vetters bewering, dat de raadsleden te veel gedronken hadden, is geen woord waar’, bracht ik in ’t midden, ‘zij waren bij hun komst in “De Lindenboom” normaal. Maar ’t gebeurde in die dagen weleens, dat de raadsleden van Hoogwoud aan ’t einde van een vergadering niet al te vast op hun benen stonden en dat was ook buiten Hoogwoud bekend. Maar mag ik u eens vragen hoe u, die eerst enkele jaren na ’t examen tot burgemeester werd benoemd aan al de genoemde bijzonderheden gekomen is? In de notulen der bedoelde vergadering zult u ze wel niet gevonden hebben!’

‘Ik zal ’t u vertellen. Niet lang na ’t ontslag, aan mijn voorganger verleend, kwam ik als zijn opvolger hier. ’t Gouvernement achtte ’t wenselijk nu eens niet iemand uit Hoogwoud te benoemen, maar een “vreemdeling” aan te stellen, om wat orde en regel in de gemeentelijke warboel te brengen. Al spoedig kwam ik te weten, dat ’t onderwijs te Aartswoud in een zeer ongewenste toestand verkeerde en dat Tates in geen enkel opzicht de rechte man op de rechte plaats was. Allerlei klachten kwamen bij mij in en één van de klagers zei: ‘Hadden we nummer één van de voordracht maar gekregen, zeker waren we dan beter af geweest. ’t Moet er met dat examen ook raar naar toe zijn gegaan.’ – Ik besloot naar dat examen voorzichtig op onderzoek uit te gaan. Bij stukjes en beetjes kwam ik achter de waarheid en toen ik ten laatste ook Vetter onderhanden genomen en hem duchtig ’t mes op de keel had gezet, bekende hij ’t smerige zaakje opgeknapt te hebben. Mijn besluit was genomen. Tates moet er uit en u, die wettig benoemd zijt, moet er in. Wil u te Aartswoud hoofdonderwijzer worden dan zal ik dadelijk mijn maatregelen nemen.’

Dirk Tates

‘Ik ben van uw goeden wil volkomen overtuigd burgemeester, maar ik ga niet op uw voorstel in. Ik voel mij te Beemster volkomen op mijn plaats, woon er op een heel mooi punt, heb een mooi nieuw huis met een ruim erf en een mooie nieuwe school en een behoorlijk salaris. Met de schooljeugd, de ouders en mijn gemeenteautoriteiten kan ik ’t goed vinden. Wat wil ik meer? En bovendien ik zou er zeer tegen opzien aan Tates ontslag mee te werken. De raad heeft hem nu eenmaal willen hebben – laat hij hem nu houden ook. En ten slotte vrees ik dat ik in uw secretaris een geduchten vijand zou vinden. Weet u wat de rijksontvanger te Hoogwoud, van Kampen afkomstig en dus bekend met de Kamper Courant en haar Kamper uien in die krant schreef? “De Psalmist zegt: ‘God de Heer regeert! Dat is overal waar behalve te Hoogwoud, daar regeert de jongen van de dominee!”’ (De secretaris was de zoon van dominee Vetter te Hoogwoud). ‘Zo,’ zei de burgemeester, ‘maar dat is nu ’t geval niet meer’.

En met die woorden namen wij afscheid van elkander.

 

Dirk Dekker.

 

Dirk Tates is aan het eind van zijn leven naar Alkmaar vertrokken en is daar overleden. Hij is evenals zijn vrouw Johanna Buttenaar begraven in Aartswoud. Het graf is er nog te vinden. De oudste dochter van Dirk Tates en Johanna Buttenaar, Maartje is getrouwd op 10 april 1884 met Pieter Bossen, degene die later de ‘Kroniek van de dorpen Aartswoud en Hoogwoud’ heeft geschreven. Het boekje dat door B. Voets is heruitgegeven.

Wolter Vetter is gemeentesecretaris gebleven. Bij het huwelijk van zijn dochter Alida Wilhelmina Janneke Vetter op 30-01-1896 wordt als beroep van de vader opgegeven: gemeentesecretaris.

 

Grafzerk Tates.

 

 

Bronnen

 Schager Courant, 7 juli 1920

 B. Voets, Een kijkje in de geschiedenis van Hoogwoud en Aartswoud, 1977, blz. 84, 87 en 88.

 Website designed and build by

deanluma logo shade xsmall