Stichting Hoochhoutwout biedt u het heden en het verleden van de (vroegere) gemeente Hoogwoud (Hoogwoud, Aartswoud, De Langereis, De Gouwe, De Weere). De Stichting Hoochhoutwout heeft als doelstelling om de (vroegere) gemeente Hoogwoud in al haar facetten te belichten.

Burgemeester Hoogenboom

Dirk Hoogenboom werd op 9 december 1888 geboren te Oud-Beijerland. Hij had een broer, Simon, die later burgemeester van Vianen zou worden. In 1918 trad D. Hoogenboom in dienst bij de gemeente Zandvoort waar hij werkzaam werd als 'hoofdcommies ter secretarie'. Vier jaar later trouwde hij te Remscheid(Duitsland) met Ottilie Diederichs die uit laatstgenoemde plaats afkomstig was. Uit dit  huwelijk  ontstond  een  kind  nl. Bea(trix) Hoogenboom; zij werd geboren op 18 oktober 1923 te Zandvoort. Toen burgemeester J. Breebaart in 1930 vrij plotseling overleed, ontstond de vacature voor burgemeester te Hoogwoud. Op 26 januari 1931 werd Dirk Hoogenboom tot burgemeester benoemd en op 4 februari officieel ingehuldigd. Na de inhuldiging, die vrij beperkt was vanwege familieomstandigheden, dronk men nog een kopje thee in het café Schermer (thans Huis van Egmond). De familie Hoogenboom ging wonen in de pastorie van Aartswoud. Op 15 december 1936 werd de burgemeester herbenoemd voor onbepaalde tijd. D. Hoogenboom heeft zeker niet een makkelijke tijd gehad want de jaren dat hij burgemeester van Hoogwoud was, tekenden zich door crisis en armoede. Dit ervoer hij zelf ook zo want toen hij op 4 augustus 1943 door een collega werd gefeliciteerd met zijn 12 1/2 jarig ambtsjubileum,  zei  Hoogenboom  dat  als  de komende 12 1/2 jaar net zo zouden zijn als de afgelopen jaren, het van hem niet zou hoeven.

Burgemeester D. Hoogenboom

Ook had de burgemeester in deze tijd een onderduiker; dit zou een burgemeester uit Wognum of uit Hoorn zijn geweest. Erg lang is hij er niet geweest, want later vertrok  hij  naar een adres  in Blaricum. Daarna kwam er een Joods echtpaar uit Amsterdam met de naam  Hartog; zij waren door bemiddeling van het franciscanenklooster  te  Nieuwe  Niedorp  bij Hoogenboom terecht gekomen. De gardiaan van dat klooster, Pater Fridolinus Huissen, was voor die tijd al bevriend was met de burgemeester; hij kwam altijd op de verjaardag van Hoogenboom en zijn vrouw. Op de eerste verdieping, boven de eetkamer, was de slaapkamer van het Joodse echtpaar. Daar was een tot kast omgebouwde bedstee waarin zich, aan de zijkant, losse planken bevonden die toegang boden tot een kleine ruimte. De deurbel was door het hele huis te horen, zodat  de  onderduikers  tijdig  konden reageren. 

Ondertussen  ging  het  werk  op  het gemeentehuis  van  Hoogwoud  gewoon door; de burgemeester werkte daar samen met de ambtenares Trijnie Louw. Kort daarvoor  was  de  ambtenaar  de  heer Zwart, zoon van de burgemeester van Winkel,  ondergedoken,  zodat  Trijnie Louw met Hoogenboom alleen overbleef.

Bea Hoogenboom ging in die tijd naar school in Alkmaar en was overdag niet thuis. Annie Ursem-de Boer werkte als huishoudelijke hulp in de pastorie, ze kwam daar op 17-jarige leeftijd, omstreeks 1943, werken. De burgemeester ging altijd op de fiets naar zijn werk; vanwege de afstand was het hem toegestaan zijn fiets met luchtbanden te behouden. Tussen de middag ging hij altijd naar huis voor het warme eten. Hij voerde dan ook zijn herdershond en schonk het beest de nodige aandacht.

Op 22 juni 1944, rond 10 uur 's morgens, ontving de burgemeester op het gemeentehuis een bericht van zijn vrouw. Kort daarvoor was er bij de pastorie een auto van de Sicherheitsdienst (S.D.) verschenen, waaruit drie mannen kwamen. Het waren geen Duitsers, maar twee 'vreemden' in een lange jas en de NSB-er Gerrit Jonker die na de oorlog naar Canada is geemigreerd en in 1994 is overleden. G. Jonker en een 'vreemde' omsingelden het huis zodat Annie, de huishoudster, niet in de gelegenheid werd gesteld hulp te gaan halen. Ze had nog getracht door een raam van een slaapkamer het huis te verlaten, maar stuitte echter op 'de vreemde' die ze nu leek te herkennen als een Hollandse politieagent.  Ze  zag  namelijk  op  zijn broek een gedeelte van een blauwe streep. Ondertussen had de andere man aangebeld en tegen mevr. Hoogenboom gezegd dat ze gerust haar man kon bellen. De S.D. was voor de inval al op de hoogte van de verborgen Joden, maar helaas is niet precies  bekend  hoe dit kon  gebeuren. Waarschijnlijk hebben de Duitsers een Jodin gebruikt omdat zij vrij gemakkelijk toegang had tot de geheimen van de familie Hoogenboom. Het schijnt dat timmerman Floor Kuiper, die lid was van de ondergrondse (en bouwer van de geheime schuilplaats in de pastorie) burgemeester Hoogenboom tegemoet is gaan fietsen om hem te waarschuwen om of te zien van zij bezoek. De burgemeester gaf bier echter geen gehoor aan dus het onvermijdelijke volgde. Het Joodse echtpaar is direct zonder vonnis naar Duitsland afgevoerd, de burgemeester kwam in een Amsterdamse gevangenis   aan   de  Amstelveenseweg terecht  in  afwachting  van een  vonnis. Annie de Boer heeft nog een week of vijf, zes de was voor de burgemeester gedaan; deze  werd  echter  volgens  haar  naar Scheveningen verstuurd, zodat vooralsnog onduidelijk  blijft of Hoogenboom tussentijds al dan niet van de ene gevangenis naar de andere is overgebracht. Drie weken na de arrestatie werden vrijwel alle spullen van de familie Hoogenboom in beslag genomen; een kale boel was het toen. De herdershond die blijkbaar zo gehecht was aan z'n baas, overleed vijf weken na de arrestatie. Het  burgemeestersambt  werd  tijdelijk waargenomen door de  NSB-er Jan de Vries; dat maakte de situatie voor Trijnie niet gemakkelijk. In de loop van de oorlog was  zij,  niet  geheel  uit  eigen  keuze, betrokken geraakt bij het vervalsen van persoonsbewijzen en toen er iemand werd opgepakt met een dergelijk persoonsbewijs  kwam  men  verhaal  halen op het gemeentehuis. Uiteraard ontkende Trijnie, maar Jan de Vries zei dreigend, toen  de  bezoekers  onverrichter  zake waren vertrokken, dat indien er meer van dit soort  kaarten aan het licht zouden komen, de S.D. op haar zou worden afgestuurd. Via A. Wegdam is Trijnie toen naar  een  onderduikadres  in  Blaricum gebracht; de situatie werd te gevaarlijk. In Blaricum kwam zij nog de burgemeester tegen die eerder bij de familie Hoogenboom zat ondergedoken. Burgemeester Hoogen-boom was inmiddels veroordeeld voor het verbergen van Joden en naar concentratiekamp Vught getransporteerd; daar werkte hij in een bloemenkas. Via het kamp Oranienburg is Hoogenboom na 2 september 1944 naar het kamp Buchenwald afgevoerd. Daar is zijn toestand snel achteruit gegaan; hij moest daar vechten om eten en dat lag niet zo in zijn aard. Na de oorlog werd door de waarnemend gemeentesecretaris, de heer H. Zwart, een onderzoek ingesteld naar het lot van de gearresteerde burgemeester. Op 19 september 1945 stuurde hij een brief naar een zekere H. Brouwer uit Meppel die met Hoogenboom in Buchenwald had gezeten. Brouwer wist te melden dat hij en Hoogenboom, een dag voor de bevrijding, van Buchenwald (bevr. Buchenwald 11 april 1945), naar Weimar zijn gelopen; dit transport telde een paar duizend man. In Weimar aangekomen werd men in kolenwagons 'gepropt', zo'n honderd man per wagen waar men ongeveer 28 dagen in heeft rondgereden. Ongeveer de helft van de mensen zou dit transport hebben overleefd en daar zat Hoogenboom volgens Brouwer niet bij. Hierbij moet worden opgemerkt dat de heer Brouwer aangaf dat zijn geheugen deerlijk in de war zou kunnen zijn en dat hij daarom niet geheel zeker was van zijn verhaal. Verder gaf hij  nog  twee  adressen  en namen door van mensen die ook bij dit laatstgenoemde transport aanwezig waren: Harm Lubben uit Musselkanaal en dr. Cohen uit Amsterdam. Op 11 oktober sturen zij beiden een telegram; dr. Cohen geeft door: 'Burgemeester Hoogenboom helaas  niet op  mijn  lijst Nederlanders Buchenwald   aangekomen   Theresienstadt.'  Harm  Lubben  vermeldt:  'Is  op transport van  Buchenwald naar Theresienstadt overleden, tengevolge van honger; werd in massagraf in Tsjechoslowakije begraven. stop. wáár niet aan mij bekend.' Met deze verklaringen nam de heer Zwart genoegen en schreef nog die zelfde dag een brief naar de minister van Binnenlandse Zaken met een afschrift van de telegrammen. Dit met het doel de zaak formeel of te ronden om zo de verdere procedure m.b.t. een nieuwe burgemeester in gang te zetten. Toch zou Harm Lubben nog een keer worden gehoord, ditmaal op verzoek van Simon  Hoogenboom,  burgemeester  te Vianen. Naar aanleiding van zijn schrijyen van 24 december 1945 werd Harm Lubben op 2 januari 1946 gehoord door Jan Blank, wachtmeester der marechaussee. H. Lubben verklaarde: laatste drie dagen dat ik in het kamp Buchenwalde heb doorgebracht, heb ik een  Hollander leren kennen, die  zich Hoogenboom noemde en vertelde Burgemeester te zijn geweest van Hoogwoud. Deze Hoogenboom is gelijk met mij op transport gesteld naar Terezinstadt maar is aldaar niet aangekomen. Dat gehele transport bestond naar schatting uit ongeveer 3000 personen, waarvan 78 Hollanders. Onderweg zijn velen gestorven en begrayen in massagraven. Met 22 Hollanders kwamen wij in Theresienstadt aan. Ik weet niet precies de datum dat wij uit Buchenwalde zijn vertrokken, maar ik meen dat dit was op 23 April 1945. Aan zondagen of andere datums of dagen der week werd geen aandacht geschonken. Wij zijn ongeveer 5 weken onderweg geweest. Wij waren in open kolenwagens geladen en werden steeds heen en weer vervoerd. Enkele dagen voor de aankomst in Teresinstadt is Hoogenboom overleden. Hoogenboom zat juist voor mij en is tegen mij aanleunende gestorven. Bij de begrafenis van Hoogenboom was ik niet aanwezig.'Bij gebrek aan verdere bewijzen heeft men zich uiteindelijk neergelegd bij deze verklaring(en). Op 13 mei 1946 werd de dood  van  burgemeester Hoogenboom officieel erkend en op 1 juli 1946 volgde de heer D. Breebaart hem als burgemeester in zijn voetsporen. Mevrouw en Bea Hoogenboom zijn kort na de oorlog verhuisd naar Hilversum, Bea is februari vorig jaar overleden.  Van de heer en mevrouw Hartog, de onderduikers, heeft alleen mevrouw Hartog de oorlog overleefd, haar man is waarschijnlijk meteen na aankomst vergast. Mevrouw Hartog is later naar Israel geemigreerd. Naderhand, 4 mei 1960, is ter herinnering aan burgemeester Hoogenboom, mevr. A. Breed en dhr. C. Commandeur een laquette aangebracht in de zijmuur van het gemeentehuis. Het uit een adelaar met wapenschild bestaande gemeentewapen, dat in 1907 als beeldhouwwerk op de kroonlijst van het raadhuis was aangebracht, is bij de restauratie in 1968 met de plaquette tot een monument samengevoegd. Het werd voor de huidige  bibliotheek geplaatst, tegenover  het (inmiddels  voormalige) gemeentehuis. Daar staat het nog steeds. Hier worden nog elk jaar op 4 mei de doden worden herdacht. De dorpsstraat van   Hoogwoud,  die  eeuwenlang  de Kerkelaan werd genoemd, is een aantal jaren na de oorlog vernoemd naar burgemeester Hoogenboom, opdat wij hem niet zullen vergeten. Dit verhaal is samengesteld uit de 'getuigenverklaringen'  van  mevr.  Trijnie de Weijer-Louw en mevr. Annie Ursem-de Boer. De gegevens met betrekking tot wat zich na de arrestatie afspeelt zijn hoofdzakelijk ontleend aan een dossiermap die zich  bevindt  in  het  gemeentehuis  te Opmeer en die door de heer Voets m.i. foutief wordt benoemd als 'map Hoogenboom', daar in deze map ook dossiers van andere personen zijn opgeslagen. Een volledige weergave van de hierna als bijlage opgenomen 'getuigenverklaringen' is gemaakt door de heer L. Groen en bevat nadere bijzonderheden.

 Website designed and build by

deanluma logo shade xsmall