Hoe moesten de middenstanders zich redden?
Voor de middenstanders in het algemeen en voor de winkeliers in het bijzonder, was het natuurlijk niet makkelijk. Omdat alles op de bon was, zoals melk, tabak, brood, vlees, koffie, textiel enzovoorts, kregen ook zij te maken met het bonnenplakken. De hoeveelheid opgeplakte bonnen moesten weer overeenkomen met hetgeen men inkocht. Dit was om te voorkomen, dat men de artikelen "zwart" verkocht.
In ieder middenstandsgezin was een persoon verantwoordelijk voor het bonnenplakken. Omdat bij de meeste klanten alleen 's zaterdags werd afgerekend, moesten ze 's zaterdagavonds worden opgeplakt. Deze bonnen gingen dan 's maandags naar het distributiekantoor in Spanbroek en daar kreeg men dan weer toewijzingen om voor de komende week weer meel, vlees en/of melk te kopen. Bij slager Davidzon kwamen altijd twee kinderen van Mol (van de overkant) om te helpen bij het bonnenplakken. Bij bakker De Haan was het altijd Kees die daar uren zoet mee was.
In het laatste oorlogsjaar bakten de bakkers in Hoogwoud hun brood gezamenlijk. Men kreeg daartoe telkens een paar bomen toegewezen, die legaal mochten worden gekapt - zo kon de oven weer branden. Bakker De Haan had (voor die tijd) de grootste bakkerij en daar werd dan door bakker van Diepen, bakker Jonker, bakker Lak en bakker Rempt met De Haan samengewerkt. Maar gist was er op het laatst ook niet meer, dus deed men het met zuurdeeg. Als een klant een taart wilde hebben, moest deze zelf voor boter, eieren en suiker zorgen.
Heel veel stedelingen kwamen in de bakkerij om eten te vragen. Naarmate deze toestand langer duurde had je op het laatst zo je vaste mensen die steeds weer kwamen. Daaronder was o.a. de fam. van Ecuit uit Amsterdam. Deze mevrouw kon heel mooi zingen en zong dan als dank een prachtig lied.