Van zilveruitjes naar staal
Deel 2
Door Bep de Haan
Arie van der Fluit werkte vanaf zijn lagere schooltijd als boerenknecht. Een leven van lange dagen hard werken en vaak wisselen van baas en woonplaats. Op zijn vijfendertigste begon hij een eigen tuinbouwbedrijf aan het (Groene) Wuiver G57 in Hoogwoud. Vijf jaar later ging hij in ploegendienst bij Hoogovens werken. Weer twee jaar later nam hij een ingrijpende beslissing. Hij verhuisde van Hoogwoud naar Heemskerk wegens zijn werk in IJmuiden. Wat een overgang moet dat zijn geweest voor deze buitenman en zijn gezin. Hieronder vertellen vier van zijn kinderen hoe ze dat ervaren hebben.
Arie van der Fluit in 1966.
Heemskerk
In 1958 kwam er de mogelijkheid om te verhuizen naar Heemskerk. Aan de hand van een aanslag van straatbelasting, te betalen aan de gemeente Hoogwoud, kunnen wij opmaken dat de periode Hoogwoud ten einde was. Via een speciale regeling konden ze een nieuw huis betrekken in Heemskerk.
Luchtfoto Componistenbuurt Heemskerk 1958.
Dit moet een enorm lastige keuze zijn geweest voor vader en moeder van der Fluit. Niet alleen zij, maar ook de kinderen waren inmiddels enorm gehecht aan Hoogwoud. Op 4 oktober verhuisde het gezin naar Heemskerk. Weg uit het vertrouwde West-Friesland. Alleen dochter Willy bleef wel in Hoogwoud en ging werken in de huishouding bij Thaam Dam. Er kwam een grote verhuiswagen voorrijden waar al het huisraad, maar ook de gezinsleden een plaats in kregen. Maar... ze vertrokken niet voordat ze alle buren aan het Groene Wuiver een hand hadden gegeven ten afscheid. Moeder stapte in met de kleine Jan die nog maar ruim zes maanden oud was, op haar arm. Een grote verandering, zowel voor de kinderen als voor hun ouders daar in die, dan nog lege, nieuwbouwwijk.
Mensen uit alle windstreken kwamen daar wonen, een van hun nieuwe buren was van oorsprong een orgelbouwer en een geboren Groninger. Ook veel West-Friezen streken er neer, onder andere schoenmaker Laan uit De Weere en de familie Raat uit Winkel. Voor velen was het een hele cultuuromslag die voor de jongeren makkelijker was te verwerken dan voor de ouders.
De verhuizing uit West-Friesland was ingrijpend, maar Arie was een rasechte West-Fries en ging er nuchter en realistisch mee om. Door deze keuze kon hij voor zijn gezin aan een veel betere toekomst bouwen. Emoties spelen dan even geen rol. Toch kon vader Arie zijn emoties niet altijd verbergen. Bijvoorbeeld op de zaterdagavonden wanneer hij met zijn gezin zat te kaarten en de nachtdienst in moest. Dan stonden de tranen in zijn ogen.
Bouwerijtje
Maar gelukkig kwam er voor vader Arie ook in Heemskerk de mogelijkheid om een tuinderijtje te beginnen. Ter compensatie voor het werken in onaangename uren kregen voormalige tuinders de mogelijk- heid om een stukje duingrond te bewerken.
Slimme handelaren pachtten stukken duingrond (in de Kennemerduinen van het PWN) waarop gewassen konden worden geteeld als rabarber, prei en wortelen.
1960. V.l.n.r.: Groentehandelaar Piet de Vries, Broer Stengs, Theo, Gerard Stengs met hond, vader Arie, Ad, vrachtwagenchauffeur Steef.
De tuinders bewerkten de duingrond en oogstten, de winst deelden zij met die handelaren.
Dat noemden ze ‘omhalven’. In de vrije uren was Arie altijd te vinden op zijn bouwerijtje in de duinen. Wanneer hij uit de nachtdienst kwam, fietste hij direct naar zijn eigen stukje grond en werkte daar tot aan de middag. Dan ging hij naar huis om te eten en te slapen en was hij ’s avonds weer fit om de nachtdienst in te gaan.
De ploegendienst liet weinig ruimte over voor sociale contacten en hobby’s, het luisteren naar kerkdiensten met gregoriaanse liederen op de radio vond hij fijn. Kaarten was zowel voor vader als voor moeder een heel mooi tijdverdrijf waar ze ook altijd samen van hebben genoten. Dat kaartspel ging ook mee wanneer ze op vakantie gingen.
Sterke man
Vakantie, dat was ook een van de verworven rechten van werknemers van Hoogovens. Op de Veluwe stonden vakantiewoningen waarvan je veertien dagen gebruik mocht maken.
Samen met zwager Piet Boots en schoon- zus Gré Schoenmaker, verbleven zij daar dan zo’n twee weken. Zwager Piet reed een luxe wagen en zo kwamen ze heel comfortabel op hun vakantieadres. Maar ook werd schoonzus Anne Boots (al op jonge leeftijd weduwe) niet vergeten, zij mocht ook mee. Ze genoten van het huisje, van de vrijheid en natuurlijk van het kaarten en laten we ook niet de vele sigaren vergeten die er door de mannen werden gerookt. En dan natuurlijk ook een lekker borreltje erbij drinken, dat maakte alles nog iets aangenamer.
Vader van der Fluit kon je ook tegenkomen in de rol van uitsmijter tijdens de kermis in Heemskerk. Zijn forse, lange gestalte zal zeker indruk hebben gemaakt en hij hield ook van de gezelligheid, de bijbehorende borreltjes waren voor hem ook zeer welkom.
De auto van zwager Piet Boots, met Gré Boots-schoenmaker, moeder Mina, Piet Boots en vader Arie.
Dan nu de ervaringen van vier kinderen van der Fluit.
Bets (1940)
‘De verhuizing uit Hoogwoud was een grote verandering, maar er stonden een aantal mooie verbeteringen tegenover: Een mooi comfortabel nieuw huis met wel vier slaapkamers, een douche en ook nog een echte keuken. Wel even wat anders dan dat kleine huisje aan het Groene Wuiver, waar ik een slaapkamer moest delen met mijn drie zusjes. Maar dat was vergeleken met mijn broers nog vrij luxe, want zij lagen met z’n vijven op zolder.
Vooral in de winter was het daar voor die jongens afzien als het zo koud was dat de ijsbloemen op het zolderraam stonden en de dekens vastvroren aan het ledikant. Het zolderraam kon in de vorstperiode niet eens open, waardoor de jongens pas in het vroege voorjaar weer frisse lucht konden inademen. Een schrale troost was dat het bij de buren niet veel beter was. Naast het toegenomen woongenot hoefden we ook niet meer een half uur naar kerk en school te lopen. Na de lagere school bleef ik thuis om te werken in de huishouding. Mijn moeder kampte met een open been en in die tijd was volgens de artsen rust de enige remedie. Toen mijn vader bij Hoogovens ging werken, troffen zij wel een speciale regeling, waardoor ik maandelijks een vergoeding kreeg uitgekeerd voor mijn werkzaamheden thuis. Toen mijn moeder het huishouden weer zelf kon runnen, mocht ik gaan werken bij de familie Rijke. Deze familie runde een slagerij annex kruidenierswinkel. Daarnaast verkochten ze mooi serviesgoed en glaswerk waar ik nu nog spullen van in de kast heb staan. De moeder van het gezin was bedlegerig en had volledige verzorging nodig. Ik moest haar helpen met eten en drinken. Toch straalde die vrouw een enorme positiviteit uit waardoor het er altijd warm en gezellig was. Behalve op maandagochtend. Dan mocht ik de bloederige slagersjassen en schorten uitwassen, stijven en strijken.’
‘Toen ik achttien werd moest ik de “de 18-jarigen cursus” volgen. Deze cursus was een voorbereiding op het volle leven en werd doorgaans gegeven door een jonge kapelaan (hij zelf had dikwijls moeite met zaken uitleggen). Maar het viel niet mee om deze cursus te volgen in een plaats waar je verder nog niemand kende. Later leerde ik meer leeftijdsgenoten kennen en heb ik daar ook mooie momenten beleefd, zoals op de kermis van Heemskerk. Toch ben ik getrouwd met een Hoogwouder.
Mijn oude liefde en vroegere buurjongen Antoon Groot. We kochten in 1962 het huisje van Ma en Cees van Stralen aan het Groene Wuiver en zo kwam ik weer terug in Hoogwoud.’
Bets
Tiny (1945)
Ook Tiny Jonker-van der Fluit is weer teruggekeerd naar West-Friesland. Zij is enige tijd ook werkneemster van Hoogovens geweest.
‘Mijn werkzaamheden bestonden uit het controleren van platen dun staal die vervaardigd werden om er blikken van te maken. In een grote hal, die door de mannen “de maagdenhal” werd genoemd, moesten wij controleren of deze platen geen oneffenheden bezaten. Mannenhanden zijn daar niet geschikt voor, meisjes voelen sneller wanneer er oneffenheden in zitten. Er waren jonge vrouwen die de mogelijkheid kregen om een opleiding te volgen tot heftruckchauffeur. Wanneer zij dat brevet hadden gehaald, konden ze aan het werk en ontvingen ze hetzelfde loon als hun mannelijke collega’s. Voor die tijd al heel opzienbarend.
Kwaliteitscontrole in de Maagdenhal 1966.
Zo was er eens een vrachtwagenchauffeur die zijn wagen wilde laden in de betreffende hal. Deze chauffeur keek omhoog en zag tot zijn schrik dat zijn truck door een vrouw werd geladen.
Beledigd startte hij zijn vrachtwagen en reed weg, want het kon toch niet bestaan dat de heftruck door een dame werd bestuurd! Ik werkte daar met veel plezier, maar de liefde bracht mij weer terug naar Hoogwoud. Daar trouwde ik met Ton Jonker.’
Tiny
Sjaak (1946)
‘Als jong kind was het voor mij een paradijs om te leven aan het Groene Wuiver. Er was ruimte om te spelen en je uit te leven. Voetballen hoorde daar ook beslist bij. Zo keilde er eens een bal dwars door de ramen van Ma en Cees van Stralen en belandde midden in een schaal met melk die op de aanrecht stond te romen. Een voltreffer. Onze school was gelegen tegenover de katholieke kerk dus we liepen dagelijks vele kilometers. Maar lopende met de hele club ging dat eigenlijk spelenderwijs.
Toen ik ouder werd, kreeg ik een fiets, maar dat betekende ook dat je er een krantenwijk bij kreeg. Dat was beslist geen pretje. Vooral niet wanneer het regende en je kranten absoluut niet nat mochten worden.
Daarnaast bracht ik de Sursum Corda rond. Dit rooms-katholieke blad werd maandelijks door Cor en Anne Mijzen- Luiken ingevouwen en voorzien van de namen van alle roomse abonnees. Tijdens een heftige storm is een keer een gedeelte in de sloot terechtgekomen. Met veel moeite wist ik samen met mijn zus alles er weer uit te vissen en mochten we bij Alie van Jacob de Jong op de koegang de kranten laten drogen. Maar het moest natuurlijk wel allemaal weer goed op naam, want de Sursum Corda was natuurlijk alleen voor de roomse lezer.’
‘Ik kwam vaak op boerderij van Kees Ursem en Annie de Boer. Dat was mijn tweede thuis. Hun boerderij stond op de hoek van het Groene Wuiver en de Herenweg. Ik was daar altijd te vinden. Ook in de schoolvakanties bleef ik daar hele dagen. De jaarlijkse inmaakperiode was daar altijd een groots gebeuren.
Boerderij Ursem
Samen met moeder Annie zaten we daar op de koestal de sla- en snijbonen af te halen om ze klaar te maken en in de glazen weckpotten te doen. En wanneer ik als klein Fluitje dacht dat we alles hadden klaargemaakt, kwam Kees Ursem weer binnen met grote melkemmers vol nieuw geplukte bonen. Ik zal nooit de dag vergeten dat moeder Annie nergens te bekennen was en vader Kees tegen mij zei: “Fluitje, jij mag hier vandaag niet komme, maar ik ken niet zegge weerom. Ga maar naar je moeder, die begraipt ut wel.”
Ik kwam helemaal onthikt thuis. Daar vertelde mijn moeder mij dat er die dag een kindje werd geboren op de boerderij. De seksuele voorlichting was toen nog in een beginstadium in West-Friesland.
De drie broers Ursem woonden vlak bij elkaar en werkten in die jaren veel samen. Alle drie noemden ze mij gewoon “Fluit”. Moest er wat gehaald of gebracht worden dan klonk het regelmatig: “Fluit, breng
jij effe dut” of “Fluit, breng effies dat”. Ik vond het er prachtig en miste dat heel erg na de verhuizing.
Voor de zomervakantie schreef ik een kaart naar moeder Annie Ursem, met de vraag of ik mocht komen logeren. Dat mocht.
Als klein jochie reisde ik met de bus van Heemskerk naar Hoogwoud. Een klein tassie met schone kleren op schoot. Ik denk dat moeder Annie af en toe mijn kleren waste, want ik bleef daar de hele vakantie. Na zeven weken ging ik met de bus terug naar huis. Op een dag kwam er bij de familie Ursem een neefje uit Alkmaar logeren, maar er bleek toen onvoldoende slaapgelegenheid voor iedereen. Dat werd snel opgelost. Aan de overkant woonde opa Ursem met zoon Gert en dochter Mart en daar kon “Fluitje” wel bij Gert in het bed slapen. Gert bedacht een geintje, hij ging die avond vroeg naar boven en ging dwars op het bed liggen en deed of hij diep in slaap was. Toen ik boven kwam zag ik geen kans om een plekkie te veroveren.
Ik liep naar het open raam en riep naar beneden naar Opa Ursem die beneden op het tuinbankje zat: “Gert legt dwarsover, ik ken nergens legge!” En toen sprong die pestkop van een Gert lachend uit zijn bed. Het wonen in Heemskerk had zijn voordelen. Een veel groter huis, compleet met douche en dicht bij kerk en school, maar verder was er voor mij weinig te beleven. Gelukkig ontdekte ik een bakker waar altijd wat was te beleven en ik mocht al snel allerlei klusjes doen. Zoals wat nabrengen bij een klant of de bakkerij aanvegen. Uiteindelijk ben ik na mijn trouwen met Adri toch weer in Hoogwoud gaan wonen.’
Sjaak
Ad (1949)
‘Als negenjarige naar het grote Heemskerk, “ver” van het platteland. Het verhuizen was als een schoolreisje, ik had er barre zin aan. Bij het binnenrijden van de eerste nieuwbouwwijk dacht ik hardop dat ik als eerste de fabriek (een blok van tien woningen), had gezien door de kier van de laadklep, we zaten braaf van Hoogwoud naar Heemskerk achter in de verhuiswagen. Meteen voelde ik me thuis in het grote nieuwe huis, tussen de pas opgeleverde en in aanbouw zijnde woningen, de golvende bouwwegen gaven veel fietsplezier. De kinderen (latere vriendjes) in de straat kwamen overal vandaan en begonnen net als wij aan een nieuw leven, het klikte meteen.
Ad
Hoogwoud, dat ik anders dan mijn zussen en broers had beleefd, heb ik achter me gelaten.’
‘De school was een jongensschool, in het oude gedeelte van Heemskerk, die we in januari 1959 verruilden voor de nieuwe Titus Brandsmaschool die we vanuit huis konden zien, hoe dichtbij kan je het hebben. Een plezierige tijd op de lagere school en daarna de ULO, een keus die je meekreeg naar gelang je werd ingedeeld in de zesde klas, HBS-kandidaten links, ULO in het midden en de rest rechts, met bijvoorbeeld de notoire zittenblijver Frans. Hoofdmeester Beers, die tegelijk met ons daar was komen wonen, gaf elke dag les. De ULO was het echter niet voor mij. Het kerstrapport liet ik aan vader Arie zien, die vroeg wat ik daar mee ging doen. Mijn antwoord was dat volgens mij, de ambachtsschool beter zou zijn. “Loikt moin ok m’n joôn”, zo dat was geregeld en ik liet mezelf inschrijven op de Sint Eloyschool in Beverwijk. Vader Arie liet zijn kinderen veelal zelf beslissingen nemen, hier en daar sturend, met weinig woorden. Hij wás een man van weinig woorden, druk bezig met zijn werk en nevenwerkzaamheden in de tuinderijen zowel in de Noord (Heemskerkers noemden West-Friesland de Noord) als wel in het duingebied van Heemskerk, altijd zorgen voor een goed inkomen voor zijn gezin.’ ‘Al op jonge leeftijd liet hij ons meewerken/meehelpen op de tuinderijen, zilveruien oogsten en later vooral de rabarber. Als elfjarige (al) werd ik ’s morgens vroeg geroepen door vader en dan gingen we erop af, hij op de Solex en ik op de fiets die we aan het begin van het duin verruilden, hoe feestelijk kan je het maken! Mijn (werk)vrienden werden ook in geschakeld, vooral de tweede paasdag was een speciale rabarber oogstdag. Al vroeg in de ochtend werden we gewekt, de stikkebuul was al klaargemaakt door moeder Mina en in de loop van de ochtend kwamen de anderen. Dan was het heel belangrijk om zoveel mogelijk rabarber voor de volgende dag op de markt in Amsterdam te leveren. Daar waren (na de twee Paasdagen) heel veel gretige kopers voor verse producten. Iedereen werd dan ook ingeschakeld om alles op tijd in de laadbak te krijgen van handelaar de Vries. De werkvrienden kwamen vooral uit de Noord wat een samenhorigheid gaf, heel plezierig en gezellig om met vader Arie te werken, samen te zijn. Met mijn broer Piet, zes jaar jonger, kunnen we daarover samen genoeglijk onze herinneringen ophalen.’
Rabarberoogst.
Achter v.l.n.r.: Dirk Raat, Ad, buurjongen Mooij, Harry Dam (verkering met Tiny).
Voor: Koos Verlaat, vader Arie, Nico (Hazie) Laan, vader Verlaat.
‘In 1971 ben ik met mijn Heemskerkse geliefde gaan wonen in Spanbroek. Ook dat was een trend, veel kinderen van de “emigranten” keerden terug naar het platteland waar de kosten van de koopwoningen stukken lager waren dan in de gegroeide IJmond. Vooral Tiny moest wennen, zo van het roerige Heemskerk, met zijn legendarische kermis en harddraverij (nu nog), naar de rand van de nieuwbouw in de polder. Het wennen is haar uitstekend gelukt, ze wil nooit meer weg. Het klaverjassen op de zaterdagavond met mijn ouders miste ik het meest, we deden dat graag op de zondagen als we op bezoek waren. De tijd verstreek en hoe het met je ouders ging? Het was wel goed, tot in 1972 de uitslag kwam dat de grote man ongeneeslijk ziek was. In april 1973 heb ik vader Arie de laatste vijf nachten mogen verzorgen, zonder woorden stil en gelaten, hoe fijn is de herinnering daaraan. Het praten ging heel moeilijk, het laatste dat hij me vroeg: “Smaken de boterhammen die moeder heeft klaargemaakt?” De dag na zijn 57ste verjaardag is vader Arie rustig ingeslapen. Hij was voor mij een bijzondere, beminnelijke, zorgzame man, waar ik nu nog beretrots op ben!’
Arie van der Fluit is dus niet aan zijn pensioen toegekomen. Hij stierf op 27 april 1973, zijn vrouw mocht nog iets langer bij haar gezin blijven, zij overleed op 12 januari 1981.
Artikel personeelsblad Hoogovens.
Het artikel hierboven, dat na zijn overlijden verscheen in het personeelsblad van Hoogovens, laat zien dat deze man daar in hoge mate gewaardeerd en gerespecteerd werd.